ECLI:NL:RBMNE:2020:2804

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 juli 2020
Publicatiedatum
16 juli 2020
Zaaknummer
UTR 20-2260 en UTR 20-1870
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • S.G.M. Buys
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in sociale zekerheidszaak met betrekking tot bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 3 juli 2020 uitspraak gedaan op verzoeken om voorlopige voorziening van een verzoekster die een bijstandsuitkering aanvroeg op grond van de Participatiewet. De verzoekster had eerder aanvragen ingediend die door het dagelijks bestuur Werk en Inkomen Lekstroom waren afgewezen. De verzoekster stelde dat zij in een financiële noodsituatie verkeerde en verzocht om een voorlopige voorziening, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van een spoedeisend belang.

De voorzieningenrechter overwoog dat de verzoekster niet aannemelijk had gemaakt dat zij in een onomkeerbare situatie verkeerde. Ondanks haar financiële problemen, zoals het aangaan van leningen en het ontvangen van aanmaningen, bleek uit de overgelegde bankafschriften dat zij voldoende middelen ontving om haar vaste lasten te dekken. De voorzieningenrechter concludeerde dat de bestreden besluiten van de verweerder niet evident onrechtmatig waren en dat er geen aanleiding was om de verzoeken om voorlopige voorziening toe te wijzen.

De uitspraak werd gedaan zonder openbare zitting, als gevolg van de coronamaatregelen, en de verzoeken om voorlopige voorziening werden afgewezen. De voorzieningenrechter gaf aan dat er geen proceskostenveroordeling zou plaatsvinden en dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstond.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummers: UTR 20/1870 en UTR 20/2260
uitspraak van de voorzieningenrechter van 3 juli 2020 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. I. Rhodes),
en

dagelijks bestuur Werk en Inkomen Lekstroom, verweerder.

Procesverloop

UTR 20/1870

Bij besluit van 4 november 2019 (het primaire besluit I) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster van 19 augustus 2019 om een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw) afgewezen.
Bij besluit van 5 februari 2020 (het primaire besluit II) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster van 19 november 2019 om een bijstandsuitkering op grond van de Pw afgewezen.
Bij besluit van 25 april 2020 (het bestreden besluit I) heeft verweerder de bezwaren van verzoekster tegen de primaire besluiten I en II ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek staat geregistreerd onder zaaknummer UTR 20/1870.

UTR 20/2260

Bij besluit van 8 april 2020 (het primaire besluit III) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster van 7 februari 2020 om een bijstandsuitkering op grond van de Pw afgewezen.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Dit verzoek staat geregistreerd onder zaaknummer UTR 20/2260.
Op 18 juni 2020 heeft verweerder een besluit op bezwaar genomen (bestreden besluit II). Op 22 juni 2020 heeft eiseres beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van 18 juni 2020 en verzocht om de voorlopige voorziening hangende bezwaar om te zetten naar een verzoek om voorlopige voorziening hangende dit beroep.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter kan in een aantal gevallen uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De voorzieningenrechter beslist dat in deze zaak een zitting niet nodig is, omdat de verzoeken kennelijk ongegrond zijn.
2. De voorzieningenrechter treft alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat, alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt, bijvoorbeeld faillissement, of acute financiële nood, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt.
3. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij met haar inkomsten alleen haar vaste lasten kan betalen, en dat voor eten praktisch niets overblijft. Uit de bankafschriften blijkt dat verzoekster op 30 april 2020 wederom een lening is aangegaan om de eindjes aan elkaar te knopen. Ook heeft verzoekster diverse aanmaningen en rekeningen meegestuurd.
4. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster geen omstandigheden heeft aangevoerd die vanwege onverwijlde spoed vereisen dat een onmiddellijke voorziening wordt getroffen. Het is de voorzieningenrechter niet gebleken dat verzoekster in een zodanige financiële situatie terecht komt, dat voor verzoeker een onomkeerbare situatie dreigt. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt dat verzoekster maandelijks van de Belastingdienst een bedrag van € 505,- ontvangt aan KIT/Kgb, een bedrag van € 330,- aan huurtoeslag en een bedrag van € 104,- aan zorgtoeslag. Daarnaast ontvangt verzoekster kinderbijslag. Verder heeft verzoekster op 1 april 2020 een bedrag van € 140,- en op 30 april 2020 een bedrag van € 700,-op haar rekening ontvangen. Dat dit leningen betreffen, heeft verzoekster niet aannemelijk gemaakt. Verzoekster zal met deze bedragen dus (een deel) van haar vaste lasten kunnen betalen en boodschappen kunnen doen. Verder is niet gebleken van een dreigende uithuiszetting of een anderszins acute financiële noodsituatie.
5. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekster met haar stellingen en de in deze procedure overgelegde stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bestreden besluiten I en II geen stand kunnen houden en dus evident onrechtmatig zijn. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
6. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat de bestreden besluiten I en II ook niet evident onrechtmatig zijn. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen. De verzoeken zijn kennelijk ongegrond.
7. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 3 juli 2020 door mr. S.G.M. Buys, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.G.C. Bulten griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De voorzieningenrechter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.