ECLI:NL:RBMNE:2020:2846

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
20 juli 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2362
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen ov-schuld na toekenning nul-lening

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde J. Koppelaar, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs, waarin zijn bezwaar tegen een vastgestelde ov-schuld van € 776,- niet-ontvankelijk werd verklaard. De ov-schuld was ontstaan omdat eiser in de maanden september tot en met december 2018 beschikte over een geactiveerd studentenreisproduct zonder daar recht op te hebben.

Tijdens de zitting op 4 februari 2020 heeft verweerder toegelicht dat de ov-schuld inmiddels was vervallen door de toekenning van een nul-lening en een studentenreisproduct aan eiser. Eiser heeft hierop gereageerd en verzocht om kwijtschelding van andere schulden, maar de rechtbank oordeelde dat het beroep niet-ontvankelijk was. De rechtbank kon alleen oordelen over de ov-schuld die inmiddels was vervallen, en er was geen procesbelang meer voor eiser.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding was voor een proceskostenvergoeding en heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. De uitspraak wordt gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/2362

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: J. Koppelaar),
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs, verweerder
(gemachtigde: mr. F. Hummel).

Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 22 september 2018, 24 oktober 2018 en 22 november 2018 en 22 december 2018 (de primaire besluiten) heeft verweerder een ov-schuld vastgesteld van in totaal € 776,-.
Bij besluit van 29 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten van 22 september 2018, 24 oktober 2018 en 22 november 2018 niet-ontvankelijk verklaard. Het bezwaar tegen het primaire besluit van 22 december 2018 heeft verweerder ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2020. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Na afloop heeft de rechtbank het onderzoek geschorst, om verweerder in de gelegenheid te stellen om nadere stukken in te dienen. Verweerder heeft op 6 februari 2020 een brief gestuurd aan de rechtbank, waar eiser op 22 maart 2020 heeft gereageerd.
Nadat geen van de partijen heeft aangegeven dat hij een nadere zitting wenst, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de ov-schuld vastgesteld, omdat eiser in de maanden september, oktober, november en december 2018 beschikte over een geactiveerd studentenreisproduct terwijl hij daar geen recht op had. Het bezwaar tegen de beslissingen aangaande de ov-schuld over september, oktober en november 2018 is niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet binnen de bezwaartermijn is ingediend. Het bezwaar tegen de beslissing aangaande de ov-schuld over december 2018 is ongegrond verklaard.
2. Tijdens de zitting op 4 februari 2020 heeft verweerder toegelicht dat de ov-schuld inmiddels is komen te vervallen. Dat komt doordat verweerder voor de maanden september 2018 tot en met januari 2019 alsnog een zogenaamde nul-lening en een studentenreisproduct aan eiser heeft toegekend. In zijn brief van 6 februari 2020 heeft verweerder bevestigd dat de ov-schuld in de maanden september 2018 tot en met december 2018 van in totaal € 776,- is vervallen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hiermee volledig aan de bezwaren van eiser tegemoet is gekomen.
3. Op 22 maart 2020 heeft eiser hierop gereageerd. Hij is van mening dat verweerder niet alleen de ov-schuld van € 776,- moet kwijtschelden, maar ook de andere bedragen die eiser aan verweerder heeft moeten betalen of nog moet betalen. Zo hebben de moeder en stiefvader van eiser ruim € 1.000,- afgelost op de schuld die eiser had, omdat hij zijn prestatiebeurs moest terugbetalen. Eiser was ernstig verslaafd aan wiet en gamen en is daarvoor zelfs in een kliniek opgenomen geweest. Het kan hem dus niet worden verweten dat hij schulden heeft opgebouwd en verweerder zou in deze situatie coulance moeten tonen, de schulden moeten kwijtschelden en de al betaalde aflossingen en boetes moeten terugbetalen.
4. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen belang heeft bij de beoordeling van zijn beroep. Het in deze beroepsprocedure bestreden besluit ziet uitsluitend op de ov-schuld over de maanden september tot en met december 2018. De rechtbank kan daarom alleen oordelen over die ov-schuld over die periode en niet over andere schulden van eiser aan verweerder, zoals een prestatiebeursschuld. De ov-schuld waarover de rechtbank een oordeel moet geven is vervallen en hoeft door eiser dus niet meer te worden betaald aan verweerder. Een uitspraak van de rechtbank kan daarom niet leiden tot een resultaat dat nog gunstiger is voor eiser.
5. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan op 20 juli 2020 door mr. L.M. Reijnierse, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Slierendrecht, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Corona virus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken. De uitspraak wordt ook gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.