Overwegingen
Wat is de aanleiding voor deze uitspraak?
1. Verzoeker is op 20 december 2019 om 23:00 uur bij een verkeerscontrole door de politie verzocht mee te werken aan een onderzoek. De betrokken agent rook een cannabis geur en zag dat de ogen van verzoeker waterig/wazig waren. Verzoeker had wijd open gesperde ogen en een verkleinde pupil. De pupilreactie was langzaam en zijn spraak had het kenmerk van een woordenvloed. Verzoeker is gevorderd mee te werken aan een speekseltest, die een indicatie voor cannabis aangaf. Verzoeker is aangehouden en heeft toestemming gegeven voor bloedonderzoek. Uit dat bloedonderzoek is gebleken dat verzoeker THC (8,5 microgram per liter) in zijn bloed had.
Op 24 februari 2020 heeft de politie een mededeling aan verweerder gedaan dat het vermoeden bestaat dat verzoeker niet langer geschikt is om auto te rijden. Verweerder heeft hierin aanleiding gezien een onderzoek naar het drugsgebruik van verzoeker (onderzoek) op te leggen. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden op 25 april 2020 door [A] , psychiater, en [B] , arts. Naar aanleiding van de resultaten van dit onderzoek heeft verweerder in het bestreden besluit verzoekers rijbewijs ongeldig heeft verklaard.
Waarom is verzoekers rijbewijs ongeldig verklaard?
2. Uit het onderzoek, neergelegd in het verslag van bevindingen, blijkt dat er onvoldoende aanwijzingen aanwezig zijn om te kunnen concluderen dat er ten tijde van de laatste aanhouding op 20 december 2019 sprake was van drugsmisbruik dan wel drugsafhankelijkheid volgens de DSM-IV-TR criteria, maar dat er wel op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose drugsmisbruik in ruime zin gesteld kan worden. Verder blijkt daaruit dat verzoeker op 21 december 2019 gestopt is met het drugsmisbruik.
Wat zijn de standpunten van partijen?
3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld, onder verwijzing naar het rapport van de psychiater, dat sprake is van drugsmisbruik in ruime zin. Verzoeker is niet geschikt om te rijden, en blijft niet geschikt, tot hij is gestopt met het drugsmisbruik en dat een jaar heeft volgehouden. In dit geval blijkt uit het verslag van bevindingen van de psychiater dat verzoeker is gestopt op 21 december 2019. Dit betekent dat verzoeker een jaar na deze datum een nieuw onderzoek kan aanvragen.
Volgens verzoeker vertoont het rapport van psychiater [A] ( [A] ) en arts [B] naar de wijze van totstandkoming dan wel naar de inhoud zodanige gebreken dat het CBR daarin aanleiding had moeten vinden het niet ten grondslag te leggen aan het bestreden besluit. Volgens verzoeker is het rapport niet concludent. Inhoudelijk is de conclusie drugsmisbruik gebaseerd op het feit dat verzoeker is aangehouden wegens het rijden onder invloed van drugs. De enkele bevinding van een aanhouding wegens het rijden onder invloed van drugs is onvoldoende om de diagnose drugsmisbruik op te baseren. Er moet sprake zijn van relevante ondersteunende elementen. Volgens verzoeker is de tolerantie voor cannabis niet inzichtelijk. De onderrapportage is hierop gebaseerd. In de rechtspraak is meerdere malen uitgemaakt dat het rijbewijs nodig hebben voor werk onvoldoende is als relevant en onderscheidend element naast de aanhouding wegens het rijden onder invloed. Hiermee wordt de diagnose drugsmisbruik onvoldoende gedragen door de daaraan ten grondslag gelegde bevindingen. Dit blijkt ook uit het tegenrapport van psychiater [C]dat verzoeker heeft overgelegd.
Wat is het karakter van deze procedure?
4. Het gaat hier om een verzoek om een voorlopige voorziening. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort. Dit volgt uit artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met andere woorden: het besluit blijft van kracht ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daartoe is geregeld in artikel 8:81 van de Awb, kortgezegd als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De verzoeker moet dus goede redenen hebben die maken dat hij de beslissing op zijn bezwaarschrift niet kan afwachten en een uitzondering op de hoofdregel dat het bezwaar de uitvoering van het besluit niet schorst, rechtvaardigen; hij moet dus een spoedeisend belang hebben. De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus een voorlopige beoordeling waarover de rechtbank die op een later moment in een mogelijke beroepszaak over de zaak beslist niet hetzelfde hoeft te denken als de voorzieningenrechter.
Is er sprake van een spoedeisend belang?
5. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij een spoedeisend belang heeft omdat hij zijn rijbewijs nodig heeft voor zijn werk als buschauffeur. Zonder geldig rijbewijs mag hij zijn werk als buschauffeur niet uitoefenen, waardoor hij op dit moment niet kan werken. Daarnaast heeft hij zijn rijbewijs nodig voor het helpen van zijn hulpbehoevende ouders die op hoge leeftijd zijn, zoals bezoeken aan het ziekenhuis. Ter zitting heeft verzoeker aangevoerd dat hij in de periode dat zijn rijbewijs ongeldig is verklaard tweemaal is geopereerd en dat hij daardoor niet kon werken. Inmiddels is hij weer gezond om te werken. Verzoeker heeft ter onderbouwing hiervan enkele stukken overgelegd.
6. De voorzieningenrechter vindt het belang van verzoeker bij het treffen van een voorlopige voorziening onder de hiervoor vermelde omstandigheden voldoende spoedeisend.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit
7. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 14 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1570) volgt dat alleen aanleiding bestaat om een op een psychiatrisch rapport gebaseerd besluit van het CBR niet in stand te laten, als het psychiatrisch rapport naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, dat het CBR zich daarop niet heeft mogen baseren. 8. Uit de uitspraak van de ABRvS van 24 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1339) volgt dat een psychiater de conclusie dat sprake is van ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ niet uitsluitend kan stellen op basis van de anamnese in combinatie met een sterk verhoogd ademalcoholgehalte, omdat de betrouwbaarheid van de anamnestische gegevens in de keuringssituatie laag is en het ademalcoholgehalte steeds een momentopname is. Daarom kan de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ alleen worden verkregen met de hulp van meerdere aanwijzingen die die diagnose ondersteunen en die een aanwijzing kunnen vormen voor aanwezigheid van een alcoholprobleem. Die aanwijzingen kunnen onder meer worden gevonden in de omstandigheden van de aanhouding. Daarbij valt te denken aan contextuele zaken of observaties van de verbalisanten, zoals het (relatief) ontbreken van intoxicatieverschijnselen tijdens de aanhouding, die in het proces-verbaal zijn genoteerd. Daarnaast is het goed of langdurig kunnen functioneren met hoge promillages alcohol een aanwijzing voor alcoholtolerantie en daarmee voor de aanwezigheid van problemen met het gebruik van alcohol. In dat verband kan worden gedacht aan het kunnen besturen van een auto onder invloed van hoge promillages alcohol. 9. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de hierboven aangehaalde overweging van de ABRvS die betrekking heeft op de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ ook geldt voor de diagnose ‘drugsmisbruik in ruime zin’.
10. Uit deze uitspraak van de ABRvS volgt dat er meerdere aanwijzingen moeten zijn die duiden op, in dit geval, drugsmisbruik. Psychiater [A] concludeert in zijn rapport dat geen sprake is van drugsmisbruik volgens de DSM-IV-TR, maar dat op basis van alle relevante gegevens de psychiatrische diagnose drugsmisbruik in ruime zin gesteld kan worden. Uit het rapport maakt de voorzieningenrechter op dat deze conclusie is gebaseerd op de volgende bevindingen.
- Cannabisgebruik tot een gemiddeld gebruik van maximaal 3-4 joints per week wordt als normaal gebruik beoordeeld (sociaal gebruik), mits verzoeker zichzelf of anderen niet in de problemen brengt met het cannabisgebruik: wanneer verzoeker ondanks het matige gebruik zichzelf of anderen in de problemen brengt, of wanneer verzoeker onder invloed van cannabis heeft gereden, wordt dit als cannabismisbruik gezien.
- Het is niet aannemelijk dat verzoeker, die al jaren twee keer per maand cannabis gebruikt, één dag onder invloed gaat rijden en juist op die dag wordt aangehouden. Hoewel dit in theorie kan, is het, gezien de pakkans, niet erg aannemelijk.
- Verzoeker had 5 uren na het gebruik nog tekenen van cannabis gebruik. Hoewel verzoeker aangeeft niet meer gebruikt te hebben, is dit, gelet op de observaties van de dag van de aanhouding niet erg aannemelijk.
- Verzoeker heeft tolerantie opgebouwd welke niet kan worden verklaard met het anamnestische opgegeven matige gebruik in het jaar voorafgaand aan de laatste aanhouding. Derhalve is aannemelijk dat verzoeker in deze periode meer cannabis heeft gebruikt dan is opgegeven. Dit is een aanwijzing voor onderrapportage.
- Verzoeker had in het jaar voorafgaande aan de laatste aanhouding zijn rijbewijs nodig voor het werk (buschauffeur). Door te rijden onder invloed riskeerde verzoeker aldus problemen met betrekking tot het werk. Dit is een aanwijzing voor alcoholmisbruik (rechtbank leest drugsmisbruik.)
- Verzoeker voelde zich goed in staat te rijden onder invloed van drugs, een THC-gehalte van 8.5. Dit is een aanwijzing voor verhoogde tolerantie.
11. Psychiater [C] komt in zijn rapport tot een andere conclusie, namelijk dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor de diagnose cannabismisbruik, ook niet in ruime zin. [C] acht de bevindingen, waarmee psychiater [A] de diagnose onderbouwt, onhoudbaar en plaatst kritische kanttekeningen bij het rapport van [A] . De enkele bevinding dat verzoeker eenmalig gereden heeft terwijl hij onder invloed was van cannabis is onvoldoende om te spreken van misbruik in ruime zin, ook niet als hij daarmee zijn baan op het spel heeft gezet.
12. Verweerder heeft het rapport van [C] voorgelegd aan psychiater [A] en zijn reactie van 7 juli 2020 verwoord in het verweerschrift. Volgens [A] gaat gebruik van elk psycho-actief middel gepaard met lichamelijke/psychische verschijnselen. Verzoeker had veel verschijnselen bij de aanhouding, en als er 5 uren tussen zat moet het initieel meer zijn geweest dan het roken van 1 joint. Dat verzoeker zich bij verschijnselen goed voelde, zich niet onder invloed voelde, past eerder bij tolerantie, aldus [A] . Ook is de THC-waarde in het bloed in samenhang met andere bevindingen uit het onderzoek medebepalend voor de tolerantie. Volgens [A] worden door psychiater [C] elementen die zien op tolerantie te weinig kritisch doorgevraagd en is er geen sprake geweest van een strenge opstelling.
13. De voorzieningenrechter overweegt dat er twee rapporten liggen van deskundigen die die tot een andere conclusie komen. De voorzieningenrechter stelt vast dat psychiater [A] de conclusie dat sprake is van tolerantie trekt op basis van het aangetroffen THC-gehalte in het bloed van verzoeker en de anamnese. De ABRvS wijst in de hiervoor genoemde uitspraak als mogelijke relevante aanwijzingen voor misbruik bijvoorbeeld op de omstandigheden van de aanhouding die door de politie zijn opgenomen in het proces-verbaal. In het proces-verbaal van de hier aan de orde zijnde zaak staat dat de agent die de controle uitvoerde een cannabis geur rook en heeft gezien dat de ogen van verzoeker waterig/wazig waren. Verzoeker had wijd open gesperde ogen en een verkleinde pupil. De pupilreactie was langzaam en zijn spraak had het kenmerk van een woordenvloed. [A] is in zijn rapport bij de conclusie dat sprake is van tolerantie voorbij gegaan aan die waarnemingen van de politie. Ook is niet gebleken dat die waarnemingen aan verzoeker zijn voorgehouden en dat hij is gevraagd daarop te reageren toen hij tijdens de anamnese aangaf dat hij zich in staat voelde te rijden, temeer omdat verzoeker maar 500 meter had gereden en vervolgens is aangehouden. Gelet op de uitspraak van de ABRvS had de psychiater hier in zijn rapport wel aandacht aan moeten besteden. Dat [A] in zijn reactie van 7 juli 2020 stelt dat de waarnemingen van de politie niet afdoen aan zijn bevindingen over tolerantie, omdat elk psycho-actief middel gepaard gaat met lichamelijke/psychische verschijnselen, en dat verweerder ter zitting heeft toegelicht dat deze verschijnselen zowel bij tolerante en niet tolerante mensen optreden, maakt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat de psychiater in zijn onderzoek en conclusie voldoende rekening heeft gehouden met de waarnemingen van de politie zoals die zijn opgenomen in het proces-verbaal en de beperkte afstand die verzoeker heeft gereden.
14. Verder heeft psychiater [A] zijn conclusie ‘drugsmisbruik in ruime zin’ gebaseerd op onderrapportage van het drugsgebruik. Ook op dit punt is de rapportage naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende concludent. Zoals uit rechtsoverweging 13 blijkt, valt er wel wat af te dingen op de conclusie dat bij verzoeker sprake is van tolerantie. De conclusie dat sprake is van onderrapportage is voor een belangrijk deel gestoeld op de conclusie dat sprake is van tolerantie in combinatie met het THC-gehalte. Volgens de psychiater is er immers een opvallende discrepantie tussen de beschreven tolerantie enerzijds en de algemene drugsanamnese anderzijds. Bij het door verzoeker opgegeven gebruik van tweemaal per maand drugsgebruik van 1 joint in het weekend, is een dergelijke tolerantie volgens de psychiater onwaarschijnlijk. Maar omdat de conclusie dat sprake is van tolerantie, gelet op wat de politie heeft opgenomen in het proces-verbaal, op losse schroeven komt te staan, wijst het door verzoeker opgegeven drugsgebruik ook niet zonder meer op een onderrapportage van het gebruik.
15. Omdat vraagtekens kunnen worden gezet bij zowel de conclusie dat sprake is van tolerantie als bij de conclusie dat sprake is van onderrapportage, valt ook te betwijfelen dat die beschouwingen samen wel kunnen leiden tot de conclusie dat sprake is van drugsmisbruik in ruime zin. Daar komt bij dat de door de psychiater aangenomen tolerantie en onderrapportage in de kern slechts zijn gebaseerd op wat verzoeker heeft verklaard bij de anamnese in combinatie met het verhoogde THC-gehalte. De psychiater heeft verder niet kenbaar bij zijn beoordeling betrokken dat eiser de afgelopen 10 jaar heeft gewerkt als buschauffeur. In het rapport wordt enkel geconstateerd dat hij beroepschauffeur is. Dit terwijl verzoeker zich op het standpunt stelt dat hij al tien jaar schadevrij rijdt als buschauffeur. Nu de psychiater dit niet kenbaar als omstandigheid heeft meegewogen is ook op dit punt het rapport onvoldoende concludent.
16. Dan is er ook nog het tegenrapport van [C] , die tot een andere conclusie komt.
Dit rapport is opgesteld 9 juni 2020 naar aanleiding van beeldbellen en een telefoongesprek met verzoeker op 2 en 4 juni. Deze psychiater komt tot een andere conclusie, namelijk dat geen sprake is van drugsmisbruik in ruime zin. Dat volgens [A] te weinig kritisch is doorgevraagd en geen sprake is geweest van een strenge opstelling, betekent niet dat verweerder deze contra-expertise terzijde kan schuiven.
Over het gebruik van joints thuis dan wel in de auto, ziet de voorzienignerechter geen contra-indicatie dat verzoeker hier bij beide onderzoeken anders over heeft verklaard. Met verzoekers toelichting op zitting is het de voorzieningenrechter duidelijk dat verzoeker thuis in de auto een joint rookt, en niet in huis.
17. Gelet op de niet zonder meer te volgen conclusies dat sprake is van tolerantie en onderrapportage en dus van drugsmisbruik in ruime zin in combinatie met de overgelegde contra-expertise, is het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter dat het psychiatrisch rapport naar inhoud zodanige gebreken vertoont en niet voldoende concludent is, zodat dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren. Daarom kan worden betwijfeld of het bestreden besluit in stand zal blijven in bezwaar.
18. Als de voorzieningenrechter vervolgens kijkt naar de belangen die voor partijen op het spel staan, komt zij tot de volgende weging van die belangen. Het belang van verzoeker bij schorsing van het bestreden besluit is hierboven bij het spoedeisend belang al besproken. Hij heeft zijn rijbewijs nodig voor zijn werk en dreigt zijn baan te verliezen als hij geen geldig rijbewijs heeft. Het belang van verweerder om hangende de bezwaarprocedure het rijbewijs van verzoeker ongeldig te verklaren, is de verkeersveiligheid. In een medisch rapport is de diagnose drugsmisbruik in ruime zin gesteld en dat maakt verzoeker ongeschikt voor het besturen van motorvoertuigen. Beide zijn legitieme belangen.
Omdat op dit moment betwijfeld kan worden of het besluit om verzoekers rijbewijs ongeldig te verklaren in bezwaar zal standhouden en omdat niet in geschil is dat verzoeker sinds 21 december 2019 is gestopt met drugsmisbruik, wegen verzoekers belangen bij schorsing van het besluit op dit moment zwaarder dan de belangen van verweerder.
19. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom toe en treft de voorlopige voorziening dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
20. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt zij dat verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
21. De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder in de proceskosten die verzoeker heeft gemaakt. Die kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 1.050,– (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 525,– en een wegingsfactor 1).