In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 2 juli 2020 een beschikking gegeven in een familierechtelijke procedure tussen de vader en de moeder van de minderjarige [naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2016. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. E. Kocabas-Güler, heeft verzocht om gezamenlijk gezag over hun kind, terwijl de moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.P. Scheer, zich hiertegen verzet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders samen een zoon hebben en dat de moeder momenteel alleen het gezag heeft. De kinderrechter heeft eerder de minderjarige onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling (GI) en de vader heeft de hoofdverblijfplaats van de minderjarige aangevraagd.
De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders, ondanks de moeizame communicatie. De rechtbank heeft het verzoek van de vader om gezamenlijk gezag toegekend, omdat het in het belang van de minderjarige is dat de juridische positie van de vader gelijk is aan zijn feitelijke rol in de opvoeding. De rechtbank heeft ook de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader bepaald, omdat de minderjarige momenteel bij hem woont en de GI heeft aangegeven dat het niet in het belang van de minderjarige is om bij de moeder te wonen.
Daarnaast heeft de rechtbank een zorgregeling vastgesteld waarbij de moeder de minderjarige iedere dinsdag en vrijdag uit school tot 17.45 uur bij zich heeft. De rechtbank heeft de zorgregeling uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk van kracht is, ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De kosten van de procedure zijn voor iedere ouder afzonderlijk, zonder dat één van hen in de proceskosten wordt veroordeeld. De beschikking is openbaar uitgesproken door kinderrechter mr. M.A.A.T. Engbers.