ECLI:NL:RBMNE:2020:2949
Rechtbank Midden-Nederland
- Mondelinge uitspraak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om woning op basis van urgentie in het kader van de Huisvestingsverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 juli 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een verzoek om een woning op basis van urgentie. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M. Metin, had een verzoek ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zeist, dat op 23 april 2019 werd afgewezen. Het college verklaarde het bezwaar van eiser op 17 december 2019 ongegrond, waarna eiser beroep instelde. Tijdens de zitting op 13 juli 2020 werd eiser bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de gemeente werd vertegenwoordigd door mr. A.A.H. Beenen-Oskam.
De rechtbank overwoog dat de afwijzing van het verzoek om urgentie terecht was, omdat de criteria voor urgentie in de Huisvestingsverordening Regio Utrecht 2019 niet waren vervuld. De rechtbank stelde vast dat de minderjarige kinderen van eiser bij de ex-echtgenote konden verblijven, wat betekende dat er geen noodsituatie was die urgentie rechtvaardigde. Eiser voerde aan dat hij zijn kinderen niet goed kon zien en dat hij niet voldeed aan de voorwaarden van de omgangsregeling, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om urgentie te verlenen.
De rechtbank concludeerde dat de situatie van eiser niet onder de hardheidsclausule viel, die alleen in uitzonderlijke omstandigheden kan worden toegepast. De belangenafweging tussen de schaarste aan sociale woningen en de belangen van eiser leidde tot de conclusie dat de afwijzing van het verzoek om urgentie gerechtvaardigd was. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.