In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 juli 2020 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf, ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Het verzoek was gericht op de betrokkene, geboren in 1934, die lijdt aan dementie en in een onhoudbare thuissituatie verkeerde. De mondelinge behandeling vond telefonisch plaats vanwege coronamaatregelen, waarbij de betrokkene, zijn advocaat mr. A.R. Jaarsma, en zijn dochters aanwezig waren, terwijl de specialist ouderengeneeskunde in een aparte ruimte was. De rechtbank heeft na de behandeling direct uitspraak gedaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, wat leidt tot ernstig nadeel, waaronder lichamelijk letsel, psychische schade en maatschappelijke verwaarlozing. De partner van de betrokkene, die de zorg voor hem droeg, was overbelast en kon deze zorg niet langer aan. De rechtbank concludeerde dat er geen minder ingrijpende mogelijkheden waren om het ernstig nadeel te voorkomen en dat opname en verblijf noodzakelijk waren. De rechterlijke machtiging werd verleend voor een periode van zes maanden, tot en met 13 januari 2021.
De beschikking is mondeling gegeven door rechter M.A.A.T. Engbers en is in het openbaar uitgesproken. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.