ECLI:NL:RBMNE:2020:3004

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
23 juli 2020
Publicatiedatum
29 juli 2020
Zaaknummer
UTR - 20 _ 2135
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor urgentieverklaring woningtoewijzing

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 23 juli 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een afgewezen aanvraag voor een urgentieverklaring voor woningtoewijzing. Verzoeker, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. G.J. de Kaste, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, dat zijn aanvraag om urgentie op 6 mei 2020 had afgewezen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een spoedeisend belang, maar dat verzoekers bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter oordeelt dat verzoeker niet voldoet aan de randvoorwaarden van de Huisvestingsverordening, met name dat hij geen ingezetene is van de regio Gooi en Vechtstreek. Verzoeker heeft niet aangetoond dat hij aan de criteria voldoet, en zijn beroep op de hardheidsclausule werd als onvoldoende onderbouwd beschouwd. De voorzieningenrechter concludeert dat de belangen van verzoeker niet zwaarder wegen dan die van verweerder, die verantwoordelijk is voor een goede verdeling van schaarse woonruimte. Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2135
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 juli 2020 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. G.J. de Kaste),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilversum, verweerder
(gemachtigde: mr. R. van Manen).

Procesverloop

Bij besluit van 6 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om een urgentieverklaring voor woningtoewijzing afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft via Skype for Business plaatsgevonden op 14 juli 2020. Verzoeker was daarbij aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Is er sprake van een spoedeisend belang?

1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat deze procedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van de bezwaarprocedure een voorlopige maatregel te treffen. Er moet sprake zijn van onverwijlde spoed die, gelet op de betrokken belangen, het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening noodzakelijk maakt in afwachting van een beslissing op het bezwaar. [1] Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft dan ook een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker het spoedeisend belang bij een urgentieverklaring bij toewijzing van een sociale huurwoning in de regio Gooi en Vechtstreek voldoende heeft onderbouwd. Verzoeker heeft ter zitting zijn situatie nader toegelicht. Hij kan niet meer met zijn vrouw en kind bij zijn moeder in huis verblijven en na tijdelijke opvang in een hotel verblijft hij vanaf 21 juni 2020 met zijn gezin in een kamer in een zorginstelling in [woonplaats] , geregeld met hulp van de gemeente Hilversum. Verzoeker en zijn gezin kunnen daar tot 21 augustus 2020 verblijven, maar daarna zijn ze dakloos, omdat verzoeker met zijn uitkering niet zelf op korte termijn aan woonruimte kan komen. Daarbij heeft verweerder aangegeven dat de beslissing op bezwaar op zijn vroegst binnen één week na de op 31 augustus 2020 geplande hoorzitting genomen zal worden. Dit is na de datum waarop de tijdelijke opvang van verzoekers gezin in [woonplaats] eindigt.

Heeft verzoekers bezwaar redelijke kans van slagen?

3. Vervolgens geldt dat om een voorlopige voorziening te treffen, de voorzieningenrechter eerst moet beoordelen of het bezwaar van verzoeker een redelijke kans van slagen heeft. Daarna moet hij nog een eigen belangenafweging maken.
4. Verzoeker heeft in bezwaar aangevoerd dat verweerders besluit onvoldoende gemotiveerd is, omdat de inhoudelijke criteria waarop een urgentieaanvraag op grond van de Huisvestingsverordening moet worden beoordeeld allemaal zonder nadere toelichting “niet van toepassing” zijn verklaard. Het besluit is daarom onduidelijk. Daarnaast is verzoekers situatie ernstig, nu nog meer dan voorheen, omdat hij met zijn gezin in slechts één kamer verblijft. Vanwege deze situatie kampt verzoekers vrouw met psychische problemen en zal zijn kind ontwikkelingsproblemen krijgen. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat verweerder de medische situatie moet laten onderzoeken van zijn vrouw en kind, en ook van zijn moeder, die verzoeker en zijn gezin vanwege medische problemen niet meer in huis wilde hebben. Verweerder zou verzoeker dan op medische gronden urgentie moeten verlenen, [2] of zo nodig via de hardheidsclausule. [3]
5. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat de urgentie is afgewezen omdat verzoeker niet voldoet aan de randvoorwaarden voor urgentie, [4] zodat verweerder aan een beoordeling van en overweging op grond van de inhoudelijke criteria niet toekomt. Dat deze criteria met vermelding “niet van toepassing” wel in het besluit staan is wellicht verwarrend, maar maakt het besluit niet onjuist. Omdat niet aan de randvoorwaarden is voldaan, is er geen aanleiding om op medische gronden urgentie te verlenen en dus ook niet voor het laten verrichten van een medisch onderzoek. Het verrichten van een medisch onderzoek kan eventueel ook aangewezen zijn in het kader van een beroep op de hardheidsclausule, maar verweerder heeft aangegeven dat in verzoekers geval het beroep op de hardheidsclausule geen redelijke kans van slagen heeft en een medisch onderzoek niet nodig wordt geacht. Dit concludeert verweerder op basis van de situatie van verzoeker zoals die hem op het moment van de zitting bekend is en het criterium dat hij hanteert voor toepassing van de hardheidsclausule, namelijk dat sprake moet zijn van een levensbedreigende of daarmee in ernst vergelijkbare noodsituatie. De (medische) situatie van verzoeker en zijn gezin is niet dusdanig ernstig. Verweerder zal een en ander na het advies van de bezwaaradviescommissie in het te nemen besluit op bezwaar nader toelichten.
6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat verzoeker niet voldoet aan de randvoorwaarden voor urgentie, meer specifiek artikel 3.2, zesde lid, van de Huisvestingsverordening. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat verzoeker geen ingezetene is van de regio Gooi en Vechtstreek, omdat hij voorafgaand aan de urgentieaanvraag niet ten minste één jaar onafgebroken opgenomen stond in de Basisregistratie Personen (Brp) van één van de gemeenten in de regio. Dit is door verzoeker niet betwist. Daarbij is de voorzieningenrechter van oordeel dat het ingezetenevereiste niet onredelijk bezwarend is voor uit het buitenland terugkerende Nederlanders, zoals verzoeker heeft aangevoerd, omdat verweerder in de Huisvestingsverordening ook rekening heeft gehouden met een andere vorm van binding aan de regio, namelijk een maatschappelijke of een economische binding. Verzoeker heeft niet aangevoerd dat hij een maatschappelijke of economische binding aan de regio heeft en om die reden als ingezetene moet worden aangemerkt. De andere randvoorwaarden die zijn neergelegd in de Huisvestingsverordening laat de voorzieningenrechter onbesproken, omdat verzoeker aan alle randvoorwaarden moet voldoen om in aanmerking te komen voor urgentie. Het niet voldoen aan één van de randvoorwaarden is dus al voldoende voor afwijzing.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder daarom terecht heeft geconcludeerd dat hij niet toekomt aan een beoordeling op grond van de inhoudelijke criteria voor urgentie. Verweerder hoeft dus niet te toetsen aan de criteria voor urgentie vanwege medische gronden en is dan ook niet verplicht om medisch advies in te winnen. Dat de wijze waarop een en ander in het besluit door verweerder is weergegeven verwarring kan oproepen, maakt gelet op de uitleg van verweerder en op wat hiervoor is overwogen niet dat er een redelijke kans is dat dit in bezwaar tot een inhoudelijk ander besluit leidt.
8. Verweerder dient wel de persoonlijke omstandigheden van verzoeker, waaronder de medische situatie van zijn gezinsleden, te beoordelen in het kader van de hardheidsclausule. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat verzoekers beroep op de hardheidsclausule op dit moment geen redelijke kans maakt. Daarbij is van belang dat verweerder de hardheidsclausule zeer terughoudend toepast, alleen in zeer uitzonderlijke gevallen waarin sprake is van een levensbedreigende of daarmee in ernst vergelijkbare noodsituatie. Dit acht de voorzieningenrechter niet onredelijk omdat de hardheidsclausule een ‘uitzondering op de uitzondering’ is. De verordening geeft regels voor een eerlijke verdeling van beschikbare woonruimte in de woonregio. Dat is nodig omdat er een tekort aan goedkope woningen is. De urgentieregels maken op die regels een uitzondering als er sprake is van persoonlijke noodsituaties. De hardheidsclausule is daarop weer een uitzondering. Verzoeker heeft toegelicht waarom zijn situatie zorgwekkend is, de al aanwezige psychische problematiek van zijn vrouw verergert en zijn kind blijft achter in haar ontwikkeling, maar vooralsnog heeft hij dat onvoldoende onderbouwd. Daarom is niet inzichtelijk of duidelijk dat de situatie van zijn gezin gelijk te stellen is met een levensbedreigende of daarmee in ernst vergelijkbare noodsituatie.

Conclusie voor de voorlopige voorziening

9. Uit het bovenstaande volgt dat de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet om te oordelen dat het besluit van verweerder in bezwaar geen stand zal houden. Hoewel duidelijk is dat verzoeker en zijn gezin zich in een moeilijke en onzekere situatie bevinden, is de voorzieningenrechter alles overziend van oordeel dat de belangen van verzoeker bij het verkrijgen van de urgentieverklaring niet een zwaarder gewicht toekomen dan het belang van verweerder bij een goede verdeling van schaarse woonruimte.
10. Verzoeker krijgt geen gelijk. Daarom bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 23 juli 2020 door mr. V.E. van der Does, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.H.W. Schierbeek, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken
De griffier is verhinderd de uitspraakte ondertekenen.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie hiervoor artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Op grond van artikel 3.3, eerste lid, van de van de Huisvestingsverordening Gooi en Vechtstreek 2019 (de Huisvestingsverordening).
3.Neergelegd in artikel 4.2, tweede lid, van de Huisvestingsverordening.
4.Neergelegd in artikel 3.2. van de Huisvestingsverordening.