ECLI:NL:RBMNE:2020:3052

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
13 juli 2020
Publicatiedatum
3 augustus 2020
Zaaknummer
UTR - 20 _ 922
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurtoeslag en toetsingsinkomen: rechtmatigheid van de definitieve berekening door de Belastingdienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 13 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en de Belastingdienst/Toeslagen over de definitieve berekening van de huurtoeslag voor het jaar 2018. Eiseres ontving in 2018 een voorschot huurtoeslag, maar de definitieve berekening door de Belastingdienst viel lager uit dan het ontvangen voorschot. Eiseres was het niet eens met deze berekening en stelde dat zij erop mocht vertrouwen dat haar recht op huurtoeslag zou worden berekend op basis van het geschatte inkomen, dat lager was dan het definitieve jaarinkomen. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst terecht was uitgegaan van het definitieve jaarinkomen van eiseres, zoals vermeld in de Basisregistratie Inkomen (BRI). De rechtbank benadrukte dat het aan de ontvanger van de toeslag is om te controleren of de inkomensgegevens juist zijn en dat aan de verlening van een voorschot geen gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat iemand recht heeft op dat bedrag. Eiseres had de verantwoordelijkheid om wijzigingen in haar inkomen door te geven aan de Belastingdienst. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat eiseres het teveel ontvangen bedrag aan huurtoeslag moest terugbetalen. De uitspraak werd gedaan in een mondelinge zitting via Skype, waarbij eiseres niet aanwezig was, maar de Belastingdienst vertegenwoordigd was door een gemachtigde.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/922

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

13 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigde: S. Di Vincenzo).

Procesverloop

In het besluit van 9 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de huurtoeslag voor eiseres over 2018 definitief berekend.
In het besluit van 6 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft via Skype for Business plaatsgevonden op 13 juli 2020. Eiseres is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiseres heeft in 2018 in een voorschot huurtoeslag gekregen. In totaal heeft zij
€ 3.398,- aan huurtoeslag ontvangen.
In het primaire besluit heeft verweerder de toeslag definitief berekend. De huurtoeslag is vastgesteld € 2.593,-. De definitieve berekening van de huurtoeslag is lager vastgesteld dan eiseres aan voorschot heeft gekregen. Dit betekent dat eiseres het teveel ontvangen deel aan voorschot huurtoeslag (in totaal € 808,-, inclusief rente) moet terugbetalen.
3. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat hij de definitieve berekening baseert op het definitieve jaarinkomen van eiseres over 2018. Het definitieve jaarinkomen (€ 20.179,-) was hoger dan het geschatte inkomen waar het voorschot op is gebaseerd (€ 18.119,-). Daarom valt de definitieve berekening lager uit dan het voorschot.
4. Eiseres is het hier niet mee eens. Zij erkent dat in 2018 haar inkomen € 20.179,- is, maar voert aan dat zij erop mocht vertrouwen dat haar recht op toeslag zou worden berekend aan de hand van het geschatte inkomen van € 18.119,-. Dit bedrag is namelijk zelf door verweerder geschat. Hierbij heeft verweerder rekening gehouden met de aftrekpost zorgkosten die eiseres in 2017 had (van € 1.625,-). In 2018 heeft zij deze aftrekpost echter niet kunnen claimen. Volgens eiseres is het een fout in het systeem om er vanuit te gaan dat met deze aftrekpost óók in 2018 rekening moet worden gehouden. Daarbij merkt eiseres dat zij op hoge leeftijd is en het systeem van de toeslagen niet goed begrijpt. Zij verwijst nog naar een ANP bericht en een column uit de Volkskrant van 8 juli 2020 die betrekking hebben op verweerder.
5. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij bij de definitieve berekening van de toeslag uitgaat van het jaarinkomen zoals dat is vermeld in de Basisregistratie Inkomen. In het geval van eiseres is dit € 20.179,-. Dat het door eiseres ontvangen voorschot is gebaseerd op een door verweerder geschat jaarinkomen, maakt het volgens verweerder niet anders. Het was aan eiseres zelf om te controleren of de inkomensgegevens, zoals vermeld op de voorschotbeschikking, juist waren. Als die niet juist waren, had zij dit zelf moeten aanpassen. Verder stelt verweerder dat aan de verlening van een voorschot niet het gerechtvaardigd vertrouwen kan worden ontleend dat iemand ook daadwerkelijk recht heeft op dat bedrag. Tot slot stelt verweerder dat hij geen aanleiding ziet om af te zien van het terugvorderen van het teveel ontvangen bedrag, of dit bedrag te verlagen.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de berekening van de definitieve vaststelling terecht is uitgegaan van een jaarinkomen van € 20.179. Het is vaste hogere rechtspraak dat verweerder bij de berekening van de definitieve vaststelling uit moet gaan van het jaarinkomen zoals dat is vermeld in de BRI [1] . Daarin is vermeld dat eiseres in 2018 een jaarinkomen heeft van € 20.179,-. Dat eiseres van mening is dat zij erop mocht vertrouwen dat haar recht op toeslag zou worden berekend aan de hand van het geschatte jaarinkomen, volgt de rechtbank niet. Zoals uit hogere rechtspraak blijkt kan aan de verlening van een voorschot geen gerechtvaardigd vertrouwen worden ontleend dat een aanspraak op toeslag bestaat die met dat voorschot overeenkomt [2] . Het is aan de ontvanger van een toeslag om te controleren of de gegevens waarop het voorschot is gebaseerd juist zijn. Ook is het de verantwoordelijkheid van de ontvanger van een toeslag om wijzigingen die van belang kunnen zijn voor de hoogte van de toeslag aan verweerder door te geven. Dat eiseres op leeftijd is en het systeem van de toeslagen niet goed begrijpt, maakt dit niet anders. Het komt dan ook voor haar rekening dat haar inkomen achteraf hoger blijkt te zijn dan waar het voorschot op is gebaseerd.
7. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven om af te zien van het terugvorderen of dit bedrag te matigen. Verweerder kan dit onder bijzondere omstandigheden doen [3] . Dat de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijke over het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is brekend, hoeft verweerder niet te zien als een bijzondere omstandigheid.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De beslissing is uitgesproken op 13 juli 2020. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd het
proces-verbaal te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 17 oktober 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3341).
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 7 juni 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:1492).
3.Zie hiervoor de uitspraak van de ABRvS van 5 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:356).