ECLI:NL:RBMNE:2020:3213

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
11 augustus 2020
Zaaknummer
8583611 ME VERZ 20-81 BmR/842
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een nulurencontract en de gevolgen van onregelmatige opzegging

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werkgever, [verzoekster] B.V., en een werkneemster, [verweerster]. De werkneemster was in dienst op basis van een nulurencontract en had op 15 april 2020 ontslag genomen, maar de werkgever stelde dat dit ontslag onterecht was en vorderde een gefixeerde schadevergoeding wegens onregelmatige opzegging. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de werkneemster op de dag van haar ontslag een roosterwijziging had ontvangen en dat zij niet verplicht was om op de oproep van de werkgever te reageren. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever ten onrechte ontslag op staande voet had gegeven en dat de werkneemster recht had op haar salaris voor de gewerkte uren. De vordering van de werkgever tot schadevergoeding werd afgewezen, omdat het in strijd was met de redelijkheid en billijkheid om van de werkneemster te verlangen dat zij een vergoeding zou betalen bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst, gezien het onzekere karakter van het nulurencontract. De kantonrechter heeft ook de vordering van de werkneemster tot betaling van haar salaris toegewezen, met een gematigde wettelijke verhoging van 10%. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Almere
zaaknummer: 8583611 ME VERZ 20-81 BmR/842
Beschikking van 30 juli 2020
inzake
de besloten vennootschap
[verzoekster] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [verzoekster] ,
verzoekende partij,
vertegenwoordigd door haar bestuurder [A] ,
tegen:
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verweerster] ,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. W.F. Wienen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van [verzoekster] , ter griffie ingekomen op 15 juni 2020;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek van [verweerster] van 7 juli 2020;
1.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 juli 2020. De griffier heeft daarvan aantekening gehouden.
1.3.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verweerster] , geboren op [geboortedatum] -2000, is op 1 april 2020 in dienst van [verzoekster] , als koerier op basis van een nulurencontract. In de arbeidsovereenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
Artikel 2
Oproepkracht is niet verplicht aan iedere oproep gehoor te geven; hij/zij kan een oproep altijd afslaan. Echter indien er een vooraf afgesproken planning is voor de lopende maand, dient de werknemer op de afgesproken tijden te verschijnen.
Artikel 3
Werkgever is niet verplicht oproepkracht voor het verrichten van werkzaamheden op te roepen. Of en in hoeverre er behoefte is aan inzet van de oproepkracht, is uitsluitend ter beoordeling van werkgever. Oproepkracht kan derhalve aan deze overeenkomst geen recht op tewerkstelling ontlenen
Artikel 4
Werkgever zal ernaar streven uiterlijk 48 uur voor aanvang van de te verrichten werkzaamheden oproepkracht op te roepen.
2.2.
Tussen partijen is op 15 april e-mail contacten gewisseld. Op 15 april 2020 (15.00 uur) heeft [verweerster] medegedeeld niet in staat te zijn om om 16.00 uur de werkzaamheden aan te vangen. Vervolgens heeft [verweerster] op 15 april (15.22 uur) ontslag genomen. [verzoekster] bevestigt dit ontslag (15 april 15.37 uur) onder de mededeling dat [verweerster] over een maand niet meer zal worden ingeroosterd. [verweerster] reageert om 15.38 uur met nogmaals de mededeling dat zij ontslag neemt. [verweerster] wijst [verzoekster] (15 april 16.00 uur) op artikel 4 van de arbeidsovereenkomst en deelt mede dat zij een andere functie dichterbij huis heeft gevonden. [verzoekster] reageert (15 april 16.09 uur) dat indien [verweerster] niet komt opdagen aanspraak wordt gemaakt op 1 maand salaris schadevergoeding en stelt een ontslag op staande voet in het vooruitzicht. [verweerster] deelt (15 april 16.22 uur) mede dat zij gebruik maakt van de opzegtermijn. [verzoekster] reageert ( 15 april 16.31) en stelt een ontslag op staande voet in het vooruitzicht, maar bevestigt ook dat [verweerster] niet is verschenen en zelf ontslag op staande voet heeft genomen. [verweerster] verzoekt (15 april 17.34) alsnog de opzegtermijn in acht te nemen. [verweerster] deelt tevens mede dat zij geen andere baan dichterbij heeft gevonden en meldt zich vervolgens ziek. [verzoekster] ontslaat [verweerster] (15 april 17.48) op staande voet wegens het weigeren van werk en vanwege de mededeling elders in dienst te zijn getreden.
2.3.
[verweerster] heeft op 15 april 2020 (20.36 uur) per e-mail bij het hoofdkantoor van franchisegever ‘ [naam 1] ’ een klacht ingediend tegen [verzoekster] (franchisnemer ( [naam 2] ).

3.Het verzoek

3.1.
[verzoekster] verzoekt, kort samengevat, [verweerster] te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 540,54 aan gefixeerde schadevergoeding primair op grond van artikel 7:677 lid 2 jo lid 3 sub a BW (het geven van een dringende reden tot ontslag) en subsidiair op grond van artikel 7:672 lid 10 BW (onregelmatige opzegging). Meer subsidiair vordert [verzoekster] veroordeling tot betaling van € 540,54 als schadevergoeding op grond van toegebrachte reputatieschade en het achterhouden van bedrijfskleding.
3.2.
[verzoekster] stelt daartoe dat [verweerster] op 15 april 2020 stond ingeroosterd om met haar werkzaamheden als koerier aan te vangen om 16.00 uur. [verweerster] heeft een uur voor aanvang per e-mail aan [verzoekster] ten onrechte medegedeeld dat zij niet zou komen werken omdat ineens een roosterwijziging had plaatsgevonden van 18.00 uur naar 16.00 uur. Vervolgens heeft [verweerster] tot tweemaal toe ontslag genomen. [verzoekster] heeft het ontslag bevestigd maar ook aangegeven dat zij na een maand niet meer zal worden ingeroosterd. [verzoekster] heeft [verweerster] gewezen op schadeplichtigheid van 1 maand salaris indien [verweerster] niet alsnog verschijnt. Bij niet verschijnen is [verweerster] ontslag op staande voet in het vooruitzicht gesteld. Nadat [verweerster] niet was verschenen is ontslag op staande voet gevolgd wegens werkweigering. [verweerster] is dan ook schadeplichtig en de gefixeerde schadevergoeding verschuldigd als gevolg van de door haar gegeven dringende reden voor ontslag. Mocht die schadevergoeding niet worden toegewezen dan is sprake van onregelmatige opzegging van de arbeidsovereenkomst door [verweerster] op grond waarvan de gevorderde schadevergoeding eveneens is verschuldigd. [verzoekster] stelt mee subsidiair dat zij schade heeft geleden doordat [verweerster] de bedrijfskleding niet eheft willen teruggeven en doordat zij een klacht heeft ingediend tegen [verzoekster] bij het hoofdkantoor van de franchisegever.

4.Het verweer

4.1.
[verweerster] voert verweer. Zij stelt zich op het standpunt dat geen redelijke grond voor veroordeling tot betaling van schadevergoeding bestaat. [verweerster] heeft terecht de oproep voor de werkzaamheden op 15 april te 16.00 uur geweigerd vanwege een wijziging in het rooster. De weigering hield ook verband met haar opleiding. [verweerster] heeft het dienstverband opgezegd en een opzegtermijn in acht genomen en zich beschikbaar gehouden voor de te verrichten werkzaamheden. [verweerster] stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet en dat bovendien geen sprake is van opzet of schuld. [verweerster] heeft zich wel bij het ontslag neergelegd.

5.Het tegenverzoek

5.1.
[verweerster] vordert betaling van het salaris voor een bedrag van € 204,19 bruto te vermeerderen met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente met veroordeling in de kosten.

6.Het verweer

6.1.
[verzoekster] voert geen verweer tegen de loonvordering.

7.De beoordeling van het verzoek en tegenverzoek

7.1.
De kantonrechter stelt vast dat [verweerster] na zelf op 15 april ontslag te hebben genomen kennelijk daarop is teruggekomen door het verzoek aan [verzoekster] alsnog toepassing te geven aan de opzegtermijn. Vervolgens heeft [verzoekster] [verweerster] op staande voet ontslagen. Uitgangspunt bij de beoordeling is de arbeidsovereenkomst. De vraag die eerst voorligt is of [verweerster] op 15 april 2015 de oproep om vanaf 16.00 uur te komen werken mocht weigeren. De kantonrechter beantwoord die vraag bevestigend. In artikel 2 van de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat de oproepkracht niet verplicht is aan iedere oproep gehoor te geven. Dit is echter anders indien een vooraf afgesproken planning voor de lopende maand is gemaakt. De kantonrechter is ter zitting weliswaar van een dergelijke planning gebleken, maar niet is komen vast te staan dat [verweerster] op basis van die planning ook daadwerkelijk om 16.00 uur had moeten beginnen. [verweerster] heeft immers haar werkgever op 15 april 2020 (15.00 uur) op de hoogte gesteld dat zij om 18.00 uur was ingeroosterd en zij zich geconfronteerd zag met een roosterwijziging. Nu onvoldoende is gebleken dat geen roosterwijziging heeft plaatsgevonden gaat de kantonrechter daarvan uit. Aldus kon [verweerster] op grond van artikel 2 jo. artikel 4 van de arbeidsovereenkomst die oproep weigeren.
7.2.
Vervolgens is aan de orde de vraag of [verweerster] aan het door haar onmiddellijk genomen ontslag kon worden gehouden. In het arbeidsrecht is het zo dat van een [verzoekster] kan worden verlangd zich ervan te vergewissen of de [verweerster] de reikwijdte van de gevolgen van het ontslag voldoende beseft. [verzoekster] heeft [verweerster] weliswaar gewezen op de opzegtermijn en een vordering uit hoofde van gefixeerde schadevergoeding in het vooruitzicht gesteld, maar tevens ten onrechte, zoals hierboven overwogen, van [verweerster] verlangt om op 16.00 uur op het werk te verschijnen. Nu [verweerster] uiteindelijk is teruggekomen op het door haar genomen ontslag en te kennen heeft gegeven de arbeidsovereenkomst te willen opzeggen met een maand had werkgever dit in de gegeven omstandigheden dienen te respecteren. Het vervolgens door [verzoekster] gegeven ontslag op staande voet wegens werkweigering en de mededeling dat [verweerster] elders in dienst zou zijn getreden is dan ook ten onrechte gegeven. Van werkweigering is immers geen sprake; [verweerster] heeft enkel de oproep niet geaccepteerd. [verweerster] heeft zich in haar verweerschrift neergelegd bij het ontslag op staande voet door [verzoekster] , zodat vast staat dat de arbeidsovereenkomst op 15 april 2020 te 17.48 uur door [verzoekster] is beëindigd.
7.3.
Hoewel ernstige bedenkingen kunnen worden geplaatst bij de wijze waarop [verweerster] met [verzoekster] heeft gecommuniceerd, en de kantonrechter in dat licht de irritatie bij [verzoekster] zich goed kan voorstellen, geldt dat onder bovenomschreven omstandigheden [verzoekster] desondanks geen aanspraak kan maken op de gefixeerde schadevergoeding als gevolg van het geven van een dringende reden tot opzegging dan wel als gevolg van het niet in acht nemen van de opzegtermijn, afgezien nog van het feit dat de hoogte van die vergoeding ook nog eens onvoldoende is onderbouwd. Het wordt bovendien bij een nulurencontract, vanwege het onzekere en flexibele karakter van de overeenkomst, in strijd geacht met de redelijkheid en billijkheid om van een werkneemster te verlangen dat zij bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst een vergoeding aan [verzoekster] betaalt, terwijl voor haar geenszins vast stond of en zo ja voor hoeveel uren zij zou worden opgeroepen. De vordering van [verzoekster] tot toekenning van een gefixeerde schadevergoeding wordt dan ook afgewezen.
7.4.
[verzoekster] maakt nog aanspraak op schadevergoeding wegens reputatieschade en het niet teruggeven van de bedrijfskleding. Ten aanzien van de bedrijfskleding heeft te gelden dat [verweerster] gehouden is die terug te geven. Door de niet teruggave leidt [verzoekster] weliswaar schade, maar de hoogte daarvan wordt niet onderbouwd. Ten aanzien van de gestelde reputatieschade heeft [verzoekster] eveneens onvoldoende gesteld, laat staan onderbouwd waar die reputatieschade uit heeft bestaan. Het enkele feit dat [verweerster] ten onrechte bij het hoofdkantoor een klacht heeft ingediend, maakt nog niet dat daarmee reputatieschade is aangetoond. Ook deze vordering wordt afgewezen.
7.5.
De vordering van [verweerster] tot betaling van het salaris voor de gewerkte uren zal als onvoldoende weersproken worden toegewezen. Gelet op de omstandigheden, waaronder de wijze waarop [verweerster] zich heeft gemanifesteerd, geeft een en ander aanleiding de gevorderde wettelijke verhoging te matigen tot 10%. De wettelijke rente zal als onweersproken worden toegewezen.
7.6.
De kantonrechter ziet aanleiding de proceskosten te compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

8.De beslissing

Het verzoek en tegenverzoek

- wijst het verzoek van [verzoekster] af;
- veroordeelt [verzoekster] om aan [verweerster] tegen bewijs van kwijting te betalen € 224,60 (inclusief wettelijke verhoging) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 mei 2020 tot de voldoening;
- compenseert de proceskosten in die zin, dat partijen de eigen kosten dragen;
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst het meer of anders gevorderde af.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.M. Berendsen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2020.