In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Midden-Nederland op 31 juli 2020 een verzoek tot wraking van mr. C. Karman, de behandelend rechter in een bestuursrechtelijke procedure, ongegrond verklaard. Het wrakingsverzoek was ingediend door de advocaat van verzoekster, mr. W.P.R. Peeters, die stelde dat de rechter hem niet voldoende gelegenheid had gegeven om processtukken te bespreken met zijn cliënte, die in detentie verbleef. Tijdens de zitting op 20 juli 2020 had mr. Peeters verzocht om een schorsing om de telefoonnotities, die kort voor de zitting door de verweerder waren ingediend, met zijn cliënte te bespreken. De rechter bood aan om de behandeling te onderbreken zodat mr. Peeters de stukken kon lezen en daarop kon reageren, maar weigerde de schorsing zoals verzocht. Mr. Peeters was van mening dat deze gang van zaken de indruk wekte dat de rechter partijdig was.
De wrakingskamer heeft de argumenten van mr. Peeters en de schriftelijke reactie van de gewraakte rechter zorgvuldig beoordeeld. De wrakingskamer concludeerde dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter. De rechter had de mogelijkheid opengehouden voor mr. Peeters om de stukken te lezen en daarna te overleggen met zijn cliënte. De wrakingskamer benadrukte dat de beslissing van de rechter om geen beslissing te nemen over de toelating van de telefoonnotities een procesbeslissing was, waarover geen wraking kan plaatsvinden, tenzij er sprake is van vooringenomenheid. Aangezien de wrakingskamer geen aanwijzingen voor vooringenomenheid kon vaststellen, werd het verzoek tot wraking ongegrond verklaard.