ECLI:NL:RBMNE:2020:3324

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 augustus 2020
Publicatiedatum
18 augustus 2020
Zaaknummer
16/154514-19, 16/159897-19 (gev. ttz) en 16/161596-19 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor bedreiging en veroordeling voor belediging, mishandeling, en diefstal met braak

Op 18 augustus 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, belediging, mishandeling, en diefstal met braak. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de bedreiging van ambtenaren, omdat de redelijke vrees bij de aangevers niet kon worden vastgesteld. De uitlatingen van de verdachte werden in de context van onmacht en frustratie gezien, wat niet leidde tot de conclusie dat de aangevers daadwerkelijk vrees hadden voor hun leven of zware mishandeling.

De verdachte werd echter wel veroordeeld voor meermalen belediging van ambtenaren in functie, mishandeling van een slachtoffer, en het voorhanden hebben van een boksbeugel. De rechtbank legde een taakstraf op van 150 uren, waarvan 75 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De benadeelde partijen werden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat het vermogen van de verdachte onder bewind was gesteld en de bewindvoerder niet was opgeroepen voor de zitting. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de noodzaak van hulpverlening voor de verdachte, die eerder met alcoholproblemen had gekampt en inmiddels in behandeling was.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/154514-19, 16/159897-19 (gev. ttz) en 16/161596-19 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 augustus 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1991] te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 4 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.E. Lohuis en van hetgeen verdachte en haar raadsman mr. M.J. Schimmel, advocaat te Bussum, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, in het kort, op neer dat verdachte:
parketnummer: 16/154514-19
feit 1op 29 juni 2019 te Baarn opzettelijk de ambtenaren [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangeefster] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd;
feit 2op 29 juni 2019 te Baarn [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangeefster] , heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling;
parketnummer: 16/159897-19
feit 1op 3 juli 2019 te Hilversum, [slachtoffer] heeft mishandeld;
feit 2op 3 juli 2019 te Hilversum, opzettelijk de opsporingsambtenaren [aangever 3] en/of [aangever 4] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden heeft beledigd;
feit 3op 3 juli 2019 te Hilversum een boksbeugel voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen;
parketnummer 16/161596-19
feit 1op 7 juli 2019 te Baarn heeft ingebroken en daarbij drie aanstekers en 12 doosjes sigaren, die toebehoorde aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , heeft gestolen;
feit 2op 7 juli 2019 te Baarn opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een tussendeur en/of een bloembak en/of de deur van de hoofdingang, die aan de vereniging van eigenaren van de " [VvE] " toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
De rechtbank nummert de bij de dagvaardingen met de parketnummers 16/154514-19, 16/159897-19 en 16/161596-19 ten laste gelegde feiten respectievelijk de feiten 1 en 2, de feiten 3 tot en met 5 en de feiten 6 en 7.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 tot en met 7 tenlastegelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich voor bewezenverklaring van de feiten 4 tot en met 7 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Hij heeft vrijspraak bepleit van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde en heeft daartoe – zakelijk weergegeven – het volgende aangevoerd:
  • voor feit 1 geldt dat verdachte de bewoordingen heeft geuit nadat de verbalisanten verdachten hadden ontkleed zonder dat daarvoor een wettelijke basis was. Aan geen van de in artikel 29 van de Ambtsinstructie genoemde voorwaarden was immers voldaan. Hierdoor kan het bestanddeel ‘gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening’ niet worden bewezen en moet verdachte worden vrijgesproken van artikel 267 Wetboek van Strafrecht (Sr). Slechts ‘eenvoudige belediging’ resteert. Dit is een klachtdelict, maar er is geen klacht ingediend of blijk gegeven van nadrukkelijke wens tot vervolging. Dit maakt dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard ten aanzien van dit feit (artikel 266 Sr).
  • Voor feit 2 geldt dat verdachte uitdrukkelijk ontkent de verbalisanten te hebben bedreigd. Daarnaast vallen niet alle in de tenlastelegging opgenomen bewoordingen te kwalificeren als bedreiging met zwaar lichamelijk letsel of de dood. De overige uitingen zijn dermate generiek dat ze niet een concrete vrees opleveren dat de verbalisanten daadwerkelijk wat aangedaan werd. De bewoordingen kunnen worden opgevat als een emotionele ontlading en verzuchting van frustratie en kunnen gezien de context niet leiden tot de redelijk vrees dat zij door toedoen van verdachte het leven zouden verliezen, dan wel het slachtoffer zouden worden van zware mishandeling. Dit alles moet leiden tot vrijspraak van feit 2.
  • Voor feit 3 geldt dat de verklaring van aangever ten aanzien van het slaan met de boksbeugel niet wordt ondersteund door ander bewijs, waardoor verdachte voor dit onderdeel moet worden vrijgesproken. Daarnaast heeft verdachte het slachtoffer enkel met het mes gestoken nadat zij door hem was gestoken. Haar komt dan ook een geslaagd beroep op noodweer toe, hetgeen de wederrechtelijkheid van de mishandeling wegneemt, waardoor zij daarvan moet worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van feit 2
De rechtbank stelt vast dat de ten laste gelegde bewoordingen door verdachte zijn geuit nadat zij – een kleine, tengere, jonge vrouw, die stomdronken was en onder de blauwe plekken zat omdat zij in elkaar was geslagen – door drie verbalisanten (aangevers) was ingesloten in een ophoudkamer op het politiebureau. Zij was erg overstuur en heeft meerdere malen geprobeerd zichzelf te verhangen met haar kleding. Hierop zijn haar broek en hemd afgepakt en kreeg zij een politie-overall aan. Vervolgens heeft zij hiermee ook geprobeerd zichzelf te verhangen, is de overall afgepakt – waardoor zij alleen nog in haar onderbroek en sokken stond – en heeft verdachte de ten laste gelegde bewoordingen geuit. De rechtbank neemt aan dat de aangevers door deze uitingen zijn geschrokken en zich bedreigd kunnen hebben gevoeld. Op zichzelf is dit echter niet voldoende voor een bewezenverklaring van bedreiging in de zin van artikel 285 Sr. Van een bedreiging in strafrechtelijke zin is naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad pas sprake indien de bedreiging onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij aangevers de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Deze redelijke vrees – die geobjectiveerd van aard is en dus niet enkel wordt bepaald door de bij aangevers veroorzaakte angstgevoelens – kan in de onderhavige zaak niet worden vastgesteld, nu de uitlatingen van de verdachte, in de context waarin zij zijn gedaan, moeten worden beschouwd als uitingen van onmacht en frustratie die bij aangevers niet de redelijke vrees hebben kunnen doen ontstaan dat zij door toedoen van verdachte het leven zouden verliezen, dan wel het slachtoffer zouden worden van zware mishandeling.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Bewijsmiddelen voor feit 1 en 3 tot en met 7
Feit 1 [1]
[aangeefster] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, heeft aangifte gedaan. Zij heeft het volgende verklaard, zakelijk weergegeven.
"Ik doe aangifte van belediging. Ik voel mij in mijn goede naam en eer aangetast. Te meer omdat ik in politie-uniform gekleed was en in de rechtmatige uitoefening van mijn bediening als politieambtenaar was. Voor de verklaring omtrent de belediging verwijs ik naar mijn verklaring in het proces-verbaal met het proces-verbaalnummer: 2019191035-4. [2]
[aangever 2] , surveillant van politie Eenheid Midden-Nederland, heeft aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, zakelijk weergegeven.
Ik doe aangifte van belediging. Ik voel mij in mijn goede naam en eer aangetast. Te meer omdat ik in politie-uniform gekleed was en in de rechtmatige uitoefening van mijn bediening als politieambtenaar was. Voor de verklaring omtrent de belediging en bedreiging verwijs ik naar mijn verklaring in het proces-verbaal met het proces-verbaalnummer: 2019191035-4. [3]
[aangever 1] , brigadier van politie Eenheid Midden-Nederland, heeft aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, zakelijk weergegeven.
Ik doe aangifte van bedreiging en belediging. Ik voel mij in mijn goede naam en eer aangetast. Te meer omdat ik in politie-uniform gekleed was en in de rechtmatige uitoefening van mijn bediening als politieambtenaar was. Voor de verklaring omtrent de belediging en bedreiging verwijs ik naar mijn verklaring in het proces-verbaal met het proces-verbaalnummer: 2019191035-4. [4]
De verbalisanten [aangever 1] en [aangever 2] hebben in een proces-verbaal van bevindingen (met nummer 2019191035-4) onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 29 juni 2019, omstreeks 00:40 uur, waren wij, verbalisanten [aangever 2] en [aangever 1] , samen met collega [aangeefster] , bezig met de insluitingsfouillering. Wij, verbalisanten [aangever 2] en [aangever 1] hoorden collega [aangeefster] vragen of [verdachte] iets te drinken wilde. Wij, verbalisanten [aangever 2] en [aangever 1] , in het bijzijn van collega [aangeefster] , hoorden [verdachte] het volgende schreeuwen door het kijkluikje in de deur vanuit haar ophoudkamer:
- jullie zijn kankerlijers
- jullie zijn een stelletje idioten
- jullie zijn kankeridioten
en meer woorden van gelijke strekking. Deze zinnen herhaalde [verdachte] zeer veel.
Verder hoorden wij, verbalisanten [aangever 2] en [aangever 1] , [verdachte] tegen collega [aangeefster] schreeuwen:
- Vieze vuile kankerslet
- Jij laat je zeker in je kont neuken door al je collega's
- Vies kankersletje
Hierbij zagen wij dat [verdachte] collega [aangeefster] aankeek door het kijkluik van de deur
heen. Wij, verbalisanten [aangever 2] en [aangever 1] , zagen dat [verdachte] ons aankeek terwijl ze de bovengenoemde zinnen schreeuwde. Ik, verbalisant [aangever 2] , voelde mij ernstig beledigd en mij in mijn goede naam en eer aangetast. Ik, verbalisant [aangever 1] , voelde mij ook ernstig beledigd en mij in mijn goede naam en eer aangetast. Zeker omdat door het schreeuwen van [verdachte] er meerdere collega's in de arrestantengang van politiebureau Baarn stonden. [5]
Feit 3 en 5 [6]
Verbalisant [verbalisant 5] heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 03 juli 2019, omstreeks 21:25 uur, kregen wij melding van een ruzie tussen man en vrouw. Tijdens deze ruzie zou de man, door de vrouw, zijn gestoken met een mes in zijn hand. Deze ruzie vond plaats in en voor de woning aan de [adres]
in [woonplaats] . Ik ben naar de woning aan de [adres] gelopen. Ik zag dat de voordeur gesloten was. Ik zag dat collega [aangever 3] meermaals aanbelde en klopte op de voordeur. Ik zag dat de aanpandige garagedeur open ging. Ik zag dat een man zijn hoofd naar buiten stak. Ik herkende de man direct als zijnde: [slachtoffer] . Ik zag dat [slachtoffer] een bebloede rechterhand had. Ik hoorde [slachtoffer] zeggen: "Ik heb net ruzie gehad met [verdachte] . Wij waren binnen en ze pakte mij bij mijn kruis. Ik ben hier niet van gediend. Ik zag dat dat wijf helemaal gek werd en een zakmes pakte. Ze heeft mij in mijn rechterwijsvinger gestoken met dat mes. Ook heeft ze een boksbeugel gepakt en op mijn lip geslagen. Hierdoor is mijn lip dik geworden. Ik heb de boksbeugel in de achtertuin afgepakt en richting de buren gegooid. Ik gooide deze naar de linkerburen. Met de linkerburen bedoel ik de buren links als je recht voor de woning staat. Ook heb ik het mes voor de woning afgepakt en richting de bosjes gegooid. Het mes betrof een inklap zakmes. Ik hoorde dat het ambulancepersoneel tegen [slachtoffer] zei dat hij naar de eerste hulp moest voor het hechten van zijn vinger. Het ging om één (1) snee onder aan de vinger. [7]
De verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 3 juli 2019 waren wij, verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] in uniform gekleed en belast met de incidentenafhandeling. Wij hoorden van het slachtoffer [slachtoffer] dat hij met een boksbeugel geslagen was, dat hij die afgepakt had en over de schutting had gegooid. Ik, verbalisant [verbalisant 2] heb de tuin van nummer [nummer] , met toestemming van de bewoner, betreden. Daar trof de bewoner de boksbeugel in een bossage aan. Deze heb ik vervolgens in beslag genomen. Ik, [verbalisant 3] , hoorde van collega [verbalisant 5] dat er een mes op de grond lag en dat deze gebruikt zou zijn bij de mishandeling. Ik zag dat er een mes, op het trottoir, schuin tegenover de woning lag. Ik zag dat er een rode substantie op het mes zat, dit leek op bloed. [8]
Verbalisant [verbalisant 4] heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Ik, verbalisant, heb middels het Kennissysteem Wet Wapens en Munitie het in beslag
genomen wapen gecategoriseerd welke afkomstig is uit de woning van verdachte [verdachte] . Hieruit bleek dat het een verboden wapen is, genaamd boksbeugel, categorie 1 sub 3, strafbaar gesteld in artikel 13 lid 1 Wet Wapens en Munitie. [9]
Getuige [getuige] heeft op 3 juli 2019 ten overstaan van de politie het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Vandaag, 3 juli 2019 was ik thuis in mijn woning, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . Vervolgens hoorde ik geschreeuw uit de achtertuin van mijn buurvrouw komen, woonachtig op de [adres] te [woonplaats] . Ook hoorde ik geluid uit de tuin komen wat klonk als of er met spullen werd gegooid. Ik ben toen mijn achtertuin ingelopen om te luisteren. Ik hoorde een mannenstem schreeuwen: "Niet doen, niet doen". Vervolgens heb ik geprobeerd over de schutting te kijken wat er nou precies aan de hand was. Toen hoorde ik een vrouwelijke stem, welke ik herken als de stem van mijn buurvrouw, schreeuwen: "Waar is die boksbeugel?". Vervolgens hoorde ik de mannelijke stem weer schreeuwen: "Je hebt mij gestoken". Hierop ben ik weer mijn woning ingelopen en heb ik direct 112 gebeld. (...) Kort hierop zag ik dat de man mijn voortuin inliep. Ik zag dat hij voor mijn raam stond. Ik hoorde dat hij tegen mij zei: "Zij heeft mij gestoken, ze is gek". Ik zag dat de man bloed aan zijn hand had zitten. [10]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 4 augustus 2020 onder andere het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik heb met een mes in de richting van [slachtoffer] gestoken, het kan zijn dat ik hem daarbij in zijn vinger heb geraakt. Het mes dat op de stoep is aangetroffen heb ik gebruikt. De boksbeugel die is aangetroffen in de tuin van de buren is van mij.
Feit 4
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 4 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 augustus 2020;
  • een proces-verbaal van bevindingen;
Feit 6 [12]
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 6 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 augustus;
  • een proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 1] namens [benadeelde 2] ;
- een proces-verbaal van bevindingen; [14]
Feit 7
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 7 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 augustus;
  • een proces-verbaal van aangifte door [aangever 5] namens [VvE] ;
- een proces-verbaal van bevindingen; [16]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 en 3
Feit 1
De rechtbank verwerpt het door de raadsman gevoerde verweer dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde omdat zij de ten laste gelegde bedreigingen heeft geuit nadat zij zonder wettelijke grondslag van haar kleding was ontdaan, waardoor het bestanddeel ‘gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening’ niet kan worden bewezen. De rechtbank stelt vast dat uit het procesdossier blijkt dat verdachte de ten laste gelegde bedreigingen al heeft geuit voordat zij van haar kleding werd ontdaan en voordat duidelijk was dat zij van haar kleding zou worden ontdaan. Hierdoor komt de rechtbank niet toe aan beantwoording van de vraag of verbalisanten verdachte (even later) van haar kleding mochten ontdoen, nu dit in het kader van de vraag of feit 1 kan worden bewezen niet ter zake doet. Nu er ook overigens geen aanwijzingen bestaan dat de aangevers niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren, is de rechtbank van oordeel dat feit 1 wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 3
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat tussen verdachte en [slachtoffer] een handgemeen heeft plaatsgevonden en dat verdachte bij die gelegenheid een mes heeft gehanteerd. Verdachte heeft tegenover de verklaring van [slachtoffer] gesteld dat zij zich op enig moment geconfronteerd wist met [slachtoffer] , die haar zou hebben geslagen en hebben bedreigd met een mes, waarna zij hem met een ander mes heeft verjaagd en verwond. Die aanval heeft bij [slachtoffer] geresulteerd in letsel aan zijn vinger. De rechtbank staat voor beantwoording van de vraag of verdachte uit noodweer heeft gehandeld.
Uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt dat verdachte de agressor was. De rechtbank vindt steun voor die verklaring in de verklaring van de buurvrouw, getuige [getuige] , die geschreeuw vanuit de achtertuin van verdachte hoorde. Dit past niet in de verklaring van verdachte dat het handgemeen op zolder, in het trapgat onderweg naar beneden en in de gang heeft plaatsgevonden. Bovendien hoorde getuige [getuige] een mannenstem roepen "Niet doen, niet doen", hetgeen evenmin past in de verklaring van verdachte, dat [slachtoffer] de agressor was. Ook is het mes, waarmee [slachtoffer] volgens verdachte zou hebben gedreigd, niet aangetroffen. De verklaring van [slachtoffer] ten aanzien van het gebruik van de boksbeugel door verdachte daarentegen, wordt tevens ondersteund door het letsel van [slachtoffer] aan zijn lip en het feit dat de boksbeugel in de tuin van de buurvrouw is aangetroffen.
Gelet op al het voorgaande hecht de rechtbank meer waarde aan de verklaringen van [slachtoffer] dan aan wat door en namens verdachte in de sleutel van haar noodweerverweer naar voren is gebracht. Dit betekent dat wat door de verdediging ter onderbouwing van het gevoerde noodweerverweer aangevoerd niet aannemelijk is geworden. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte degene was die heeft aangevallen, en niet [slachtoffer] . Het beroep op noodweer slaagt dan ook niet en wordt verworpen. De onder 1 ten laste gelegde mishandeling jegens [slachtoffer] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1op 29 juni 2019 te Baarn opzettelijk ambtenaren, te weten [aangever 1] , brigadier van politie Eenheid Midden-Nederland en [aangever 2] , surveillant van politie Eenheid Midden-Nederland en [aangeefster] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hen de woorden toe te voegen: "vieze vuile kankerslet" en "Jij laat je zeker in je kont neuken door al je collega's" en "vies kankersletje" en "jullie zijn kankerlijers" en "jullie zijn kankeridioten, stelletje idioten";
feit 3op 3 juli 2019 te Hilversum, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] in zijn vinger te steken met een mes en op zijn lip te slaan met een boksbeugel;
feit 4op 3 juli 2019 te Hilversum, opzettelijk meerdere opsporingsambtenaren, te weten [aangever 3] en [aangever 4] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling en door feitelijkheden heeft beledigd door hen meerdere malen de woorden toe te voegen: "Kankermongolen, jullie zijn kankermongolen", en door in de richting van die [aangever 3] en [aangever 4] te spugen en die [aangever 4] in het gezicht te spugen;
feit 5op 3 juli 2019 te Hilversum, een boksbeugel, van categorie I, onder 1° of 3°, voorhanden heeft gehad;
feit 6op 7 juli 2019 te Baarn drie aanstekers en 12 doosjes sigaren, die toebehoorden aan [benadeelde 1] en [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en die weg te nemen goederen onder haar bereik heeft gebracht door middel van braak verbreking;
feit 7op 7 juli 2019 te Baarn opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een tussendeur en een bloembak en de deur van de hoofdingang, die aan de vereniging van eigenaren van de " [VvE] " toebehoorden, heeft vernield.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 en 3 tot en met 7 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
feit 1, feit 4
telkens: eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd;
feit 3
mishandeling;
feit 5
handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
feit 6
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
feit 7
vernieling, meermalen gepleegd.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de haar bewezengeachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 2 maanden, met aftrek van het voorarrest, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering in haar advies geadviseerd;
- een taakstraf van 120 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 60 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om bij het bepalen van de straf in strafmatigende zin in aanmerking te nemen dat de feiten zijn gepleegd in een tijdsbestek van nog geen twee weken, in een periode – ruim een jaar geleden – waarin het niet goed met verdachte ging. Inmiddels heeft zij vrijwillig hulp gezocht bij de GGZ en heeft zij zichzelf onder bewind laten plaatsen. Verdachte is meer dan bereid zich te houden aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden. Zij begrijpt dat zij het niet gaat redden zonder hulp. De raadsman acht oplegging van een deels voorwaardelijke taakstraf in dit geval passend.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. Meer in het bijzonder geldt het volgende.
De aard en ernst van het feitIn een periode van ruim een week tijd heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan zes strafbare feiten. Allereerst heeft zij meerdere opsporingsambtenaren beledigd door hen uit te schelden en richting twee van hen te spugen. Verdachte heeft daarmee de slachtoffers in hun eer en goede naam aangetast. Daarbij getuigen de beledigingen van een gebrek aan respect en maken deze ook inbreuk op het gezag van de politie in het algemeen. Iemand bespugen is bovendien buitengewoon vies en voor het slachtoffer dat zij in het gezicht heeft geraakt zeer grievend. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling, door het slachtoffer met een boksbeugel tegen zijn lip te slaan en in zijn vinger te steken met een mes. Daarbij heeft het slachtoffer letsel aan zijn lip en vinger opgelopen. Hij moest naar de eerste hulp om zijn vinger te laten hechten. Het ongecontroleerde bezit van een boksbeugel brengt onaanvaardbare risico’s met zich en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan inbraak in een sigarenwinkel, door de ruit van de toegangsdeur in te slaan en vervolgens aanstekers en doosjes sigaren weg te nemen. Zij heeft een grote ravage aangericht in de winkel en de nodige materiële schade en tijdverspilling voor de eigenaren van die winkel veroorzaakt. Ten slotte heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling door onder andere een fiets door de ruit van een deur te gooien. Dit is een zeer hinderlijk feit dat (bij bewoners en omwonenden) gevoelens van angst veroorzaakt en bovendien overlast bezorgt en materiële schade veroorzaakt.
Persoon van de verdachte
Uit de justitiële documentatie van verdachte van 13 mei 2020 blijkt dat zij eerder voor strafbare feiten is veroordeeld, maar de afgelopen vijf jaar niet voor soortgelijke feiten.
Over de persoon van verdachte is op 10 februari 2020 een reclasseringsadvies uitgebracht door M.L. Nieland, reclasseringswerker, van Inforsa Reclassering. Daaruit blijkt onder meer dat bij alle feiten sprake was van gebrekkige copingvaardigheden en het onvoldoende controleren van haar agressie waarbij haar alcoholgebruik een grote rol speelde. De periode voorafgaand aan de gepleegde feiten heeft verdachte, door een conflict met haar ex-vriend, haar dochter – van destijds drieënhalf jaar oud – langere tijd niet gezien. Zij kon niet omgaan met de frustratie en het verdriet en zij viel terug in excessief alcoholgebruik. Dit had zij in 2018 juist middels een korte opname doorbroken. Sinds eind zomer 2019 zou zij weer abstinent zijn van alcohol. Ten tijde van de gepleegde feiten was verdachte dusdanig onder invloed van alcohol dat zij zich niet alles meer zou kunnen herinneren.
Verdachte heeft zich in een vrijwillig kader eind 2019 aangemeld bij de Rembrandthof
(onderdeel van Geestelijke Gezondheidzorg (GGZ) Centraal) te Hilversum voor behandeling omtrent haar emotieregulatiestoornis. De behandeling is reeds gestart, ook zal zij zich laten begeleiden bij het vinden van een passend begeleid wonen traject. Reclassering Inforsa kan haar hier, indien nodig, tevens bij begeleiden. Verder is verdachte reeds aangemeld bij FAZ (Forensisch Ambulante Zorg) Inforsa voor behandeling omtrent agressieregulatie, waar FAZ Inforsa in is gespecialiseerd. Reclassering Inforsa is van mening dat het opleggen van een toezicht wenselijk is om de reeds lopende ambulante behandeling bij GGZ Centraal en de behandeling bij FAZ Inforsa te monitoren. Indien uit urinecontroles zou blijken dat er sprake is van een terugval in (excessief) alcoholgebruik, zal zij in het kader van het toezicht worden aangemeld voor een detoxopname. Verdachte heeft aangegeven hiervoor open te staan. De reclassering adviseert tot het opleggen van een (deels) voorwaardelijke straf, waaraan (de hierna te noemen) bijzondere voorwaarden dienen te worden verbonden.
De straf
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen met betrekking tot de aard en ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van verdachte is de rechtbank, anders dan de officier van justitie, van oordeel dat kan worden volstaan met oplegging van een deels voorwaardelijke taakstraf. Met het onvoorwaardelijke deel maakt de rechtbank duidelijk dat de door verdachte gepleegde strafbare feiten volstrekt niet door de beugel kunnen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat verdachte hulpverlening nodig heeft om recidive in de toekomst te voorkomen. De rechtbank zal daarom de taakstraf voor een deel in voorwaardelijk vorm opleggen en in het spoor van de door de reclassering gegeven adviezen bijzondere voorwaarden formuleren, zoals hierna te melden. Het voorwaardelijke deel van de taakstraf vormt tevens een “stok achter de deur” voor verdachte om zich niet opnieuw schuldig te maken aan enig strafbaar feit.
Conclusie
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 150 uren, waarvan een gedeelte van 75 uren voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met de hierna te noemen algemene en bijzondere voorwaarden, passend en geboden is en zal die straf aan verdachte opleggen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[aangever 4]
heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 320,-. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 4 ten laste gelegde feit.
[benadeelde 1]
zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 250. Dit bedrag bestaat uit materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder 6 ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
[aangever 4]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de gevorderde immateriële schade van € 320,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en 6 dagen gijzeling als verdachte niet wil betalen.
In tweede termijn heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de (niet-)ontvankelijkheid van de benadeelde partij als gevolg van het ter terechtzitting ontbreken van de bewindvoerder.
[benadeelde 1]
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de gevorderde materiële schade van € 250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en 5 dagen gijzeling als verdachte niet wil betalen.
In tweede termijn heeft de officier van justitie zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank ten aanzien van de (niet-)ontvankelijkheid van de benadeelde partij als gevolg van het ter terechtzitting ontbreken van de bewindvoerder.
9.2
Het standpunt van de verdediging
[aangever 4]
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat het vermogen van verdachte onder bewind is gesteld en de bewindvoerder niet is opgeroepen om ter terechtzitting te verschijnen. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat geen sprake is van pijn of aantoonbaar (psychisch) letsel. Meer subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden gematigd tot een bedrag van € 100,-, omdat dit een bedrag is dat gebruikelijker is in dergelijke zaken.
[benadeelde 1]
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat het vermogen van verdachte onder bewind is gesteld en de bewindvoerder niet is opgeroepen om ter terechtzitting te verschijnen. Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
[aangever 4] en [benadeelde 1]
Ter terechtzitting is gebleken dat het vermogen van verdachte onder beschermingsbewind, als bedoeld in de artikelen 1:431 en volgende van het Burgerlijk Wetboek, is gesteld. Hierdoor mist verdachte de (zelfstandige) bevoegdheid tot beheer en beschikking over haar vermogen. Die bevoegdheid ligt bij de bewindvoerder, die verdachte bij de vervulling van zijn taak ook in rechte vertegenwoordigt. Hieruit volgt dat verdachte niet bevoegd is zelfstandig te procederen met betrekking tot de tegen haar ingestelde vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partijen. Ook haar raadsman is dat niet. De bewindvoerder is niet opgeroepen, noch verschenen. Het alsnog oproepen van de bewindvoerder in het geding, opdat die de procedure van de verdachte wat betreft de vorderingen van de benadeelde partijen als formele procespartij kan overnemen, vormt in dit stadium van de procedure een onevenredige belasting van het strafgeding vanwege de daarmee gemoeide vertraging van de afdoening daarvan. Daarom zal de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen. Dit laat onverlet de mogelijkheid van de heer [aangever 4] en mevrouw [benadeelde 1] om hun vorderingen bij de burgerlijke rechter aan te brengen. De rechtbank compenseert de proceskosten van de benadeelde partijen en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 266, 267, 300, 311, 350 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 13, 55 van de Wet wapens en munitie;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraakvan feit 2
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaringvan feit 1 en 3 tot en met 7
- verklaart het onder 1 en 3 tot en met 7 tenlastegelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het onder 1 en 3 tot en met 7 meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheidvan feit 1 en 3 tot en met 7
- verklaart het onder 1 en 3 tot en met 7 bewezenverklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straften aanzien van feit 1 en 3 tot en met 7
- veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
150 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 75 dagen hechtenis;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een gedeelte van
75 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzijde rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijdvan
twee (2) jarenvast;
- als
algemene voorwaardengelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als
bijzondere voorwaardendat verdachte:
* zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Inforsa Hilversum op het adres Noorse Bosje 43, 1211 BE Hilversum. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
* zich laat behandelen omtrent haar alcoholgebruik bij Jellinek of een soortgelijke zorgverlener en omtrent agressieregulatie/haar emotioneel welzijn bij FAZ (Forensisch Ambulante Zorg) Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij aanleiding die zich kan voordoen, bijvoorbeeld terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrische toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat verdachte zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor
plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
* verblijft in een RIBW of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor haar heeft opgesteld.
* meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd.
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij [aangever 4] (feit 4)
  • verklaart [aangever 4] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
Benadeelde partij [benadeelde 1] (feit 6)
  • verklaart [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt;
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Danel, voorzitter, mrs. R.B. Eigeman en H. Bakker rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Carbo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 augustus 2020.
Mrs. Danel, Bakker en Carbo zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
parketnummer: 16/154514-19
feit 1zij op of omstreeks 29 juni 2019 te Baarn opzettelijk (een) ambtenaar/ambtenaren, te weten [aangever 1] , brigadier van politie Eenheid Midden-Nederland en/of [aangever 2] , surveillant van politie Eenheid Midden--Nederland [aangeefster] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/haar tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/haar de woorden toe te voegen: "vieze vuile kankerslet" en/of "Jij laat je zeker in je kont neuken door al je collega's" en/of "vies kankersletje" en/of "jullie zijn kankerlijers" en/of "jullie zijn
kankeridioten, stelletje idioten", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
feit 2zij op of omstreeks 29 juni 2019 te Baarn [aangever 1] , brigadier van politie Eenheid Midden-Nederland en/of [aangever 2] , surveillant van politie Eenheid Midden--Nederland [aangeefster] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [aangever 1] en/of [aangever 2] en/of [aangeefster] dreigend de woorden toe te voegen "Wacht maar ik herken je sowieso in burger ik zoek je op en dan maak ik je kapot, je gaat eraan" en/of "ik zoek jullie op als jullie niet in uniform zijn" en/of "ik maak jullie af als ik jullie niet in uniform tegen kom", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
parketnummer: 16/159897-19
feit 1zij, op of omstreeks 3 juli 2019 te Hilversum, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] in zijn vinger, althans hand, te steken met een mes en/of op zijn lip, althans in het gezicht, te slaan met een boksbeugel;
feit 2zij, op of omstreeks 3 juli 2019 te Hilversum, opzettelijk een of meerdere opsporingsambtenaar, te weten [aangever 3] en/of [aangever 4] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van hun bediening, in hun tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden heeft beledigd door hen een of meerdere malen de woorden toe te voegen: "Kankermongolen, jullie zijn kankermongolen", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking en/of door in de richting/naar die [aangever 3] en/of [aangever 4] te spugen en/of die [aangever 4] in het gezicht te spugen;
feit 3zij, op of omstreeks 3 juli 2019 te Hilversum, een boksbeugel, althans een wapen, van categorie I, onder 1° of 3°, voorhanden heeft gehad en/of heeft gedragen; De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
parketnummer 16/161596-19
feit 1zij op of omstreeks 7 juli 2019 te Baarn drie aanstekers en/of 12, in elk geval een of meer doosjes sigaren, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of dat/die weg te nemen goederen onder haar bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
feit 2zij op of omstreeks 7 juli 2019 te Baarn opzettelijk en wederrechtelijk een ruit van een tussendeur en/of een bloembak en/of de deur van de hoofdingang, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan de vereniging van eigenaren van de " [VvE] " toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 30 juni 2019, genummerd PL0900-2019191484 Z, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 27. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina 5.
3.Pagina 7.
4.Pagina 9.
5.Pagina 12.
6.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 5 juli 2019, genummerd PL0900-2019197824 Z, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 45. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
7.Pagina 14 met fotobijlagen op pagina 16-18 en 21.
8.Pagina 8.
9.Pagina 29.
10.Pagina 23.
11.Pagina 12 en 13.
12.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 11 juli 2019, genummerd PL0900-2019201452, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 59. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
13.Pagina 22 en 23 met fotobijlagen op pagina 26 tot en met 29.
14.Pagina 37 tot en met 46.
15.Pagina 4 met fotobijlagen op pagina 7 en 8.
16.Pagina 10 en 11.