4.3Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak van feit 2
De rechtbank stelt vast dat de ten laste gelegde bewoordingen door verdachte zijn geuit nadat zij – een kleine, tengere, jonge vrouw, die stomdronken was en onder de blauwe plekken zat omdat zij in elkaar was geslagen – door drie verbalisanten (aangevers) was ingesloten in een ophoudkamer op het politiebureau. Zij was erg overstuur en heeft meerdere malen geprobeerd zichzelf te verhangen met haar kleding. Hierop zijn haar broek en hemd afgepakt en kreeg zij een politie-overall aan. Vervolgens heeft zij hiermee ook geprobeerd zichzelf te verhangen, is de overall afgepakt – waardoor zij alleen nog in haar onderbroek en sokken stond – en heeft verdachte de ten laste gelegde bewoordingen geuit. De rechtbank neemt aan dat de aangevers door deze uitingen zijn geschrokken en zich bedreigd kunnen hebben gevoeld. Op zichzelf is dit echter niet voldoende voor een bewezenverklaring van bedreiging in de zin van artikel 285 Sr. Van een bedreiging in strafrechtelijke zin is naar vaste rechtspraak van de Hoge Raad pas sprake indien de bedreiging onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij aangevers de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Deze redelijke vrees – die geobjectiveerd van aard is en dus niet enkel wordt bepaald door de bij aangevers veroorzaakte angstgevoelens – kan in de onderhavige zaak niet worden vastgesteld, nu de uitlatingen van de verdachte, in de context waarin zij zijn gedaan, moeten worden beschouwd als uitingen van onmacht en frustratie die bij aangevers niet de redelijke vrees hebben kunnen doen ontstaan dat zij door toedoen van verdachte het leven zouden verliezen, dan wel het slachtoffer zouden worden van zware mishandeling.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.
Bewijsmiddelen voor feit 1 en 3 tot en met 7
[aangeefster] , hoofdagent van politie Eenheid Midden-Nederland, heeft aangifte gedaan. Zij heeft het volgende verklaard, zakelijk weergegeven.
"Ik doe aangifte van belediging. Ik voel mij in mijn goede naam en eer aangetast. Te meer omdat ik in politie-uniform gekleed was en in de rechtmatige uitoefening van mijn bediening als politieambtenaar was. Voor de verklaring omtrent de belediging verwijs ik naar mijn verklaring in het proces-verbaal met het proces-verbaalnummer: 2019191035-4.
[aangever 2] , surveillant van politie Eenheid Midden-Nederland, heeft aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, zakelijk weergegeven.
Ik doe aangifte van belediging. Ik voel mij in mijn goede naam en eer aangetast. Te meer omdat ik in politie-uniform gekleed was en in de rechtmatige uitoefening van mijn bediening als politieambtenaar was. Voor de verklaring omtrent de belediging en bedreiging verwijs ik naar mijn verklaring in het proces-verbaal met het proces-verbaalnummer: 2019191035-4.
[aangever 1] , brigadier van politie Eenheid Midden-Nederland, heeft aangifte gedaan. Hij heeft het volgende verklaard, zakelijk weergegeven.
Ik doe aangifte van bedreiging en belediging. Ik voel mij in mijn goede naam en eer aangetast. Te meer omdat ik in politie-uniform gekleed was en in de rechtmatige uitoefening van mijn bediening als politieambtenaar was. Voor de verklaring omtrent de belediging en bedreiging verwijs ik naar mijn verklaring in het proces-verbaal met het proces-verbaalnummer: 2019191035-4.
De verbalisanten [aangever 1] en [aangever 2] hebben in een proces-verbaal van bevindingen (met nummer 2019191035-4) onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 29 juni 2019, omstreeks 00:40 uur, waren wij, verbalisanten [aangever 2] en [aangever 1] , samen met collega [aangeefster] , bezig met de insluitingsfouillering. Wij, verbalisanten [aangever 2] en [aangever 1] hoorden collega [aangeefster] vragen of [verdachte] iets te drinken wilde. Wij, verbalisanten [aangever 2] en [aangever 1] , in het bijzijn van collega [aangeefster] , hoorden [verdachte] het volgende schreeuwen door het kijkluikje in de deur vanuit haar ophoudkamer:
- jullie zijn kankerlijers
- jullie zijn een stelletje idioten
- jullie zijn kankeridioten
en meer woorden van gelijke strekking. Deze zinnen herhaalde [verdachte] zeer veel.
Verder hoorden wij, verbalisanten [aangever 2] en [aangever 1] , [verdachte] tegen collega [aangeefster] schreeuwen:
- Vieze vuile kankerslet
- Jij laat je zeker in je kont neuken door al je collega's
- Vies kankersletje
Hierbij zagen wij dat [verdachte] collega [aangeefster] aankeek door het kijkluik van de deur
heen. Wij, verbalisanten [aangever 2] en [aangever 1] , zagen dat [verdachte] ons aankeek terwijl ze de bovengenoemde zinnen schreeuwde. Ik, verbalisant [aangever 2] , voelde mij ernstig beledigd en mij in mijn goede naam en eer aangetast. Ik, verbalisant [aangever 1] , voelde mij ook ernstig beledigd en mij in mijn goede naam en eer aangetast. Zeker omdat door het schreeuwen van [verdachte] er meerdere collega's in de arrestantengang van politiebureau Baarn stonden.
Verbalisant [verbalisant 5] heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 03 juli 2019, omstreeks 21:25 uur, kregen wij melding van een ruzie tussen man en vrouw. Tijdens deze ruzie zou de man, door de vrouw, zijn gestoken met een mes in zijn hand. Deze ruzie vond plaats in en voor de woning aan de [adres]
in [woonplaats] . Ik ben naar de woning aan de [adres] gelopen. Ik zag dat de voordeur gesloten was. Ik zag dat collega [aangever 3] meermaals aanbelde en klopte op de voordeur. Ik zag dat de aanpandige garagedeur open ging. Ik zag dat een man zijn hoofd naar buiten stak. Ik herkende de man direct als zijnde: [slachtoffer] . Ik zag dat [slachtoffer] een bebloede rechterhand had. Ik hoorde [slachtoffer] zeggen: "Ik heb net ruzie gehad met [verdachte] . Wij waren binnen en ze pakte mij bij mijn kruis. Ik ben hier niet van gediend. Ik zag dat dat wijf helemaal gek werd en een zakmes pakte. Ze heeft mij in mijn rechterwijsvinger gestoken met dat mes. Ook heeft ze een boksbeugel gepakt en op mijn lip geslagen. Hierdoor is mijn lip dik geworden. Ik heb de boksbeugel in de achtertuin afgepakt en richting de buren gegooid. Ik gooide deze naar de linkerburen. Met de linkerburen bedoel ik de buren links als je recht voor de woning staat. Ook heb ik het mes voor de woning afgepakt en richting de bosjes gegooid. Het mes betrof een inklap zakmes. Ik hoorde dat het ambulancepersoneel tegen [slachtoffer] zei dat hij naar de eerste hulp moest voor het hechten van zijn vinger. Het ging om één (1) snee onder aan de vinger.
De verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Op 3 juli 2019 waren wij, verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] in uniform gekleed en belast met de incidentenafhandeling. Wij hoorden van het slachtoffer [slachtoffer] dat hij met een boksbeugel geslagen was, dat hij die afgepakt had en over de schutting had gegooid. Ik, verbalisant [verbalisant 2] heb de tuin van nummer [nummer] , met toestemming van de bewoner, betreden. Daar trof de bewoner de boksbeugel in een bossage aan. Deze heb ik vervolgens in beslag genomen. Ik, [verbalisant 3] , hoorde van collega [verbalisant 5] dat er een mes op de grond lag en dat deze gebruikt zou zijn bij de mishandeling. Ik zag dat er een mes, op het trottoir, schuin tegenover de woning lag. Ik zag dat er een rode substantie op het mes zat, dit leek op bloed.
Verbalisant [verbalisant 4] heeft in een proces-verbaal van bevindingen onder meer het volgende gerelateerd, zakelijk weergegeven:
Ik, verbalisant, heb middels het Kennissysteem Wet Wapens en Munitie het in beslag
genomen wapen gecategoriseerd welke afkomstig is uit de woning van verdachte [verdachte] . Hieruit bleek dat het een verboden wapen is, genaamd boksbeugel, categorie 1 sub 3, strafbaar gesteld in artikel 13 lid 1 Wet Wapens en Munitie.
Getuige [getuige] heeft op 3 juli 2019 ten overstaan van de politie het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Vandaag, 3 juli 2019 was ik thuis in mijn woning, gelegen aan de [adres] te [woonplaats] . Vervolgens hoorde ik geschreeuw uit de achtertuin van mijn buurvrouw komen, woonachtig op de [adres] te [woonplaats] . Ook hoorde ik geluid uit de tuin komen wat klonk als of er met spullen werd gegooid. Ik ben toen mijn achtertuin ingelopen om te luisteren. Ik hoorde een mannenstem schreeuwen: "Niet doen, niet doen". Vervolgens heb ik geprobeerd over de schutting te kijken wat er nou precies aan de hand was. Toen hoorde ik een vrouwelijke stem, welke ik herken als de stem van mijn buurvrouw, schreeuwen: "Waar is die boksbeugel?". Vervolgens hoorde ik de mannelijke stem weer schreeuwen: "Je hebt mij gestoken". Hierop ben ik weer mijn woning ingelopen en heb ik direct 112 gebeld. (...) Kort hierop zag ik dat de man mijn voortuin inliep. Ik zag dat hij voor mijn raam stond. Ik hoorde dat hij tegen mij zei: "Zij heeft mij gestoken, ze is gek". Ik zag dat de man bloed aan zijn hand had zitten.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 4 augustus 2020 onder andere het volgende verklaard, zakelijk weergegeven:
Ik heb met een mes in de richting van [slachtoffer] gestoken, het kan zijn dat ik hem daarbij in zijn vinger heb geraakt. Het mes dat op de stoep is aangetroffen heb ik gebruikt. De boksbeugel die is aangetroffen in de tuin van de buren is van mij.
Feit 4
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 4 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 augustus 2020;
- een proces-verbaal van bevindingen;
Feit 6
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 6 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 augustus;
- een proces-verbaal van aangifte door [benadeelde 1] namens [benadeelde 2] ;
- een proces-verbaal van bevindingen;
Feit 7
Het feit is door verdachte begaan. Verdachte heeft het onder 7 ten laste gelegde feit bekend. De raadsman heeft geen vrijspraak voor dit feit bepleit. De rechtbank volstaat onder deze omstandigheden met een opsomming van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 4 augustus;
- een proces-verbaal van aangifte door [aangever 5] namens [VvE] ;
- een proces-verbaal van bevindingen;
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 en 3
Feit 1
De rechtbank verwerpt het door de raadsman gevoerde verweer dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde omdat zij de ten laste gelegde bedreigingen heeft geuit nadat zij zonder wettelijke grondslag van haar kleding was ontdaan, waardoor het bestanddeel ‘gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening’ niet kan worden bewezen. De rechtbank stelt vast dat uit het procesdossier blijkt dat verdachte de ten laste gelegde bedreigingen al heeft geuit voordat zij van haar kleding werd ontdaan en voordat duidelijk was dat zij van haar kleding zou worden ontdaan. Hierdoor komt de rechtbank niet toe aan beantwoording van de vraag of verbalisanten verdachte (even later) van haar kleding mochten ontdoen, nu dit in het kader van de vraag of feit 1 kan worden bewezen niet ter zake doet. Nu er ook overigens geen aanwijzingen bestaan dat de aangevers niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren, is de rechtbank van oordeel dat feit 1 wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Feit 3
Op grond van de inhoud van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat tussen verdachte en [slachtoffer] een handgemeen heeft plaatsgevonden en dat verdachte bij die gelegenheid een mes heeft gehanteerd. Verdachte heeft tegenover de verklaring van [slachtoffer] gesteld dat zij zich op enig moment geconfronteerd wist met [slachtoffer] , die haar zou hebben geslagen en hebben bedreigd met een mes, waarna zij hem met een ander mes heeft verjaagd en verwond. Die aanval heeft bij [slachtoffer] geresulteerd in letsel aan zijn vinger. De rechtbank staat voor beantwoording van de vraag of verdachte uit noodweer heeft gehandeld.
Uit de verklaring van [slachtoffer] blijkt dat verdachte de agressor was. De rechtbank vindt steun voor die verklaring in de verklaring van de buurvrouw, getuige [getuige] , die geschreeuw vanuit de achtertuin van verdachte hoorde. Dit past niet in de verklaring van verdachte dat het handgemeen op zolder, in het trapgat onderweg naar beneden en in de gang heeft plaatsgevonden. Bovendien hoorde getuige [getuige] een mannenstem roepen "Niet doen, niet doen", hetgeen evenmin past in de verklaring van verdachte, dat [slachtoffer] de agressor was. Ook is het mes, waarmee [slachtoffer] volgens verdachte zou hebben gedreigd, niet aangetroffen. De verklaring van [slachtoffer] ten aanzien van het gebruik van de boksbeugel door verdachte daarentegen, wordt tevens ondersteund door het letsel van [slachtoffer] aan zijn lip en het feit dat de boksbeugel in de tuin van de buurvrouw is aangetroffen.
Gelet op al het voorgaande hecht de rechtbank meer waarde aan de verklaringen van [slachtoffer] dan aan wat door en namens verdachte in de sleutel van haar noodweerverweer naar voren is gebracht. Dit betekent dat wat door de verdediging ter onderbouwing van het gevoerde noodweerverweer aangevoerd niet aannemelijk is geworden. Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat verdachte degene was die heeft aangevallen, en niet [slachtoffer] . Het beroep op noodweer slaagt dan ook niet en wordt verworpen. De onder 1 ten laste gelegde mishandeling jegens [slachtoffer] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen.