In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 augustus 2020 een beschikking gegeven inzake een verzoek tot rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een betrokkene, geboren in 1949. Het verzoek is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op basis van artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd). De rechtbank heeft vastgesteld dat er bij de betrokkene sprake is van een psychogeriatrische aandoening, maar dat er nog geen definitieve diagnose is gesteld. De mondelinge behandeling vond plaats via een telefonische zitting vanwege de coronamaatregelen, waarbij de betrokkene en haar arts aanwezig waren op de locatie van de zorgaanbieder, terwijl de advocaat via Skype deelnam.
De advocaat van de betrokkene heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek, omdat de betrokkene een opname niet nodig acht en er nog geen diagnose is gesteld. De arts heeft echter verklaard dat er diagnostisch onderzoek gaande is en dat de betrokkene baat heeft bij de gestructureerde omgeving van de zorginstelling. De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat de betrokkene geen ziektebesef heeft en dat haar gedrag leidt tot ernstig nadeel, waaronder levensgevaar en ernstige verwaarlozing.
De rechtbank heeft geoordeeld dat de opname en het verblijf noodzakelijk zijn om het ernstig nadeel te voorkomen. Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden beschikbaar. De machtiging tot opname en verblijf is verleend voor de duur van zes maanden, tot en met 4 februari 2021. De beschikking is mondeling gegeven door rechter M.A.A.T. Engbers en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier D. Hendriks.