ECLI:NL:RBMNE:2020:338

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2020
Publicatiedatum
3 februari 2020
Zaaknummer
16/653320-17
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met minderjarige buurmeisje door volwassen man

In deze strafzaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 3 februari 2020 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen met een vijftienjarig buurmeisje. De verdachte, geboren in 1964, heeft in de periode van 2 mei 2017 tot en met 27 oktober 2017 het slachtoffer, dat verstandelijk beperkt is, een kus op de mond gegeven. De rechtbank rekent het de verdachte zwaar aan dat hij misbruik heeft gemaakt van de kwetsbaarheid van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 dagen, met aftrek van voorarrest, en een taakstraf van 40 uren. De uitspraak is gedaan na een terechtzitting op 20 januari 2020, waar de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het eerste ten laste gelegde feit, en heeft de verdachte daarvan vrijgesproken. De rechtbank heeft echter wel bewezen geacht dat de verdachte het tweede feit heeft gepleegd, namelijk het zoenen van het slachtoffer op de mond. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer, en heeft de strafmaat bepaald op basis van de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/653320-17
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 februari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1964] te [geboorteplaats] (Suriname),
wonende te [adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 januari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen en standpunten van de officier van justitie mr. H.J. Lambers; van hetgeen verdachte en mr. M.M.J. Nuijten, advocaat te Haarlem naar voren hebben gebracht en van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer]
(bijgestaan door mr. N. Durdabak).

2.TENLASTELEGGING

De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1.
in de periode van 2 mei 2017 tot en met 27 oktober 2017 in Vleuten [slachtoffer] , geboren op [2002] , van wie hij wist of redelijk moest vermoeden dat zij de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, met het oogmerk van ontuchtige handelingen ertoe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen;
2.
op of omstreeks 27 oktober 2017 in Vleuten een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, te weten het (meermalen) op de mond zoenen van die [slachtoffer] .

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK T.A.V. FEIT 1

Afgelegde verklaringen
[slachtoffer] (verder te noemen [slachtoffer] ) heeft diverse, deels tegenstrijdige, verklaringen afgelegd omtrent het eerste ten laste gelegde feit. Haar verklaringen tijdens het tweede studio-verhoor en bij de rechter-commissaris komen er in de kern op neer dat de verdachte ’s nachts wel eens steentjes tegen haar raam heeft gegooid, zich vervolgens aftrok en daarbij met het lampje van zijn telefoon op zijn penis scheen.
De moeder van [slachtoffer] , [aangeefster] , heeft bij de politie verklaard dat zij van [slachtoffer] had gehoord dat verdachte steentjes tegen haar raam gooide en dat hij zich zelfs een keer had afgetrokken voor haar raam.
Getuige [getuige 1] heeft op 28 oktober 2017 bij de politie verklaard dat zij “
een paar weken geleden, ook op een vrijdag” zag dat de buurman steeds op en neer voorbij de woning van [slachtoffer] liep en daarbij steeds naar het raam van [slachtoffer] keek. [slachtoffer] was toen op haar kamer met het rolgordijn half open. [getuige 1] heeft voorts verklaard dat zij nadien begrepen heeft dat dit dezelfde avond zou zijn geweest als waarop verdachte met steentjes tegen het raam van [slachtoffer] zou hebben gegooid, maar dat zij de verdachte niet zelf steentjes heeft zien gooien.
Getuige [getuige 2] heeft op 29 oktober 2017 bij de politie verklaard dat ook zij de verdachte op de desbetreffende avond steeds voorbij de woning van [slachtoffer] heeft zien lopen. De moeder van [slachtoffer] zou nadien tegen [getuige 2] hebben verteld dat de verdachte steentjes zou hebben gegooid tegen het raam van [slachtoffer] .
Onvoldoende steunbewijs
Het dossier bevat naast de verklaring van [slachtoffer] onvoldoende (steun)bewijs om tot een bewezenverklaring te komen van het eerste ten laste gelegde feit. De verklaring van de moeder van [slachtoffer] is gebaseerd op hetgeen zij van [slachtoffer] heeft vernomen. De verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] leveren eveneens onvoldoende direct steunbewijs op, omdat hun verklaringen onvoldoende specifiek zijn over de dag waarop zij zouden hebben gezien dat verdachte langs het raam van [slachtoffer] op en neer liep en zij ook niet hebben gezien dat verdachte steentjes tegen het raam heeft gegooid en zich heeft afgetrokken.
Vrijspraak feit 1
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS T.A.V. FEIT 2

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder 2 ten laste gelegde.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
In de aangifte van 28 oktober 2019 heeft [aangeefster] , zakelijk weergegeven, als volgt verklaard:
Ik wil aangifte doen van ontucht met een minderjarige ten hoogte van de [adres] te [woonplaats] . [A] heeft mij gisteren [2] om 19.15 uur gebeld. Zij vroeg mij of ik wist dat [slachtoffer] alleen thuis was. Ik ben toen naar huis gelopen. [3] Toen ik aan kwam lopen hoorde ik [A] zeggen: “Ik vind het helemaal niet tof van je. Hoe haal je het in je hoofd om met hem te zoenen, ik heb het wel gezien.” Wat ik gehoord heb is dat [slachtoffer] buiten stond. Dat hij langs liep, (…) en dat [slachtoffer] van hem een kusje moest geven op de lippen. [4]
[slachtoffer] , geboren op [2002] , 15 jaar oud, wonende te [woonplaats] , heeft op 7 november 2017 verklaard
:“Ik weet dat ik kom vertellen omdat hij mij gekust heeft. [5] (…) Ik ging via de achterkant mijn huis in want ik zag hem lopen met zijn hondje. (…). (…) Toen kwam hij weer terug en gaf mij een kus. Het was een kus op de lippen. [6]
Op 28 oktober 2017 heeft getuige [getuige 1] bij de politie verklaard:
U vertelde dat u meer gezien had.
Ik stond voor het raam in de keuken. (…) [slachtoffer] stond voor de deur. (…) Ik zie dat de man voorbij loopt. Ik zie dat hij naar haar lacht. (…) Ik zie dat hij haar kust. (…) Het was gister 27 oktober. [7]
Wat weet u van de buurman?
Volgens mij woont hij op [nummer] .
Hoe ziet hij eruit?
Een donkere, grote man. [8]
Op 3 december 2018 heeft getuige [getuige 1] bij de rechter-commissaris een nadere verklaring afgelegd:
Ik was in de keuken bezig en toen zag ik dat de buurman al de hele tijd voorbij liep op straat. (…) [slachtoffer] stond voor haar eigen voordeur (…). Ik zag dat de buurman om de auto heen liep naar [slachtoffer] toe en dat hij haar een kus op de mond gaf. (…) [9]
Op 29 oktober 2017 heeft getuige [getuige 2] bij de politie verklaard:
“Het was afgelopen vrijdag. (…) Ik zag die man weer voor ons huis lopen, langs de auto van mijn vader en liep naar [slachtoffer] . Ik zag dat hij [slachtoffer] een kus gaf, op de mond. (…)
Wie is [slachtoffer] ?
[slachtoffer] is mijn overbuurmeisje.
Wie is de buurman?
Ik weet dat hij getint is, een kaal hoofd heeft. Volgens mij woont hij op nummer [nummer] . Dit was afgelopen vrijdag. [10]
Op 3 december 2018 heeft getuige [getuige 2] [11] bij de rechter-commissaris verklaard:
Hoe heb jij, op het moment dat de buurman [slachtoffer] een kus gaf, hen gezien?
Ik zag de buurman op zijn rug, maar ik kon hem ook een beetje van opzij zien. Ik zag van hen beiden een deel van het gezicht. Ik zag dat hij [slachtoffer] op de mond kuste. De buurman is best lang en [slachtoffer] is ongeveer 1.62 meter lang. Dus de buurman moest echt wel even bukken. Toen ik de buurman zag lopen ben ik naar buiten gegaan (…). Ik kon vanuit de deuropening hen precies zien. [12]
Verdachte heeft ter terechtzitting van 20 januari 2020 verklaard:
“Ik stond voor de deur omdat ik de vader van [slachtoffer] wilde spreken. Ik trof [slachtoffer] aan. [13]
Aan de overtuiging draagt bij dat uit het dossier blijkt dat er daarnaast ook al eerder een seksueel getinte conversatie via WhatsApp is uitgewisseld tussen verdachte en [slachtoffer] met daarin een tekening van twee borsten met daartussen een penis [14] . Verdachte heeft ter zitting verklaard dat deze berichten inderdaad op zijn telefoon stonden [15]
Bewijsoverwegingen / te bespreken verweren
De raadsman heeft vrijspraak bepleit en aangevoerd dat de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] niet hebben kunnen zien dat de kus op de mond van [slachtoffer] was en dat objectief bewijs voor de ontuchtige handeling ontbreekt.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Getuige [getuige 2] heeft een gedetailleerde verklaring bij zowel de politie als de rechter-commissaris afgelegd. Bij de rechter-commissaris beschrijft zij dat zij zowel van het gezicht van verdachte als van dat van [slachtoffer] een deel kon zien op het moment dat verdachte [slachtoffer] een zoen op de mond gaf. Ook uit de beschrijving van het voorover moeten buigen door verdachte, blijkt dat [getuige 2] goed zicht heeft gehad. Anders dan de raadsman heeft betoogd, volgt uit de verklaring van [getuige 2] dat de geparkeerde auto bij de woning van [slachtoffer] geen beletsel vormde voor het zicht van [getuige 2] . Zij had immers een schuin aanzicht, waardoor zij langs de auto heen kon kijken. Dat volgt ook uit de tekening die [getuige 2] van de situatie heeft gemaakt en die bij zowel het verhoor bij de politie als het verhoor bij de rechter-commissaris zijn gevoegd.
Naast getuige [getuige 2] heeft ook getuige [getuige 1] de kus gezien. Zij heeft hierover bij de rechter-commissaris verklaard dat zij verdachte duidelijk voorover zag buigen terwijl hij voor [slachtoffer] stond. Ook zij had vrij zicht vanuit de keuken van haar woning.
De getuigenverklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] ondersteunen de verklaring van [slachtoffer] ter zake het tweede ten laste gelegde feit. De rechtbank acht dan ook voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig voor het geven van een zoen door aangever op de mond van verdachte.
Ten aanzien van de WhatsApp conversatie heeft verdachte naar voren gebracht dat deze WhatsApp conversatie door [slachtoffer] met behulp van een app die ‘fake’ berichten maakt is opgesteld en naar verdachte is geappt. De rechtbank acht dat ongeloofwaardig nu de conversatie niet alleen bestond uit een afbeelding maar ook uit losse berichten en deze zowel in de WhatsApp van verdachte als in die van [slachtoffer] zijn aangetroffen en [slachtoffer] verklaart dat de berichten van verdachte afkomstig waren.
Naar het oordeel van de rechtbank is het zoenen op de mond van [slachtoffer] , een meisje van (destijds) 15 jaar, door verdachte, een volwassen man van (destijds) 53 jaar, een handeling van seksuele aard en zonder meer in strijd met de in Nederland geldende sociaal-ethische normen. Dit geldt des te meer nu de verdachte en [slachtoffer] verder niet met elkaar omgingen.
Daarmee valt de zoen aan te merken als een ontuchtige handeling als bedoeld in artikel 247 Sr.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
2.
op 27 oktober 2017 te Vleuten, met [slachtoffer] , geboren op [2002] ,
die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling heeft gepleegd, te weten het op de mond zoenen van die [slachtoffer] .
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
2. met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige
handelingen plegen.

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Verdachte heeft geweigerd mee te werken aan psychiatrisch en psychologisch onderzoek. De deskundigen hebben dan ook geen antwoord op de vraagstelling omtrent de persoon van verdachte kunnen geven.
Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

9.OPLEGGING VAN STRAF

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 14 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan een gedeelte van 10 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren;
- een taakstraf van 40 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 20 dagen hechtenis.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om, mocht zij tot een veroordeling komen, vanwege de ouderdom van de feiten toepassing te geven aan artikel 9a Sr. Voorts (en naar de rechtbank begrijpt subsidiair) heeft hij de rechtbank verzocht om geen taakstraf of onvoorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het geven van een kus op de mond van zijn vijftienjarige buurmeisje. Het slachtoffer was tevens verstandelijk beperkt, en daardoor zeer kwetsbaar. De rechtbank rekent het verdachte onder die omstandigheden zwaar aan dat hij het slachtoffer een zoen op de mond heeft gegeven, daarmee misbruik makend van voornoemde kwetsbaarheid van het slachtoffer.
Het handelen van verdachte kan langdurige gevolgen hebben voor de psychische, emotionele en seksuele ontwikkeling van het slachtoffer als gevolg van het geschonden vertrouwen richting volwassenen en een verstoring van de eigen seksuele ontwikkeling. Met zijn handelen heeft de verdachte kortom een ernstige inbreuk gemaakt op de persoonlijke integriteit van het slachtoffer.
Persoonlijke omstandigheden
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 9 december 2019, waaruit blijkt dat verdachte in 1992 en 1995 voor een zeden- en eerbaarheidsfeit is veroordeeld. Gelet op het de lange tijd die sindsdien is verstreken, zal de rechtbank de eerdere zedenveroordeling niet in strafverzwarende zin meenemen bij het bepalen van de strafmaat;
- een reclasseringsadvies (voorgeleiding) van 15 november 2017, uitgebracht door B. Westra van het Leger des Heils.
Uit dit reclasseringsadvies blijkt dat de rapporteur geen goede inschatting kon maken van de ernst van het delict en de persoon van verdachte omdat hij geen zicht had op het gehele dossier. Ook wat betreft het recidiverisico kon de rapporteur weinig rapporteren, vanwege de ontkenning van betrokkene.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 13 november 2017 in verzekering is gesteld. Op die datum is de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden aangevangen. Dit is namelijk het moment waarop vanwege de Nederlandse Staat jegens verdachte een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. De behandeling in eerste aanleg is niet binnen twee jaar na aanvang van de redelijke termijn met een eindvonnis afgerond, terwijl niet van bijzondere omstandigheden is gebleken die deze overschrijding rechtvaardigen.
De redelijke termijn is met ruim 2 maanden overschreden. De rechtbank zal dit gegeven in het voordeel van de verdachte betrekken bij de straftoemeting en daarom niet een langere onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen dan de periode dat de verdachte reeds in voorarrest heeft gezeten.
Gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden zal de rechtbank 4 dagen gevangenisstraf, aan verdachte opleggen, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 40 uur, te vervangen door 20 dagen hechtenis, passend en geboden.

10.VORDERING BENADEELDE PARTIJ

[aangeefster] heeft (als wettelijk vertegenwoordiger) namens [slachtoffer] als benadeelde partij een vordering tot schadevergoeding ingediend voor een totaalbedrag van € 456,84. Het gaat om € 56,84 aan materiële en € 400,- aan immateriële schade die zou zijn geleden. Ter onderbouwing hiervan is een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland overgelegd. Deze uitspraak ziet op veroordeling van een verdachte die zich op de openbare weg heeft afgetrokken. In deze zaak werd € 261,- toegewezen als immateriële schade.
De benadeelde partij vordert ook de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Tenslotte vordert de benadeelde partij proceskosten van € 5,26.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
Gelet op de gerequireerde vrijspraak voor feit 1, heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het immateriële deel van de vordering gematigd dient te worden tot een bedrag van € 200,-. De € 56,84 aan reiskosten acht de officier van justitie toewijsbaar, evenals de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan verdachte.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij moet worden afgewezen, gelet op de bepleitte vrijspraak.
10.2
Het oordeel van de rechtbank
Reiskosten
De door de benadeelde partij gevorderde reiskosten van € 56,84 houden verband met diverse gesprekken die door de benadeelde partij zijn gevoerd bij de politie en met de officier van justitie naar aanleiding de ten laste gelegde feiten. De rechtbank zal deze kosten daarom toewijzen als redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (artikel 6:96 lid 2 sub b BW).
Immateriële schade
Ingevolge artikel 6:106, aanhef en onder b, BW bestaat recht op vergoeding van immateriële schade indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast. In onderhavig geval gaat het om laatstgenoemde categorie. Immateriële schade is in beginsel alleen dan toewijsbaar indien naar objectieve maatstaven kan worden vastgesteld dat sprake is van een psychische beschadiging, daaronder begrepen een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Hoewel voorstelbaar is dat de benadeelde partij zich allerminst prettig heeft gevoeld bij een kus op de mond is de rechtbank niet gebleken dat dit heeft geleid tot een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De bijzondere aard en ernst van de normschending alsmede de gevolgen daarvan voor de benadeelde kunnen wel meebrengen dat van bedoelde “aantasting in zijn persoon op andere wijze” sprake is (zie ECLI:NL:HR:2019:376) ook als niet een psychische beschadiging kan worden vastgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat de ontuchtige handeling van verdachte met het jonge en (zeer) kwetsbare slachtoffer een ernstige inbreuk oplevert op de integriteit van de persoon en dat daarmee aan voornoemd criterium is voldaan. Gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit acht de rechtbank toekenning van een bedrag van € 200 aan immateriële schadevergoeding billijk.
Wettelijke rente
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente ten aanzien van de immateriële schade ad € 200,- toewijzen met ingang van 27 oktober 2017, de dag waarop de schade is ontstaan. Voorts zal de rechtbank bepalen dat de wettelijke rente ten aanzien van de reiskosten (ad € 56,84) eveneens verschuldigd is vanaf 27 oktober 2017.
Proceskosten
Als de overwegend in het ongelijk gestelde partij, zal de rechtbank de verdachte veroordelen tot vergoeding van de door de benadeelde partij gemaakte proceskosten. De benadeelde partij heeft aangegeven dat deze kosten uitkomen op € 5,26 (reiskosten naar zitting). De rechtbank zal dit bedrag derhalve toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel
Omdat de verdachte zal worden veroordeeld en hij jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 256,84, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [adres] .

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 36f en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 4 (vier) dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 40 (veertig) uren;
- beveelt dat voor het geval de verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd;
  • veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op
  • bepaalt dat de benadeelde partij voor het overig deel van de vordering niet-ontvankelijk is en bepaalt dat dit gedeelte kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [adres] , € 256,84 (zegge: tweehonderdzesenvijftig euro en vierentachtig eurocent) aan de Staat te betalen, bij gebreke van betaling en verhaal
  • bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.A.T. Werner, voorzitter, mrs. I.J.B. Corbeij en H.J. ter Meulen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. Harskamp-Snoeren, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 februari 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 2 mei 2017 tot en met 27 oktober 2017 te
Vleuten, althans in het arrondissement Midden-Nederland, [slachtoffer]
, geboren op [2002] , van wie hij wist of redelijkerwijs
moest vermoeden dat zij de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt,
(telkens) met ontuchtig oogmerk ertoe heeft bewogen getuige te zijn van
seksuele handelingen, immers heeft verdachte
(meermalen) in het zicht en/of ten overstaan van die [slachtoffer] zijn
(ontblote) penis getoond en/of zichzelf afgetrokken en/of zijn (met kleding
bedekte) penis vastgepakt/vastgehouden
waarbij verdachte de aandacht van die [slachtoffer] trok door (in de
avond/nacht) steentjes tegen haar slaapkamerraam te gooien en/of (vervolgens)
tegen haar te zeggen "kijk dan" en/of (vervolgens) met het/een lampje (van
zijn mobiele telefoon) op zijn penis te schijnen;
art 248d Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 27 oktober 2017 te Vleuten, althans in het arrondissement
Midden-Nederland, met naam [slachtoffer] , geboren op [2002] ,
die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een
of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (meermalen) op de
mond zoenen van die [slachtoffer] ;
art 247 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 15 januari, documentcode 20180112.0800.01046.DOSS, genummerd PL0900-2017308338, opgemaakt door politie Midden-Nederland doorgenummerd 1 tot en met 132. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Een proces-verbaal van aangifte ( [adres] ), pagina 82.
3.Een proces-verbaal van aangifte ( [adres] ), pagina 83.
4.Een proces-verbaal van aangifte ( [adres] ), pagina 84.
5.Een proces-verbaal van bevindingen studioverhoor, pagina 90.
6.Een proces-verbaal van bevindingen studioverhoor, pagina 91.
7.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 97.
8.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , pagina 99.
9.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] (rechter-commissaris), pagina 2.
10.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , pagina 102.
11.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] (rechter-commissaris) 1
12.Een proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] (rechter-commissaris) pagina 2.
13.Een proces-verbaal van terechtzitting d.d. 20 januari 2020.
14.Een schriftelijk bescheid als bedoeld in artikel 344 lid 1 onder 5, te weten een printscreen van een telefoon, doorgenummerde pagina 43.
15.Een proces-verbaal van terechtzitting van 20 januari 2020, inhoudende de verklaring van verdachte.