ECLI:NL:RBMNE:2020:3394

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 juli 2020
Publicatiedatum
21 augustus 2020
Zaaknummer
UTR 20/2365
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk wegens niet betalen griffierecht

Op 16 juli 2020 heeft de enkelvoudige kamer van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het verzoek van de verzoeker betreft een voorlopige voorziening tegen een besluit van verweerder van 2 juni 2020. De voorzieningenrechter heeft echter besloten om de zaak niet inhoudelijk te behandelen, omdat de verzoeker het griffierecht niet heeft betaald.

Volgens artikel 8:82, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het verplicht voor de indiener van een verzoek om voorlopige voorziening om het griffierecht te betalen. De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen dit bedrag moet zijn voldaan. In dit geval heeft de verzoeker geen griffierecht betaald en ook geen geldige reden opgegeven voor dit verzuim.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoeker op 27 juni 2020 per aangetekende brief in de gelegenheid is gesteld om het griffierecht binnen twee weken te betalen. De brief is op het adres van de verzoeker bezorgd, maar desondanks is het griffierecht niet voldaan. Hierdoor heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. De uitspraak is gedaan in het kader van de maatregelen rondom het Coronavirus, waardoor deze niet op een openbare zitting is uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2365

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het verzoek om voorlopige voorziening van verzoeker tegen het besluit van verweerder van 2 juni 2020.

Overwegingen

1. In deze zaak worden partijen niet uitgenodigd voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Verzoeker heeft namelijk het griffierecht niet betaald. De voorzieningenrechter kan de zaak daarom niet inhoudelijk behandelen. Hieronder legt de voorzieningenrechter dat verder uit.
2. De indiener van een verzoek om voorlopige voorziening moet griffierecht betalen. Dit volgt uit artikel 8:82, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald (artikelen 8:82, derde lid, en 8:41, vijfde lid, van de Awb). Het hele bedrag moet binnen de gestelde termijn bijgeschreven zijn op de rekening van de rechtbank of binnen die termijn betaald zijn op de griffie van de rechtbank.
3. Als het griffierecht niet of niet op tijd wordt betaald, verklaart de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Dit volgt uit de artikelen 8:82, derde lid, en 8:41, zesde lid, van de Awb. Dat is alleen anders als voor het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht een geldige reden wordt gegeven.
4. Bij aangetekend verzonden brief van 27 juni 2020 is verzoeker in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen twee weken na dagtekening van die brief. Uit de track & trace gegevens van PostNL is gebleken dat de brief op het adres van verzoeker is bezorgd, waarbij is aangetekend voor ontvangst. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat de brief door verzoeker is ontvangen.
5. Verzoeker heeft het griffierecht niet betaald en heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor het niet betalen van het griffierecht.
6. Het verzoek is daarom niet-ontvankelijk.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. C.H. Verweij, griffier. Deze uitspraak is gedaan op 16 juli 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.