ECLI:NL:RBMNE:2020:342

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
28 januari 2020
Publicatiedatum
3 februari 2020
Zaaknummer
7941175 UC EXPL 19-8041
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis over de beëindiging van een overeenkomst en betalingsverplichtingen in het kader van cloud services

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 28 januari 2020 een mondeling vonnis gewezen in een geschil tussen de besloten vennootschap [eiseres] B.V. en de besloten vennootschap [gedaagde] B.V. De kern van het geschil betreft de vraag of de overeenkomst tussen partijen tijdig is opgezegd en of [gedaagde] verplicht is om de facturen voor de geleverde cloud services te betalen. De overeenkomst, gesloten op 14 oktober 2014, had een contractperiode van één jaar en diende minimaal twee maanden voor het einde van de contractperiode opgezegd te worden. [gedaagde] heeft de overeenkomst op 10 september 2015 opgezegd, maar [eiseres] stelt dat de overeenkomst pas op 31 oktober 2014 is ingegaan, waardoor de opzegging te laat was.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de cloud servers op 31 oktober 2014 zijn opgeleverd, wat betekent dat de contractperiode op dat moment is begonnen. [gedaagde] heeft niet tijdig opgezegd, waardoor de overeenkomst doorloopt tot 1 november 2016. [eiseres] heeft vorderingen ingesteld voor openstaande facturen over de periode van november 2015 tot en met oktober 2016, die [gedaagde] niet heeft betaald. De kantonrechter heeft geoordeeld dat [gedaagde] de facturen moet betalen, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke incassokosten. Tevens is [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten van [eiseres].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 7941175 UC EXPL 19-8041 MB/880
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak gedaan tijdens de comparitie na antwoord op 28 januari 2020
inzake
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: Interim Justitia Nederland B.V.,
tegen:
de besloten vennootschap
[gedaagde] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
vertegenwoordigd door de heer [A] (directeur van [gedaagde] ).
De zitting wordt gehouden in het gebouw van deze rechtbank. Tegenwoordig zijn mr. A.A.T. van Rens, kantonrechter, en mr. M. Braam, griffier.
Verschenen zijn:
- de heer [B] (coo [eiseres] )
- de heer F.C.E. Lussi, gemachtigde bij Interim Justitia
- de heer [A] (directeur van [gedaagde] ).

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 31 december 2019
  • de op 21 januari 2020 van [eiseres] ontvangen akte vermeerdering van eis met producties 8 tot en met 13
  • de comparitie na antwoord van 28 januari 2020
1.2.
Partijen hebben hun standpunten toegelicht en vragen van de kantonrechter beantwoord. De kantonrechter heeft daarna de zitting geschorst en na deze schorsing mondeling vonnis gewezen.

2.Waar gaat de zaak over?

2.1.
[eiseres] en [gedaagde] hebben op 14 oktober 2014 een overeenkomst gesloten op grond waarvan [eiseres] o.a. drie cloud servers aan [gedaagde] ter beschikking stelde inclusief onderhoud en support (SLA). In de overeenkomst staat dat de contractperiode één jaar is. In de algemene voorwaarden staat dat de contractperiode ingaat vanaf het moment van oplevering van de diensten. Ook staat daarin dat de overeenkomst minimaal twee maanden voor het einde van de contractperiode moet worden opgezegd en dat er anders weer een nieuwe contractperiode van één jaar gaat lopen.
2.2.
[gedaagde] heeft de overeenkomst (in ieder geval) op 10 september 2015 opgezegd.
2.3.
[eiseres] zegt dat uit een e-mail van 31 oktober 2014 blijkt dat de cloud servers op die datum zijn opgeleverd. Volgens [eiseres] is toen de contractperiode gaan lopen. [gedaagde] is dus, volgens [eiseres] , te laat met opzeggen en daarom loopt de overeenkomst (voor het deel van de overeenkomsten dat gaat over de cloud servers) door tot 31 oktober 2016.
2.4.
[eiseres] zegt dat [gedaagde] de rekeningen voor het ter beschikking stellen van de cloud servers over de periode november 2015 tot en met oktober 2016 ten onrechte niet heeft betaald. Zij vordert in deze rechtszaak betaling van deze facturen, vermeerderd met de wettelijke handelsrente en de buitengerechtelijke incassokosten.
2.5.
[gedaagde] vindt dat zij niets hoeft te betalen. [gedaagde] zegt dat uit een uitdraai van het systeem van [eiseres] blijkt dat de cloud servers op 1 februari 2015 zijn opgeleverd. Dan heeft [gedaagde] dus op tijd opgezegd en is de overeenkomst per 1 februari 2016 geëindigd, zo zegt zij. Vanaf 1 februari 2016 heeft [gedaagde] in haar ogen dus terecht niets betaald.

3.Wat vindt de kantonrechter er van?

3.1.
De kantonrechter zal de vorderingen van [eiseres] toewijzen. Hieronder wordt uitgelegd waarom en op welke manier.
3.2.
Uit wat hierboven staat, blijkt dat de kantonrechter twee vragen moet beantwoorden:
Per wanneer is de overeenkomst geëindigd?
Heeft [gedaagde] al een deel van de facturen (namelijk over de periode november 2015 tot en met januari 2016) betaald?
3.3.
Wanneer de overeenkomst is geëindigd, is afhankelijk van de oplevering van de toegang tot de drie cloud servers met licentie. Dat volgt uit de overeenkomst van 14 oktober 2014 en artikel 4 van de algemene voorwaarden die zijn overgelegd als bijlage 3 door [gedaagde] . Uit de e-mail van [eiseres] van 31 oktober 2014 blijkt dat de drie cloud servers toen klaar stonden, geïnstalleerd met Windows server 2012 software voorzien van alle updates. Blijkens die e-mail was de volgende stap het installeren van de software en het doorvoeren van configuratiewijzigingen volgens de aangeleverde documentatie. De kantonrechter volgt [eiseres] in de uitleg dat zij vanaf dat moment aan haar verplichtingen had voldaan, namelijk het toegang geven tot drie cloud servers met licentie. De verdere werkzaamheden van [eiseres] blijkens die e-mail zien dan op het gebruik dat [gedaagde] van de servers wil maken. Bij het installeren van de software gaat het om software van [gedaagde] . Dat betekent dat [eiseres] op 31 oktober 2014 heeft opgeleverd. [eiseres] heeft ook aangevoerd dat [gedaagde] vanaf dat moment is gaan betalen. Daaruit volgt dat [gedaagde] zich toen kon vinden in die oplevering.
3.4.
[gedaagde] heeft nog aangevoerd dat met betrekking tot de cloud servers en de SLA in het control panel van [eiseres] (bijlage 1 van [gedaagde] ) staat vermeld dat de ingangsdatum 1 februari 2015 was. [eiseres] heeft als bijlage 12 een uitdraai overgelegd van haar systeem waaruit blijkt dat 31 oktober 2014 de startdatum was van de cloud servers en de SLA en dat 1 februari 2015 als startdatum is vermeld voor het moment dat de korting van 50% ophield. Volgens [eiseres] was die informatie ook voor [gedaagde] toegankelijk. Hoewel “startdatum” zou kunnen suggereren dat het ook de start van de oorspronkelijke overeenkomst was (opleverdatum), is in dit geval de overeenkomst eerder gestart. [gedaagde] was daarvan op de hoogte, zie hiervoor onder punt 3.3.
3.5.
Hieruit volgt dat de opzegging van [gedaagde] niet binnen twee maanden voor het begin van een nieuwe contractperiode van een jaar heeft plaatsgevonden. Dat betekent dat [gedaagde] tot 1 november 2016 de overeengekomen kosten voor de drie cloud servers en de SLA moet betalen.
3.6.
Als het gaat om de openstaande facturen voor deze diensten heeft [eiseres] voldoende onderbouwd dat de facturen open staan vanaf 1 november 2015.
3.7.
Uit artikel 6:119a lid 1 BW blijkt dat de wettelijke handelsrente moet worden betaald vanaf de dag volgend op de dag waarop volgens de afspraken tussen partijen uiterlijk moest worden betaald. In de algemene voorwaarden staat dat binnen veertien dagen na ontvangst van de factuur moet worden betaald. De kantonrechter neemt als uitganspunt dat de facturen in ieder geval telkens drie dagen na de factuurdatum zijn ontvangen. De rente is dus verschuldigd telkens vanaf de achttiende dag na de betreffende factuurdatum. Op die manier wordt de wettelijke handelsrente toegewezen.
3.8.
[eiseres] vordert ook een bedrag van € 877,32 aan buitengerechtelijke incassokosten. Haar vordering is gebaseerd op het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Dat Besluit is inderdaad van toepassing, omdat [gedaagde] na 1 juli 2012 in verzuim is geraakt. [eiseres] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat er buitengerechtelijke incassowerkzaamheden zijn verricht. Het gevorderde bedrag komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en wordt daarom toegewezen.
3.9.
[gedaagde] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten van [eiseres] betalen. Die kosten worden begroot op:
- dagvaarding € 86,62
- griffierecht 972,00
- salaris
900,00(2,5 punt x tarief € 360,00)
Totaal € 1.958,62

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
veroordeeld [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van € 11.108,98 (hoofdsom € 10.231,66 + buitengerechtelijke incassokosten € 877,32), vermeerderd met de wettelijke handelsrente in de zin van artikel 6:119a BW over het bedrag van € 10.231,66 telkens vanaf de achttiende dag na de betreffende factuurdatum tot aan de dag van betaling,
4.2.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.958,62,
4.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit mondeling vonnis van mr. A.A.T. van Rens, kantonrechter, is door hem in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2020.
Waarvan proces-verbaal,