ECLI:NL:RBMNE:2020:3539

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
12 juni 2020
Publicatiedatum
27 augustus 2020
Zaaknummer
C16/502839 FA RK 20-3201
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlening van een zorgmachtiging in het kader van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 12 juni 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot verlening van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De officier van justitie had op 25 mei 2020 een verzoekschrift ingediend, waarin werd verzocht om een zorgmachtiging voor een betrokkene, geboren in 1972 in Korea, die lijdt aan een psychische stoornis, specifiek een schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling telefonisch laten plaatsvinden vanwege de coronamaatregelen. De betrokkene heeft aangegeven zich niet te verzetten tegen de zorgmachtiging, mits deze ambulant wordt toegepast.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene ernstig nadeel ondervindt door zijn psychische aandoening, wat een zorgmachtiging rechtvaardigt. De rechtbank heeft de verzochte vormen van verplichte zorg toegewezen, waaronder het toedienen van medicatie, het beperken van de bewegingsvrijheid, en het uitoefenen van toezicht. De rechtbank heeft benadrukt dat de zorgmachtiging voor een periode van zes maanden geldt en dat de ambulante zorg als eerste moet worden toegepast. Indien deze zorg niet voldoende blijkt, kunnen andere vormen van zorg worden ingezet.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het zorgplan moet voldoen aan de wettelijke vereisten en dat er voldoende waarborgen moeten zijn voor de veiligheid van de betrokkene. De rechtbank heeft de zorgmachtiging verleend met de mogelijkheid tot opname in een accommodatie als dat noodzakelijk blijkt. De beschikking is mondeling gegeven en later schriftelijk uitgewerkt, met de mogelijkheid tot cassatie tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/502838 / FA RK 20-3201
Betrokkene nummer: [betrokkenenummer]
Machtiging tot verlenen van verplichte zorg
Beschikking van 12 juni 2020,naar aanleiding van het door de officier van justitie ingediende verzoek tot het verlenen van een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz), ten aanzien van:
[betrokkene]
geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] (Korea),
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. C. Lamphen.

1.Procesverloop

1.1.
Bij verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 25 mei 2020, heeft de officier van justitie verzocht om een zorgmachtiging. Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- de medische verklaring d.d. 2 april 2020;
- de zorgkaart inclusief bijlagen;
- het zorgplan inclusief bijlagen;
- de bevindingen van de geneesheer directeur;
- de gegevens over eerder afgegeven machtigingen ingevolge de Wet BOPZ en de justitiegegevens.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 12 juni 2020. In verband met de maatregelen van overheidswege genomen om de verspreiding van het coronavirus te stoppen door zo min mogelijk naar buiten te gaan heeft de mondelinge behandeling telefonisch plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn conform de Algemene Regeling Zaaksbehandeling Rechtspraak telefonisch gehoord:
- betrokkene, bijgestaan door mr. C. Lamphen,
- mw. [A] , casemanager.
Alle personen bevonden zich in afzonderlijke ruimtes.
De rechter en de griffier bevonden zich in het gerechtsgebouw van de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht.
1.3.
De officier van justitie heeft van tevoren laten weten dat hij niet voornemens is bij de
mondelinge behandeling te verschijnen.
1.4.
De rechtbank heeft na de mondelinge behandeling direct uitspraak gedaan en aan de advocaat van betrokkene en aan de vertegenwoordiger van de zorgaanbieder een kennisgeving mondelinge uitspraak verstrekt.

2.Beoordeling

2.1.
In het verzoekschrift is, op grond van het zorgplan en het advies van de geneesheer-directeur, verzocht om aan betrokkene de volgende vormen van verplichte zorg als bedoeld in artikel 3:2 Wvggz te mogen verlenen. Het gaat om:
a. toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van medische controles of andere medische handelingen en therapeutische maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
Dwangvoeding bij cachexie; alleen in de klinische setting. Vochttoediening bij dehydratatie; alleen in de klinische setting. Antipsychotische depotmedicatie continu ter stabilisatie psychiatrisch toestandsbeeld en beperken nadelen betrokkene.
b. beperken van de bewegingsvrijheid;
Alleen in de klinische setting.
c. insluiten;
Alleen in de klinische setting.
d. uitoefenen van toezicht op betrokkene;
In de klinische setting: 24 uur.
e. onderzoek aan kleding of lichaam;
Lichamelijk onderzoek: alleen in de klinische setting bij opname en op somatische indicatie. Onderzoek kleding: alleen in de klinische setting.
f. onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende middelen en gevaarlijke voorwerpen;
Alleen in de klinische setting.
g. controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
Alleen in de klinische setting.
h. aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
Klinisch beperken communicatie om drugsgebruik te ontmoedigen, ambulant nakomen afspraken en gebruik medicatie volgens voorschrift.
j. opnemen in een accommodatie.
Alleen als betrokkene verder psychotisch decompenseert met boven beschreven nadelen tot gevolg.
De officier verzoekt deze vormen van verplichte zorg voor de duur van zes maanden. In het verzoek is vermeld dat verplichte zorg in de vorm van a en h ook ambulant wordt toegepast; de overige vormen van verplichte zorg zullen alleen klinisch worden toegepast. Uit het zorgplan blijkt dat betrokkene zijn medicatie moet blijven nemen en dat hij geen middelen zou moeten gebruiken. Betrokkene zou een dagbesteding moeten hebben, maar dit wil hij niet.
2.2.
De betrokkene heeft verklaard dat hij zich niet verzet tegen de zorgmachtiging of tegen depotmedicatie. Betrokkene wil graag dat de situatie blijft zoals hij is in de ambulante setting.
2.3.
De advocaat van betrokkene heeft verklaard dat betrokkene akkoord is met de ambulante zorg zoals die er in de afgelopen jaren is geweest. De mogelijkheid tot opname dient alleen niet in de zorgmachtiging opgenomen te worden. Betrokkene is sinds 2006 slechts twee keer opgenomen geweest, wat maakt dat het niet noodzakelijk is om de mogelijkheid tot opname in de zorgmachtiging op te nemen. Daarnaast is zou deze mogelijkheid voor betrokkene bedreigend zijn. Wanneer betrokkene toch opgenomen moet worden, kan gebruikgemaakt worden van artikel 8:11 Wvggz of kan de zorgmachtiging worden gewijzigd.
2.4.
De advocaat heeft verder opgemerkt dat er in het zorgplan geen rekening is gehouden met artikel 2:2 lid 1 sub a en b van het Besluit verplichte geestelijke gezondheidszorg (Besluit vggz). In het zorgplan is namelijk niet opgenomen hoe het toezicht op en de veiligheid van betrokkene en de hulpverleners wordt gerealiseerd. Ook blijkt niet uit het zorgplan dat overleg is gepleegd met een andere deskundige. Een verwijzing naar het beleidsplan van de zorgaanbieder is niet voldoende. Het beleidsplan moet op een op de patiënt gerichte wijze geïmplementeerd worden in het zorgplan. Nu het zorgplan niet aan dit artikel voldoet, moet het zorgplan worden aangepast (vgl. ECLI:NL:RBNHO:2020:2812). De rechtbank dient een termijn te bepalen waarbinnen het zorgplan aangepast moet zijn. Binnen die termijn kan de ambulante zorg worden voortgezet. Na het verstrijken van deze termijn is de ambulante zorg pas weer toegestaan wanneer het zorgplan aan de wettelijke vereisten voldoet.
2.5.
De casemanager heeft verklaard dat de zorgmachtiging is bedoeld om de situatie te behouden zoals hij is. Dit houdt in dat betrokkene zijn depot komt halen en dat hij af en toe contact heeft met de casemanager. Doordat er een zorgmachtiging is, verzet betrokkene zich niet tegen de nodige zorg.
2.6.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, met name in de vorm van een schizofreniespectrum- of andere psychotische stoornis.
2.7.
Deze stoornis leidt bij betrokkene tot ernstig nadeel, met name gelegen in het bestaan van of het aanzienlijk risico op ernstige verwaarlozing.
2.8.
Ter toelichting op het voorgaande overweegt de rechtbank als volgt.
Betrokkene is chronisch psychotisch en er is sprake van multimiddelengebruik. Hij heeft geen ziekte-inzicht en hij neemt zijn medicatie alleen in onder druk van een rechterlijke machtiging. Gelet hierop is het reëel om aan te nemen dat betrokkene zich zonder juridisch kader zal onttrekken aan zorg. Om die reden is verplichte zorg nodig.
2.9.
De rechtbank constateert in deze zaak dat het de bedoeling is dat een zorgmachtiging wordt verleend die gelijkenis vertoont met de voorwaardelijke machtiging onder de wet Bopz. Het is de rechtbank ambtshalve bekend dat de voorwaardelijke machtiging met voorwaarden en opname als stok achter de deur zeer effectief was en in een grote behoefte voorzag. De Wvggz kent een dergelijke machtiging niet. Uitgangspunt in de Wvggz is echter wel dat de verplichte zorg zo veel mogelijk ambulant wordt toegepast. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan de behoefte in de praktijk tegemoet gekomen kan worden door bij de vormen van verplichte zorg in de zorgmachtiging onderscheid te maken tussen enerzijds vormen van verplichte zorg die ambulant worden toegepast en anderzijds vormen van verplichte zorg die bestaan uit en horen bij opname. Deze laatste vormen van verplichte zorg dienen pas te worden toegepast op het moment dat het ernstig nadeel niet meer met de ambulant verplichte zorg kan worden afgewend.
2.10.
Gelet op het bovenstaande ziet de rechtbank aanleiding om in de onderhavige zaak de verzochte vormen van verplichte zorg toe te wijzen, waaronder ook het opnemen in een accommodatie. De rechtbank wijst deze vorm van zorg toe omdat dat de mogelijkheid tot opname past bij het doel van deze zorgmachtiging. De mogelijkheid tot opname fungeert als stok achter de deur, wat er mede voor zorgt dat betrokkene zijn medicatie blijft innemen. Het klopt dat het mogelijk is de zorgmachtiging te wijzigen door later de zorgvorm ‘opname’ alsnog toe te voegen. Dit levert echter vertraging op en vooral onnodige bureaucratie. Verder is toepassing van artikel 8:11 Wvggz pas mogelijk in noodsituaties. Het is in het belang van de betrokkene om het niet zo ver te laten komen en al eerder in te grijpen indien dit nodig is.
2.11.
De vormen van zorg genoemd onder a en h moeten eerst worden toegepast. Pas als op die manier het ernstig nadeel niet meer kan worden afgewend, dan kunnen de vormen genoemd onder b tot en met g en j worden toegepast. De ambulant verplichte vormen van zorg die de rechtbank zal toewijzen, mogen dan ook in de kliniek worden toegepast. Deze verplichte zorg kan naar het oordeel van de rechtbank het ernstig nadeel voldoende wegnemen.
2.12.
Er zijn in dit geval geen minder bezwarende alternatieven die hetzelfde beoogde effect hebben.
2.13.
De verzochte verplichte zorg is evenredig en naar verwachting effectief. Uit de stukken blijkt verder dat bij het bepalen van de juiste zorg rekening is gehouden met de voorwaarden die noodzakelijk zijn om deelname van betrokkene aan het maatschappelijk leven te bevorderen.
2.14.
Ten aanzien van het standpunt van de advocaat dat niet is voldaan aan artikel 2.2 van het Besluit vggz overweegt de rechtbank het volgende. Artikel 2.2 eerste lid onder a, van het Besluit vggz bepaalt dat ambulante verplichte zorg uitsluitend kan worden toegepast indien de zorgverantwoordelijke voorafgaand aan het vaststellen van het zorgplan overleg heeft gepleegd met ten minste één andere deskundige als bedoeld in artikel 5:13, derde lid, onderdeel d, van de wet over de wijze waarop toezicht op de betrokkene moet worden gehouden om diens veiligheid voldoende te borgen, en in het zorgplan is beschreven op welke wijze dat toezicht wordt gerealiseerd.
2.15.
De rechtbank stelt voorop dat in de rechtspraak nog niet is uitgekristalliseerd hoe concreet in het zorgplan moet worden vermeld op welke wijze de verplichte zorg ambulant wordt toe gepast. Artikel 2.2 van het Besluit vggz heeft tot doel om de veiligheid van de betrokkene te waarborgen. De geneesheer-directeur heeft in zijn verzoek verwezen naar het beleidsplan van Altrecht (dat is gepubliceerd) waarin is opgenomen op welke wijze de zorgmiddelen worden toegepast zodat de veiligheid van de betrokkene wordt gewaarborgd. Weliswaar wordt in het beleidsplan slechts in zijn algemeenheid gesproken, maar de rechtbank acht dat, in samenhang gelezen met alle stukken, voldoende om te concluderen dat de veiligheid van betrokkene bij het verlenen van zorg in de ambulante setting voldoende wordt gewaarborgd. Een verdere concretisering specifiek op de persoon van betrokkene is niet noodzakelijk en bovendien ongewenst. Er kan immers niet al op voorhand worden ingeschat welke situaties zich in de toekomst zullen voordoen. Daarom moet de zorgverantwoordelijke, binnen de kaders van het beleidsplan, in het belang van de betrokkene de vrijheid hebben naar bevind van zaken te handelen om de veiligheid te garanderen. Nu er naar het oordeel van de rechtbank aan het doel van het Besluit vggz en aan alle overige criteria voor verplichte zorg is voldaan, ziet de rechtbank geen reden om de zorgaanbieder de opdracht te geven om het zorgplan te wijzigen.
2.16.
Gelet op het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de criteria voor en de doelen van verplichte zorg als bedoeld in de Wvggz. De zorgmachtiging met de gevraagde vormen van verplichte zorg zal worden verleend voor de (verzochte) duur van zes maanden.

3.Beslissing

De rechtbank:
verleent een zorgmachtiging ten aanzien van
[betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] (Korea) voor de volgende vormen van verplichte zorg, zoals verzocht onder 2.1:
a. toedienen van vocht, voeding en medicatie, alsmede het verrichten van
medische controles of andere medische handelingen en therapeutische
maatregelen, ter behandeling van een psychische stoornis, dan wel vanwege die stoornis, ter behandeling van een somatische aandoening;
h. aanbrengen van beperkingen in de vrijheid het eigen leven in te richten, die
tot gevolg hebben dat betrokkene iets moet doen of nalaten, waaronder het gebruik van communicatiemiddelen;
en
b. beperken van de bewegingsvrijheid;
c. insluiten;
d. uitoefenen van toezicht op betrokkene;
e. onderzoek aan kleding of lichaam;
f. onderzoek van de woon- of verblijfsruimte op gedrag-beïnvloedende
middelen en gevaarlijke voorwerpen;
g. controleren op de aanwezigheid van gedrag-beïnvloedende middelen;
j. opnemen in een accommodatie;
bepaalt dat gestart zal worden met ambulante verplichte zorg als bedoeld onder a en h;
bepaalt dat op het moment dat de ambulant verplichte zorg niet meer voldoende is om het ernstig nadeel af te wenden, ook de andere verleende vormen van verplichte zorg kunnen worden toegepast;
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 12 december 2020.
Deze beschikking is op 12 juni 2020 mondeling gegeven door mr. M.A.A.T. Engbers, rechter en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. L.A. Nettekoven als griffier, en op 25 juni 2020 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.