12.3In artikel 1.22 onder b, van de planregels is bepaald dat bestaande bouwwerken bouwwerken zijn die op het tijdstip van de vaststelling van het bestemmingsplan:
1. aanwezig zijn én bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of de Woningwet zijn gebouwd;
2. nog kunnen worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een bouwvergunning op grond van de Woningwet.
13. Verweerder heeft in het bestreden besluit toegelicht dat administratief onderzoek heeft uitgewezen dat de toegestane oppervlakte aan bedrijfsbebouwing 255m² is. Dit is gebaseerd op de bouwvergunning van 29 september 1978 waarbij vergunning is verleend voor het oprichten van een bedrijfsgebouw en een bedrijfswoning. Ter zitting heeft het college daarover, onder verwijzing naar artikel 1.22 onder b, van de planregels, aanvullend opgemerkt dat de vergunde bebouwing bepalend is, dat het bedrijfsgebouw op de plankaart is ingetekend en dat een meting op basis van de plankaart een bedrijfsgebouw van 255m² oplevert. Verder verwijst het college naar eisers indicatieaanvraag uit 2012. Het college heeft een brief van 27 januari 2012 met twee bijlagen overgelegd van (de voormalig gemachtigde van) eiser, opgemaakt in het kader van de indicatieaanvraag omgevingsvergunning voor het realiseren van een uitbreiding van het bestaande bedrijf. In deze brief noemt eiser een bestaande bebouwing van 255m² . Ook uit de als bijlage 2 bijgevoegde tekening blijkt een bestaande bebouwing van 255m².
14. De rechtbank is van oordeel dat het college toereikend heeft gemotiveerd dat moet worden uitgegaan van 255m² aan bedrijfsbebouwing. Eiser heeft niet onderbouwd dat meer dan 255m² aan bedrijfsbebouwing is vergund. Dat in de BAG andere gegevens worden genoemd leidt niet tot een andere conclusie. De gegevens uit de BAG zijn niet leidend. Eiser kan niet worden gevolgd in zijn stelling dat hij op basis van de BAG mocht uitgaan van een oppervlakte van 426 m² aan bestaande bebouwing.
15. De aanvraag van eiser ziet op het deels vervangen en uitbreiden van een bedrijfsgebouw van in totaal 368m². Dat is een uitbreiding van de bestaande bedrijfsbebouwing van meer dan 20%. Dit betekent dat het bouwplan niet past binnen het bestemmingsplan.
16. Eiser heeft nog aangevoerd dat in de toelichting op het bestemmingsplan onder 3.3.3.3 specifiek over zijn perceel is aangegeven dat het toelaten van enige uitbreiding van de bedrijfsbebouwing kan worden toegestaan om bedrijfseconomisch perspectief te bieden. Deze toelichting sluit aan bij de tekst van artikel 5.2.1 onder b., waarin een vermeerdering van de bedrijfsbebouwing tot maximaal 20% is toegestaan.
heeft het college medewerking aan het bouwplan mogen weigeren?
17. Medewerking aan het bouwplan kan slechts worden verleend door toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3º, van de Wabo. De beslissing om al dan niet met toepassing van dit artikelonderdeel omgevingsvergunning te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan behoort in dit geval tot de bevoegdheid van het college, waarbij het college beleidsvrijheid heeft en de rechter de beslissing daarom terughoudend moet toetsen. Dat wil zeggen dat de bestuursrechter zich moet beperken tot de vraag of het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om daarvoor in dit geval omgevingsvergunning te weigeren.
18. Het college heeft aan zijn weigering om medewerking te verlenen aan het plan een negatief stedenbouwkundig advies ten grondslag gelegd. Toegelicht is dat het plan niet past binnen het provinciaal beleid. Het provinciaal beleid maakt een uitbreiding van bedrijfsbebouwing van maximaal 20% mogelijk en vereist daarnaast een onderbouwing van de economische noodzaak van de uitbreiding. Deze onderbouwing ontbreekt volgens het college. Het bouwplan is daarnaast in strijd met het provinciaal beleid dat is gericht op het versterken van de landschappelijke kwaliteiten van het Groene Hart.
19. Eiser heeft aangevoerd dat het college onvoldoende heeft uitgelegd wat onder ‘economische noodzaak’ wordt verstaan en welke criteria daarbij gelden. Volgens informatie van de gemeente Utrecht zijn er geen interne toetsingscriteria en volgens de informatie die eiser van de provincie Utrecht heeft ontvangen is alleen een overtuigende argumentatie nodig. Eiser vindt dat hij een afdoende onderbouwing van de economische noodzaak heeft overgelegd.
20. De rechtbank is van oordeel dat het eiser duidelijk had kunnen zijn wat onder ‘economische noodzaak’ wordt verstaan. De rechtbank verwijst in dit verband naar het ontwerpbesluit van 29 mei 2019. Daarin heeft het college aangegeven eiser niet te volgen in zijn stelling dat het behoud van de illegaal gerealiseerde bedrijfsbebouwing op zichzelf al een onderbouwing vormt van de economische noodzaak en dat het planologisch regime slechts de optie tot een dergelijke uitbreiding biedt indien deze uitbreiding nodig is voor de continuering van het bedrijf.
21. In zijn zienswijze heeft eiser ter onderbouwing van het economisch belang verwezen naar zijn indicatieaanvraag van 4 april 2018. In beroep heeft eiser aangevoerd uit bedrijfseconomische overwegingen, in plaats van inhuur van graaf- en grondverzetmachines, machines in eigen beheer te willen hebben en ook reparatie en onderhoud van machines in eigen beheer te willen uitvoeren. Ook de inzet van zzp-ers heeft om bedrijfseconomische redenen zijn voorkeur en dat noodzaakt tot de aanwezigheid van kantoor- en kantineruimtes en sanitaire voorzieningen.
22. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet heeft aangetoond dat de uitbreiding van de bedrijfsbebouwing nodig is voor de continuering van het bedrijf. De indicatieaanvraag van 4 april 2018 heeft betrekking op een ander bouwplan waarin is voorzien in een verdubbeling van het aantal m² en kan daarom niet dienen als onderbouwing. In beroep heeft eiser uiteengezet welke bedrijfseconomische keuzes hij wil maken of heeft gemaakt. Dat die keuzes noodzakelijk zijn voor de continuering van zijn bedrijf is echter niet door eiser aangetoond. Eiser heeft daarvan geen cijfermatige onderbouwing van de economische noodzaak overgelegd. De rechtbank wijst er daarbij nog op dat ook uit de overgelegde informatie van de provincie valt af te leiden dat een cijfermatige onderbouwing nodig is.
23. Eiser kan naar het oordeel van de rechtbank geen rechten ontlenen aan wat in de toelichting op het bestemmingsplan onder 3.3.3.3 is aangegeven over de mogelijkheid van enige uitbreiding van de bedrijfsbebouwing om bedrijfseconomisch perspectief te bieden. Deze toelichting sluit immers aan op de tekst van artikel 5.2.1 onder b van de planregels.
Landschappelijke kwaliteiten van het Groene Hart
24. Het college heeft ter zitting toegelicht dat slechts een beperkte uitbreiding van de bedrijfsbebouwing wenselijk is omdat het perceel van eiser in landelijk gebied, namelijk het Groene Hart ligt, dat het gaat om een uitbreiding van bedrijfsbebouwing ten behoeve van een stedelijke functie terwijl in de omgeving alleen agrarische percelen en agrarische bedrijven liggen. Het bedrijf van eiser vormt daarop de enige uitzondering. In dit licht bezien kan verweerder gevolgd worden in zijn stelling dat het bouwplan in strijd is met het provinciaal beleid dat is gericht op het versterken van de landschappelijke kwaliteiten van het Groene Hart.
25. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen om de gevraagde omgevingsvergunning te weigeren.
26. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.