ECLI:NL:RBMNE:2020:3701

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 september 2020
Publicatiedatum
3 september 2020
Zaaknummer
16/160037-18
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door inrijden op politieambtenaar met scooter

Op 2 september 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 juni 2018 in Woerden met een scooter op een politieambtenaar is ingereden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk heeft geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan de verbalisant, die in uniform op een dienstfiets reed. De verdachte gaf gas en reed met verhoogde snelheid op de verbalisant af, ondanks het gegeven stopteken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van voorwaardelijk opzet. De rechtbank achtte de poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 140 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de taakstraf niet naar behoren wordt verricht. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij, die €750,- immateriële schadevergoeding eiste, volledig toegewezen. De rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die stabiel functioneert en geen eerdere veroordelingen heeft voor soortgelijke feiten. De rechtbank heeft de strafmaat gematigd, mede vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de strafzaak.

De uitspraak benadrukt de ernst van het feit, gepleegd tegen een politieambtenaar, en de impact die dit heeft gehad op de betrokken verbalisant. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om de schadevergoeding aan de benadeelde partij te betalen, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/160037-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 2 september 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1996] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 augustus 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M.C.V. Fellinger en van hetgeen verdachte en mr. C. Stroobach, advocaat te Amsterdam, alsmede de benadeelde partij [aangever] naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 27 juni 2018 te Woerden heeft geprobeerd aan een politieambtenaar opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een scooter op deze politieambtenaar in te rijden.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde, omdat er geen sprake is van (voorwaardelijk) opzet. Verdachte heeft aangever [aangever] niet gezien, omdat hij met zijn gedachten ergens anders was. Het lijkt er juist op dat verdachte onbewust heeft geprobeerd een aanrijding te voorkomen door op het allerlaatste moment uit te wijken naar de buitenkant van de straat. De aanrijding vond helemaal links van de weg plaats en er is enkel tegen het voorwiel van de fiets van aangever aangereden. Verdachte heeft daarbij niet te hard gereden. De aanrijding heeft ook geen sporen achtergelaten op de fiets van aangever of de snorfiets van verdachte. Uiteraard kan verdachte zelf ook bedenken dat het inrijden met een snorfiets op een persoon tot zwaar lichamelijk letsel kan leiden, maar verdachte heeft op dat moment die kans niet bewust aanvaard.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Uit het proces-verbaal van bevindingen van [aangever] blijkt het volgende:
Op 27 juni 2018 was ik, verbalisant [aangever] , in uniform gekleed. Ik reed hierbij op een opvallende dienstfiets. Ik reed samen met collega [verbalisant] op de Johan de Witlaan te Woerden. Wij reden in de richting van de Vossenschanslaan. Ik zag dat uit de bocht, komende uit de richting van de Vossenschanslaan, een scooter met een jongeman erop aan kwam rijden, de Johan de Witlaan op. Ik zag dat de scooter met de jongeman midden op de weg reed. Ik zag dat de jongeman op mij af reed. Ik heb hierop middels mijn hand omhoog te steken hem een stopteken gegeven. Ik riep hierbij: "Politie, stop!" Ik zag dat er verder niemand op de weg was. Ik riep dit luidkeels. Ik zag dat de jongeman mijn richting op keek en ik hoorde dat de motor van de scooter in toeren verhoogde. Ik schat de afstand tussen mij en de jongeman op ongeveer 25 meter. Ik zag dat de jongeman mijn richting op bleef kijken. Ik zag dat de scooter de snelheid verhoogde. Ik zag dat de jongeman op mij af bleef rijden. Ik schat de afstand tussen de 5 en de 10 meter. Ik voelde en hoorde hierop een hele harde klap. Ik voelde dat de fiets door de klap naar links bewoog en mee ging in de beweging van de scooter. Ik voelde dat ik met mijn lichaam naar voren werd bewogen en dat de fiets tegen mijn lies en linker bovenbeen aan de binnenkant klapte. Ik voelde hierdoor een stekende pijn. Ik zag en voelde dat ik links naar voren naast de fiets viel. [2]
Uit het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant] blijkt het volgende:
Ik zag dat de bestuurder van de scooter geen gas minderde nadat mijn collega [aangever] "politie, stop” had geroepen. Ik zag dat mijn collega hierbij zijn linkerarm omhoog deed. Ik zag dat de scooter op het midden van de weg reed. Ik zag dat de bestuurder recht naar voren keek. Ik zag dat de bestuurder van de scooter alleen op de weg reed. Ik zag dat er geen andere personen op de weg liepen, reden of fietsten. Ik hoorde aan het geluid van de scooter dat er gas bij gegeven werd. Ik hoorde dat het geluid van de uitlaat van de scooter harder werd. Ik zag dat de bestuurder recht op ons af kwam rijden. Ik zag dat de bestuurder richting de kant van mijn collega reed. Dit is vanaf mijn punt gezien, de linkerzijde van de weg. Ik zag dat de bestuurder steeds dichterbij kwam. De bestuurder was op dat moment ongeveer tien meter bij ons vandaan. Ik keek naar mijn collega, omdat de bestuurder zijn kant op kwam rijden. Ik zag dat de bestuurder met zijn stuur een beweging naar rechts maakte. Ik zag dat de bestuurder met zijn scooter hierdoor recht [3] op mijn collega af reed. Ik zag dat de bestuurder met zijn scooter tegen het voorwiel van de fiets van mijn collega aan reed. Ik zag dat mijn collega hierdoor viel met zijn fiets. Ik hoorde een hele harde klap. [4]
De verdachte heeft ter terechtzitting van 19 augustus 2020 het volgende verklaard:
Ik heb de agent met mijn scooter geraakt.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank stelt, gelet op voornoemde bewijsmiddelen, vast dat verdachte met een scooter op verbalisant [aangever] is ingereden. De verdachte heeft hierbij gas gegeven. Verbalisanten [aangever] en [verbalisant] hebben dit beiden, op ambtsbelofte, verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaringen van de verbalisanten.
Poging zware mishandeling
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of het handelen van verdachte moet worden gekwalificeerd als een poging tot zware mishandeling. Voor de beantwoording van deze vraag dient te worden beoordeeld of sprake is geweest van (voorwaardelijk) opzet op de zware mishandeling, in die zin dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dit gevolg (zwaar lichamelijk letsel) zal intreden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
Aanwezigheid en wetenschap van de aanmerkelijke kans
De rechtbank stelt vast dat verdachte op een scooter op een (stilstaande) fietser is ingereden. Het is een feit van algemene bekendheid dat indien een (stilstaande) fietser wordt aangereden met een scooter, de kans op zwaar lichamelijk letsel groot is en derhalve aanmerkelijk te noemen is.
De volgende vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte onder de concrete omstandigheden ook wetenschap had van die aanmerkelijke kans. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat verdachte heeft gezien dat de twee verbalisanten op de weg een blokkade probeerden te vormen. Verbalisanten [aangever] en [verbalisant] hebben verklaard dat verbalisant [aangever] luidkeels “politie, stop” heeft geroepen en daarbij zijn linkerhand omhoog heeft gestoken. Daarnaast blijkt uit hun verklaringen dat verdachte in hun richting keek. Daarbij overweegt de rechtbank dat verdachte vrij zicht had. Uit de verklaring van verbalisant [verbalisant] volgt immers dat er geen andere personen op de weg aanwezig waren die het zicht op aangever hadden kunnen blokkeren. De rechtbank vindt de verklaring van verdachte dat hij de verbalisanten niet heeft gezien dan ook ongeloofwaardig.
Bewuste aanvaarding van die kans
Uit het dossier volgt dat verdachte ook na het gegeven stopteken in de richting van aangever bleef rijden. Ook is gebleken dat verdachte daarbij extra gas gaf en zijn snelheid heeft verhoogd. Door zich op deze manier te gedragen en verbalisant [aangever] zo dicht met zijn scooter te naderen, heeft verdachte een situatie laten ontstaan waarin hij er niet langer vanuit kon gaan dat hij verbalisant [aangever] zonder meer zou kunnen ontwijken. Dit handelen van de verdachte is naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel, dat verdachte geacht moet worden de aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel op de koop te hebben toegenomen.
Conclusie
De rechtbank acht gelet op de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan verbalisant [aangever] . Dat dit gevolg, het zwaar lichamelijk letsel, zich niet daadwerkelijk heeft gemanifesteerd, doet daar niet aan af. De rechtbank acht dan ook het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 27 juni 2018 te Woerden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen opzettelijk als bestuurder van een scooter, met verhoogde snelheid en zonder te remmen op die [aangever] is ingereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
poging tot zware mishandeling.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 2 maanden, met aftrek van het voorarrest, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren;
- een taakstraf van 140 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 70 dagen hechtenis.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht een (voorwaardelijke) taakstraf aan verdachte op te leggen, gelet op zijn persoonlijke omstandigheden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling door met een scooter op een politieambtenaar in te rijden, waardoor deze politieambtenaar letsel heeft opgelopen. Een dergelijk feit, gepleegd tegen een politieambtenaar die gewoon zijn werk deed, is zeer kwalijk en heeft gevoelens van angst en onveiligheid bij die politieambtenaar teweeg gebracht. Daarnaast heeft de politieambtenaar tot op heden last van zijn opgelopen letsel.
De persoon van verdachte
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op een uittreksel uit de justitiële documentatie van 17 maart 2020. Daaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een soortgelijk feit. De rechtbank weegt dit niet in het voordeel of nadeel van verdachte mee.
Daarnaast heeft de rechtbank gelet op het reclasseringsrapport van 30 maart 2020 waaruit blijkt dat verdachte inmiddels op alle levensdomeinen stabiel functioneert. Een beschermende factor is dat verdachte handelt op basis van prosociale overtuigingen. Het voorval lijkt om een incident te gaan dat hem nog meer bewust heeft gemaakt van de noodzaak om zich verantwoordelijk te gedragen. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden, omdat interventies of toezicht niet nodig zijn. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zal een negatieve invloed hebben op de stabiele en beschermende factoren in het leven van verdachte.
De straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat gelet op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Het LOVS geeft als oriëntatiepunt voor het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden. De rechtbank houdt er in strafverminderende zin rekening mee dat het in dit geval een poging betreft. In strafverzwarende zin wordt betrokken dat het gaat om een strafbaar feit dat is begaan tegen een politieambtenaar.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden van verdachte aanleiding om in het voordeel van verdachte af te wijken van het uitgangspunt van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Verdachte lijkt zijn leven op orde te hebben. Zo heeft hij een eigen bedrijf en werkt hij als kabelschademonteur voor een kabelexploitant, waarmee hij een goed inkomen verdient. Ten slotte weegt de rechtbank in het voordeel van verdachte mee dat hij spijt heeft betuigd en dat het om een eenmalig incident lijkt te gaan. Gelet hierop acht de rechtbank het niet wenselijk dat verdachte wordt gedetineerd.
Gelet op al het voorgaande, waaronder de persoonlijke omstandigheden van verdachte acht de rechtbank in beginsel een taakstraf van 150 uren passend en geboden. De rechtbank heeft echter geconstateerd dat de redelijke termijn in strafzaken als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is overschreden. Als uitgangspunt in deze strafzaak heeft te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen 2 jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen. Verdachte is voor het onderhavige feit op 28 juni 2018 in verzekering gesteld, terwijl het vonnis in zijn zaak op 2 september 2020 wordt gewezen. Daarmee is de redelijke termijn (in beperkte mate) overschreden.
Dit brengt de rechtbank uiteindelijk tot de oplegging van een taakstraf van 140 uren, te vervangen door 70 dagen hechtenis indien de taakstraf niet of niet naar behoren wordt verricht. De tijd die verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, zal bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag. Het opleggen van een geheel voorwaardelijke taakstraf, zoals door de raadsvrouw is bepleit, doet naar het oordeel van de rechtbank geen recht aan de ernst van het feit.

9.BENADEELDE PARTIJ

[aangever] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 750,00 aan immateriële schade, ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht, in geval van een bewezenverklaring, de vordering gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 500,00.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de wet (artikel 6:106 aanhef en onder b BW) heeft een benadeelde recht op een naar billijkheid te bepalen immateriële schadevergoeding indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daar is in dit geval sprake van.
Bij het bepalen van de hoogte van de immateriële schadevergoeding, heeft de rechtbank rekening gehouden met de specifieke omstandigheden van het voorliggende geval. De benadeelde heeft door het geweldsincident letsel aan zijn rechterlies opgelopen. Dankzij twee fysiotherapiebehandelingen en het doen van oefeningen zijn de klachten verminderd. Daarnaast had hij pijn aan zijn rechterschouder en zat er een bult op zijn nek. De plek waar de bult heeft gezeten, blijft een zwakke plek. Met regelmaat voelt de spier stijf aan en is deze gevoelig. Tot slot is ook de rechterhand van de benadeelde geblesseerd geraakt.
Gelet op deze omstandigheden, en op bedragen die in soortgelijke gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank het gevorderde bedrag van € 750,00 billijk en zal zij dit bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 juni 2018 tot de dag van volledige betaling.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank, gelet op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, ten behoeve van de benadeelde partij [aangever] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 750,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 27 juni 2018 tot de dag van volledige betaling.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 45, 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
taakstraf van 140 uren;
- beveelt dat voor het geval verdachte de taakstraf niet of niet naar behoren verricht de taakstraf wordt vervangen door 70 dagen hechtenis;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf in mindering zal worden gebracht, berekend naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [aangever] geheel toe tot een bedrag van € 750,00;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [aangever] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [aangever] aan de Staat € 750,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 juni 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 15 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.M. Heppe, voorzitter, mrs. G.A. Bos en N.M. Spelt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.P. Versluis, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 2 september 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 juni 2018 te Woerden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen opzettelijk als bestuurder van een scooter, meermalen, althans eenmaal, met hoge snelheid en/of met verhoogde snelheid, in elk geval accelerend, althans met onverminderde snelheid en/of zonder te remmen op die [aangever] is ingereden en/of toegereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 17 juli 2018, genummerd PL0900-2018205976 Z, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 57. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [aangever] , p. 12.
3.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , p. 14.
4.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant] , p. 15.