ECLI:NL:RBMNE:2020:376

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 januari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
C/16/494825 JL RK 20-19 en C/16/493336 JL RK 19-778
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Nederlandse kinderrechter bij ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van kinderen met Poolse nationaliteit

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 9 januari 2020 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen met Poolse nationaliteit. De kinderen, geboren in Polen, waren tijdelijk onder toezicht gesteld en in een pleeggezin geplaatst vanwege ernstige zorgen over hun welzijn. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland hebben verzoeken ingediend voor een langdurige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De ouders, die tijdelijk in Nederland verbleven voor medische behandeling, betwistten de bevoegdheid van de Nederlandse kinderrechter, maar de kinderrechter oordeelde dat er voldoende binding met Nederland was, gezien de eerdere verblijven en inschrijvingen in de Basisregistratie Personen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er grote zorgen waren over de ontwikkeling van de kinderen, vooral na eerdere incidenten van letsel en mishandeling. De ouders hebben hulp gezocht, maar de communicatie met de hulpverlening verliep moeizaam, mede door taalbarrières. De kinderrechter oordeelde dat de kinderen voor hun veiligheid in een pleeggezin moesten blijven en verleende de gevraagde machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de ouders hebben het recht om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling Familierecht
Zittingsplaats: Almere
Zaakgegevens : C/16/493336 / JL RK 19-778 en C/16/494825 / JL RK 20-19
datum uitspraak: 9 januari 2020

beschikking ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing

in de zaak van

Raad voor de Kinderbescherming, hierna te noemen de Raad,

gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
betreffende
[minderjarige 1], geboren op [geboortedatum 1] 2017 te [geboorteplaats] (Polen), hierna te noemen [voornaam van minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum 2] 2019 te [geboorteplaats] (Polen), hierna te noemen [voornaam van minderjarige 2] ,
hierna gezamenlijk te noemen: de kinderen.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[belanghebbende 1] , hierna te noemen de moeder,

wonende te [woonplaats 1] ,

[belanghebbende 2] , hierna te noemen de vader,

in het GBA ingeschreven op een woonadres te [woonplaats 2] ,
Samen Veilig Midden-Nederland, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (GI),
gevestigd te [vestigingsplaats 2] .

Het procesverloop

De GI heeft op 6 december 2019 een verzoekschrift (machtiging tot uithuisplaatsing) ingediend. De Raad heeft op 6 januari 2020 een verzoekschrift (ondertoezichtstelling) ingediend.
De rechtbank heeft daarna ontvangen:
- een verweerschrift van mr. V.M.A. Saris namens ouders van 7 januari 2020, ingekomen bij de griffie op 8 januari 2020.
De mondelinge behandeling (met gesloten deuren) van de zaken vond plaats op 9 januari 2020.
Daarbij waren aanwezig:
- de ouders, bijgestaan door mr. V.M.A. Saris,
- een tolk, mevrouw E. Aminowska,
- mevrouw [A] namens de GI,
- mevrouw [B] namens de Raad.

De feiten

Het ouderlijk gezag over de kinderen wordt uitgeoefend door de ouders. De kinderen wonen in een voorziening voor pleegzorg.
Bij beschikking van 18 oktober 2019 zijn de kinderen voorlopig onder toezicht gesteld voor de duur van drie maanden. Bij beschikking van 28 oktober 2019 is de spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een voorziening voor pleegzorg verleend, voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.

De verzoeken

De Raad wil dat de kinderen, voor een periode van twaalf maanden, onder toezicht worden gesteld van de GI. De GI wil dat de kinderen, voor diezelfde periode, uit huis worden geplaatst in een pleeggezin. [naam organisatie] heeft aangifte gedan van de mishandeling van [voornaam van minderjarige 2] .
Namens ouders is aangegeven dat de (Nederlandse) kinderrechter niet bevoegd is om op de verzoeken te beslissen. Ouders hebben geen binding met Nederland en zijn hier alleen maar naartoe gekomen voor de medische behandeling van [voornaam van minderjarige 2] . Ouders wonen nu weer in Polen en willen daar – samen met de kinderen – hun bestaan verder opbouwen. Vader staat nog wel in Nederland ingeschreven, maar dat komt omdat hij formeel nog een bedrijf heeft in Nederland. Mocht de kinderrechter wel bevoegd zijn, dan vinden ouders dat de verzoeken moeten worden afgewezen. Ouders hebben de kinderen nooit pijn gedaan en ten aanzien van [voornaam van minderjarige 1] zijn er geen tekenen van mishandeling. Ook bij [voornaam van minderjarige 2] is er geen sprake van mishandeling. Ouders hebben hulp gezocht en zijn daardoor opnieuw in deze – verdrietige – situatie terecht gekomen. Ouders willen alle hulpverlening accepteren.

De beoordeling

bevoegdheid
De kinderrechter met eerst bepalen of zij bevoegd is om op de verzoeken van de Raad en de GI te beslissen. Namens ouders is aangevoerd dat dit niet het geval is, maar de kinderrechter is het daar niet mee eens.
Omdat het in dit geval gaat om kwesties van ouderlijke verantwoordelijkheid dient de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter te worden beoordeeld aan de hand van de hoofdregel van artikel 8 lid 1 van de Verordening (EG) Nr. 2201/2003 van de Raad van de Europese Unie van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (hierna: Brussel II-bis). Het uitgangspunt is dat de internationale bevoegdheid op grond van artikel 8 lid 1 Brussel II-bis wordt beoordeeld op grond van de gewone verblijfplaats van het kind, en wel op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt (artikel 8 lid 1 jo. artikel 16 sub a Brussel II-bis).
Het begrip ‘gewone verblijfplaats’ zoals in de jurisprudentie uitgemaakt, brengt een zekere integratie van het kind in een sociale en familiale omgeving tot uitdrukking. Dit dient te worden beoordeeld aan de hand van onder meer de duur en regelmatigheid van het verblijf van het kind, de omstandigheden en de redenen van het verblijf van het kind en de talenkennis en de familiale en sociale banden van het kind. Ook andere factoren zijn van belang zoals de nationaliteit van het kind, de plaats van inschrijving en de bedoeling van de gezagsdragers.
De verzoeken zijn ingediend op 6 december 2019 en 6 januari 2020. De kinderen verbleven op dat moment al in de pleeggezinnen in Nederland. De kinderrechter is van oordeel dat ouders binding hebben met Nederland omdat zij hier eerst in 2018 naartoe zijn gekomen met [voornaam van minderjarige 1] , en in 2019 opnieuw naar Nederland zijn gekomen met [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] en zich ook hebben ingeschreven in de BRP van de gemeente [woonplaats 2] . Vader staat nog steeds ingeschreven in Nederland en heeft kennelijk ook een bedrijf in Nederland. Ook hebben ouders voor beide kinderen medische hulp gezocht in Nederland. De kinderrechter is kort gezegd van oordeel dat er voldoende binding van het gezin is met Nederland. Zij acht zich, gelet op het voorgaande, bevoegd om te beslissen op de verzoeken van de Raad en de GI.
De ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
Naar het oordeel van de kinderrechter is er voldaan aan de wettelijke bepalingen in de artikelen 1:255 en 1:265b van het Burgerlijk Wetboek. De kinderrechter zal de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing verlenen voor de duur van zes maanden. De kinderrechter zal uitleggen waarom zij deze beslissing neemt.
Om kinderen onder toezicht te stellen en uit huis te plaatsen moeten er grote zorgen zijn over de manier waarop de kinderen zich ontwikkelen. Deze zorgen zijn in het geval van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] al lang aanwezig. In 2018 zijn ouders met [voornaam van minderjarige 1] naar Nederland gekomen. Toen is [voornaam van minderjarige 1] voorlopig onder toezicht gesteld en met spoed uit huis geplaatst omdat er hele grote zorgen waren over haar welzijn. [voornaam van minderjarige 1] had ernstige brandwonden op haar lichaam en deze konden door ouders niet verklaard worden. Omdat er op dat moment contact was met de Poolse autoriteiten en de Raad voor de Kinderbescherming te Polen en er daar ook hulpverlening was geregeld zijn ouders, na afloop van de spoedmaatregelen, met [voornaam van minderjarige 1] teruggekeerd naar Polen. Het strafonderzoek tegen moeder is echter nog niet afgerond. In mei 2019 komen ouders opnieuw naar Nederland met [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] , die dan pas geboren is. [voornaam van minderjarige 2] wordt opgenomen in het [naam ziekenhuis] ( [afkorting naam ziekenhuis] ) met blauwe plekken, bloeduitstortingen en een waterhoofd. Door een kinderarts wordt geconstateerd dat er sprake is van – van buitenaf – toegebracht letsel. Ouders kunnen niet verklaren hoe dit is gebeurd, maar geven aan dat [voornaam van minderjarige 1] misschien speelgoed naar [voornaam van minderjarige 2] heeft gegooid of hem per ongeluk heeft geslagen. Dit acht de kinderarts niet waarschijnlijk. Omdat de zorgen erg groot waren zijn de kinderen in oktober 2019 voorlopig onder toezicht gesteld en met spoed uit huis geplaatst. De zorgen zijn de afgelopen periode niet verminderd. De onduidelijkheid over het letsel bij ( [voornaam van minderjarige 1] en) [voornaam van minderjarige 2] blijft bestaan. Er loopt nog een strafaak. Daarnaast lukt het de Raad en de GI niet goed om met ouders in gesprek te komen. Ouders zeggen afspraken af en spreken de Nederlandse taal niet. Hierdoor is het voor de hulpverlening moeilijk om in te schatten of de kinderen veilig genoeg zijn bij ouders. De kinderrechter heeft er geen vertrouwen in dat ouders de hulpverlening op vrijwillige basis zullen organiseren en accepteren. Ook is het erg lastig dat ouders in Polen wonen. Er zijn nog steeds grote vermoedens van kindermishandeling en dat maakt dat de kinderen (nu nog) niet bij ouders kunnen wonen. Het is in het belang van de kinderen dat zij de komende zes maanden in het pleeggezin blijven.
De kinderrechter wijst de verzoeken toe voor een kortere periode dan door de Raad en de GI is gevraagd. Dat komt omdat [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] nog erg jong zijn en snel kunnen vervreemden van ouders. Er moet daarom snel duidelijkheid komen over de plek waar de kinderen zullen gaan opgroeien. Ook vindt de kinderrechter het belangrijk dat er goed wordt onderzocht of de hulpverlening overgedragen kan worden naar Polen.

De beslissing

De kinderrechter:
stelt [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] onder toezicht van Samen Veilig Midden-Nederland, met ingang van 9 januari 2020 tot 9 juli 2020;
verleent machtiging tot uithuisplaatsing van [voornaam van minderjarige 1] en [voornaam van minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg, voor de duur van de ondertoezichtstelling;
wijst het meer- of anders gevraagde af;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2020 door mr. M.A.A. ter Meer-Siebers, kinderrechter, in tegenwoordigheid van D. van Garderen als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden
De schriftelijke uitwerking van deze beschikking is vastgesteld op