In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 9 januari 2020 uitspraak gedaan over de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen met Poolse nationaliteit. De kinderen, geboren in Polen, waren tijdelijk onder toezicht gesteld en in een pleeggezin geplaatst vanwege ernstige zorgen over hun welzijn. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland hebben verzoeken ingediend voor een langdurige ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. De ouders, die tijdelijk in Nederland verbleven voor medische behandeling, betwistten de bevoegdheid van de Nederlandse kinderrechter, maar de kinderrechter oordeelde dat er voldoende binding met Nederland was, gezien de eerdere verblijven en inschrijvingen in de Basisregistratie Personen.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat er grote zorgen waren over de ontwikkeling van de kinderen, vooral na eerdere incidenten van letsel en mishandeling. De ouders hebben hulp gezocht, maar de communicatie met de hulpverlening verliep moeizaam, mede door taalbarrières. De kinderrechter oordeelde dat de kinderen voor hun veiligheid in een pleeggezin moesten blijven en verleende de gevraagde machtiging tot uithuisplaatsing voor de duur van zes maanden. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en de ouders hebben het recht om in hoger beroep te gaan tegen deze beslissing.