ECLI:NL:RBMNE:2020:3797

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
8475378
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van een factuur na overdracht van vorderingen met retrocessie bij betwisting

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 9 september 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap, aangeduid als [eiseres] B.V., en een gedaagde, aangeduid als [gedaagde]. De procedure betreft een vordering tot betaling van een factuur van € 3.419,40, die voortvloeit uit een factoringovereenkomst tussen partijen. De gedaagde heeft de vordering inhoudelijk betwist, wat heeft geleid tot een discussie over de verplichtingen die voortvloeien uit de overeenkomst. De gedaagde is niet verschenen op de Skype-zitting, wat voor zijn rekening komt. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eiseres het incassorisico alleen overneemt voor onbetwiste vorderingen en dat de gedaagde verplicht is om mee te werken aan de terugverkoop van de vorderingen indien deze betwist worden. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gedaagde niet heeft aangetoond dat hij niets aan de eiseres verschuldigd is en heeft de vordering van de eiseres toegewezen, inclusief wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten. De gedaagde is veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 8475378 AC EXPL 20-1139 MJ/1546
Vonnis van 9 september 2020
inzake
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: Interpayment,
tegen:
[gedaagde],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;
- de conclusie van antwoord (e-mailbericht van 29 mei 2020 met bijgevoegde stukken waaronder de toelichting aangeduid als bezwaarschrift);
- de brief van de griffier aan partijen van 15 juli 2020 waarin partijen zijn opgeroepen te verschijnen voor de mondelinge behandeling op 24 augustus 2020 in het gebouw van de rechtbank op de locatie Utrecht;
- een e-mail van [gedaagde] van 16 augustus 2020 met het bericht dat hij niet aanwezig kan zijn op de zitting vanwege ziekte met de toelichting dat dit is vanwege klachten ivm besmetting van het corona virus;
- de beslissing van de kantonrechter, aan partijen meegedeeld per e-mail van 17 augustus 2020, dat de zitting doorgang vindt in de vorm van een zogenoemde Skypezitting, in plaats van een zitting waarbij partijen fysiek aanwezig zijn;
- een e-mail van [gedaagde] van 18 augustus 2020 met in de bijlagen stukken en de toelichting dat hij deze stukken op de zitting wil toelichten;
- de e-mail van 21 augustus 2020 waarbij de rechtbank aan partijen in deze zaak op de opgegeven e-mailadressen een zogenoemde link voor deelname aan de Skypezitting heeft toegezonden;
- de zitting van 24 augustus 2020, waarbij werd vastgesteld dat [gedaagde] zich niet meldde voor deelname; de griffier heeft vervolgens contact gezocht met [gedaagde] op een in de stukken (factuur) vermeld telefoonnummer dat echter niet aangesloten bleek. De griffier heeft daarna een e-mail gestuurd om 10.39 uur met de vraag of [gedaagde] problemen heeft met het maken van de verbinding en het verzoek per omgaande per mail te reageren onder opgave van een telefoonnummer waarop hij te bereiken is; Dit heeft om 10.47 uur geleid tot een e-mail van [gedaagde] dat hij inmiddels een ander telefoonnummer heeft, welk nummer door hem werd vermeld. De griffier heeft daarop meteen dit nummer gebeld, maar kreeg een in gesprek toon. De rechter heeft daarop besloten de zitting voort te zetten met [eiseres] die wel was verschenen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
1.3.
Na afloop van de zitting ontving de rechter van de griffie een e-mail die [gedaagde] op 24 augustus 2020 om 10.41 uur aan de griffie had toegestuurd met de mededeling dat hij geen link van de rechtbank had ontvangen. Hij vermeldt daarin zijn telefoonnummer. Op 26 augustus 2020 heeft [gedaagde] per e-mail de griffie verzocht de zitting op een andere datum te laten plaatsvinden.

2.Waar gaat het in deze zaak om?

2.1.
Tussen [eiseres] en [gedaagde] is op 11 april 2018 een overeenkomst gesloten. Op grond daarvan heeft [gedaagde] de (resterende) aanspraak van zijn eenmansbedrijf [onderneming 1] op betaling van drie facturen door opdrachtgever ( [onderneming 2] ) overgedragen aan [eiseres] . Van deze facturen tot een totaalbedrag van € 4.250,- was € 3.419,40 door [onderneming 2] onbetaald gebleven. [eiseres] heeft ter zitting verklaard dat zij dit openstaande bedrag na de cessie van deze vorderingen aan [gedaagde] heeft betaald. [eiseres] meent dat zij op grond van de met [gedaagde] gesloten overeenkomst van hem kan verlangen dat hij dit bedrag thans weer terugbetaalt aan haar. [onderneming 2] blijkt het namelijk niet eens te zijn met de gehele vordering van [gedaagde] ( [onderneming 1] ). In een dergelijk geval moet [gedaagde] de vordering terugkopen en het ontvangen bedrag terugbetalen, dat vindt althans [eiseres] .
[gedaagde] is het daarmee niet eens. Hij voert aan dat hij zijn vorderingen niet voor niets heeft overgedragen aan [eiseres] : zij koopt zijn facturen tegen 5% vergoeding voor die facturen en hij dacht daarmee geen problemen meer te hebben met de betaling van die facturen. Hij had gekozen voor deze overeenkomst met [eiseres] omdat zijn opdrachtgever regelmatig de betalingstermijn van 30 dagen overschrijdt. [eiseres] is niet goed met de facturen omgegaan, bijvoorbeeld door de 30 dagen termijn niet te hanteren. En als er dan tegen een factuur bezwaar wordt gemaakt, dan krijgt hij dat pas een heel lange tijd na factuurdatum tussen neus en lippen te horen waarbij de reden voor het bezwaar onduidelijk is gebleven. Voor wat betreft het project [onderneming 2] heeft [onderneming 2] in een mail naar [eiseres] bevestigd dat zij de openstaande facturen gaat voldoen. Er is toch niet direct actie ondernomen naar [onderneming 2] , ondanks dat [gedaagde] er alles aan probeerde te doen om het op te lossen. Dat [onderneming 2] niet heeft betaald, ligt dan ook aan [eiseres] , dat vindt althans [gedaagde] . [gedaagde] wijst er nog op dat hij [onderneming 2] heeft bericht dat hun klachten over het werk in IJmuiden onbekend waren en dat zij hem eerst de gelegenheid moeten bieden het werk zelf te herstellen.
2.2.
Het verweer van [gedaagde] komt er derhalve op neer dat hij niets aan [eiseres] verschuldigd is.

3.Wat vindt de kantonrechter hiervan?

3.1.
Ter zitting heeft [eiseres] uitgelegd dat zij door het kopen van de vorderingen en het vervolgens betalen ervan inderdaad het incasso-risico overneemt, maar dat dit alleen geldt voor zover de vorderingen niet inhoudelijk betwist worden. Als dat het geval blijkt, zo verklaarde [eiseres] , dan geeft zij haar contractspartij de mogelijkheid om het inhoudelijk probleem met diens klant op te lossen en als dat niet lukt dan wordt de vordering terugverkocht aan de contractspartij tegen de factuurwaarde. De kantonrechter begrijpt dat [eiseres] daarmee het incassorisico alleen overneemt van onbetwiste vorderingen bij betalingsonwil of (tijdelijke) -onmacht van de klanten van haar contractspartij. Voor de contractspartij heeft dit het voordeel dat hij zijn facturen wel meteen betaald krijgt tegen betaling van het overeengekomen percentage aan [eiseres] .
3.2.
Deze toelichting komt overeen met de inhoud van de overgelegde algemene voorwaarden (artikel 14.2). [eiseres] heeft vooralsnog onbetwist door [gedaagde] aangevoerd dat zij na de overdracht door [gedaagde] van zijn facturen aan [onderneming 2] die factuurbedragen aan [gedaagde] heeft betaald (kennelijk tegen betaling van een vergoeding van 5% van die factuurbedragen aan [eiseres] ).
3.3.
Het verweer van [gedaagde] - kort samengevat - dat hij met de overdracht van zijn vorderingen aan [eiseres] niets meer met [eiseres] te maken heeft, treft dus geen doel.
3.4.
Dat er een inhoudelijke discussie met de debiteur ( [onderneming 2] ) van [gedaagde] over diens drie facturen is ontstaan, volgt ook uit de toelichting van [gedaagde] zelf. Dat [eiseres] hem in de gelegenheid heeft gesteld om die inhoudelijke discussie op te lossen, volgt verder uit zijn toelichting dat hij na een email van [onderneming 2] aan [eiseres] er alles aan probeerde te doen het op te lossen. [gedaagde] voert echter aan dat die discussie is geëindigd met een e-mail in februari 2019 van [onderneming 2] aan “ [A (voornaam)] van [eiseres] ” dat [onderneming 2] de openstaande facturen gaat betalen. [eiseres] heeft betwist dat die toezegging is gedaan en die toezegging is ook niet te lezen in de door [gedaagde] overgelegde e-mailcorrespondentie. Uit een door [gedaagde] overgelegde tekst van (kennelijk) een e-mail van [eiseres] aan hem van 12 februari 2019 blijkt dat [eiseres] van de heer [B] van [onderneming 2] te horen heeft gekregen dat zij de facturen pas gaan voldoen als er door [gedaagde] herstelwerkzaamheden zijn uitgevoerd. De gestelde betalingstoezegging van [onderneming 2] is ook in het licht van die e-mail onvoldoende onderbouwd. Dat [gedaagde] de genoemde herstelwerkzaamheden tot tevredenheid van [onderneming 2] heeft uitgevoerd is niet door hem gesteld en is de kantonrechter ook niet gebleken.
Het verweer van [gedaagde] - kort samengevat - dat [eiseres] op dat moment nalatig is gebleven betaling door [onderneming 2] te krijgen, gaat dan ook niet op: volgens de voorwaarden van de overeenkomst diende [gedaagde] die inhoudelijke discussie zelf op te lossen.
3.5.
[eiseres] heeft een beroep gedaan op de bepaling in haar algemene voorwaarden dat bij een betalingsgeschil tussen haar klant en diens debiteur aan de debiteur vijf werkdagen wordt gegeven dat betalingsgeschil zelf op te lossen en dat, als dat niet lukt binnen die termijn, [eiseres] het recht heeft om van de klant terugkoop en retrocessie van die vordering te verlangen tegen betaling van het bruto factuurbedrag. De kantonrechter stelt vast dat aan deze voorwaarde is [eiseres] .
3.6.
[eiseres] heeft gesteld dat die terugkoop ook tot stand is gekomen. [gedaagde] heeft dat niet met zoveel woorden betwist. Helemaal duidelijk is dat dus niet geworden, ook al omdat [gedaagde] niet ter zitting is verschenen. [eiseres] heeft ter zitting echter aangevoerd dat zij zich vooral heeft willen beroepen op de verplichting van [gedaagde] om mee te werken aan de terugverkoop (en retrocessie) tegen betaling van de bruto factuurbedragen. Op die grondslag is de vordering toewijsbaar.
3.7.
De kantonrechter heeft eerst na afloop van de zitting van [gedaagde] het verzoek ontvangen de mondelinge behandeling uit te stellen. Deze had op dat moment echter al plaatsgevonden en de behandeling is gesloten. Van uitstel kan dus geen sprake zijn. De kantonrechter heeft zich al tijdens de zitting gerealiseerd dat een Skype-zitting naast voordelen (partijen hoeven niet fysiek naar de rechtbank af te reizen) ook nadelen heeft. Zo kunnen er voor een partij op het laatste moment beletstelen zijn om “in te bellen”. Die situatie verschilt echter niet van een fysieke zitting: daar kunnen immers vervoersproblemen roet in het eten gooien. In beginsel komen die problemen voor rekening van de betreffende partij, die in redelijkheid voorzorgsmaatregelen moet treffen om die situatie te voorkomen. In ieder geval mag van een dergelijke partij verlangd worden dat die partij telefonisch contact opneemt met de griffie. In deze tijd van mobiele telefoons is dat niet teveel gevraagd. De eerst achteraf door de kantonrechter ontvangen e-mail dat [gedaagde] geen link heeft ontvangen voor deelname aan de zitting, geeft geen reden voor een ander oordeel: die link is hem immers wel tijdig toegestuurd, maar vooral: hij had daarvan vóór de zitting melding moeten maken. Dat hem een link zou worden toegestuurd was hem immers bekend, zoals ook blijkt uit zijn e-mail met de mededeling dat hij die link niet heeft ontvangen. De kantonrechter heeft - zoals uit het procesverloop moge blijken - zeer zijn best gedaan [gedaagde] alsnog bij de zitting te betrekken doch slaagde daar niet in. Dit moet voor zijn rekening blijven. Er is geen reden voor het houden van een nieuwe zitting.
3.8.
Nu de hoofdsom niet is betwist, zal dit bedrag (€ 3.419,40) worden toegewezen tegen retrocessie van de vorderingen op [onderneming 2] door [eiseres] aan [gedaagde] . De wettelijke handelsrente wordt toegewezen maar pas vanaf 1 maart 2020: [eiseres] heeft eerst per e-mail van 7 februari 2020 aanspraak gemaakt op het terugkopen van de vorderingen door [gedaagde] en heeft op 17 februari 2020 aangegeven dat er eerst nog een ingebrekestelling zal volgen. Die ingebrekestelling van 26 februari 2020 geeft een laatste betalingstermijn van 3 dagen. De vordering wordt toegewezen als na te melden.
3.9.
[eiseres] maakt aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. Zij baseert dit primair op haar algemene voorwaarden. Dit bedrag is hoger dan het bedrag dat volgt uit de wettelijke regeling. Zij heeft geen reden aangevoerd waarom dit hogere bedrag gerechtvaardigd is gelet op het bedrag dat met toepassing van de wettelijke tarieven geacht wordt redelijk te zijn. De primaire vordering wordt derhalve afgewezen. De subsidiaire vordering wordt toegewezen (€ 466,94).
3.10.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 86,85
- griffierecht € 499,00
- salaris gemachtigde €
480,00(2 punten x tarief € 240,00)
Totaal € 1.065,85
[gedaagde] zal tevens veroordeeld worden in de nakosten op de wijze als hierna bepaald.
4. De beslissing
De kantonrechter:
4.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] tegen bewijs van kwijting en retrocessie van de drie in deze procedure genoemde facturen te betalen € 3.419,40 met de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 1 maart 2020 tot de voldoening;
4.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen de buitengerechtelijke kosten van € 466,94;
4.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de proceskosten aan de zijde van [eiseres] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.065,85, waarin begrepen € 480,00 aan salaris gemachtigde;
4.4.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [eiseres] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 120,-- aan salaris gemachtigde;
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis;
4.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Slootweg, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken door mr. J.O. Zuurmond op 9 september 2020.