ECLI:NL:RBMNE:2020:3799

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
8 september 2020
Zaaknummer
C/16/507259 / KG ZA 20-399
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van vordering inzake inzage in documenten met betrekking tot coronamaatregelen

In deze zaak vordert de stichting Viruswaarheid inzage in verschillende documenten van de Staat en het RIVM met betrekking tot de coronamaatregelen die sinds half maart 2020 in Nederland van kracht zijn. Viruswaarheid stelt dat de besluitvorming rondom deze maatregelen ondeugdelijk is en dat de maatregelen niet effectief, noodzakelijk en proportioneel zijn. De stichting wil deze documenten gebruiken ter onderbouwing van een nog te starten bodemprocedure waarin de rechtmatigheid van de coronamaatregelen ter toetsing aan de rechter wordt voorgelegd. De voorzieningenrechter heeft de vordering van Viruswaarheid afgewezen, omdat niet is voldaan aan de vereisten van artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).

De voorzieningenrechter oordeelt dat Viruswaarheid niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een rechtmatig belang is bij de gevorderde stukken. De gevorderde documenten zijn niet voldoende bepaald en de Staat heeft niet de gevraagde stukken tot zijn beschikking. Bovendien is het RIVM geen zelfstandige procespartij, waardoor de vordering tegen het RIVM niet-ontvankelijk wordt verklaard. De voorzieningenrechter wijst de vordering tegen de Staat af, omdat de belangen van de Staat bij vertrouwelijkheid van de OMT-notulen zwaarder wegen dan het belang van Viruswaarheid bij verstrekking van die notulen.

De voorzieningenrechter concludeert dat de vordering van Viruswaarheid moet worden afgewezen en dat hij hoofdelijk in de proceskosten wordt veroordeeld. De kosten aan de kant van de Staat worden begroot op € 1.636,00, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van het vonnis, bij gebreke waarvan wettelijke rente verschuldigd is.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/507259 / KG ZA 20-399
Vonnis in kort geding van 9 september 2020
in de zaak van
1. de stichting
STICHTING VIRUSWAARHEID,
gevestigd in Rotterdam,
2.
[eiser sub 2],
wonend in [woonplaats] ,
3.
[eiser sub 3],
wonend in [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. G.C.L. van de Corput in Breda,
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
RIJKSINSTITUUT VOOR VOLKSGEZONDHEID EN MILIEU (RIVM)
zetelend in Bilthoven,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend in Den Haag,
gedaagden,
advocaat mr. G.C. Nieuwland in Den Haag.
Eisers zullen hierna Viruswaarheid worden genoemd (in mannelijk enkelvoud). Gedaagden worden aangeduid als de Staat (in mannelijk enkelvoud).

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 39
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 4
  • de aanvullende productie 40 van Viruswaarheid
  • de mondelinge behandeling van 24 augustus 2020
  • de pleitaantekeningen van Viruswaarheid
  • de pleitaantekeningen van de Staat.
1.2.
Ten slotte heeft de voorzieningenrechter bepaald dat het vonnis vandaag zal worden uitgesproken.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
Sinds half maart gelden er in Nederland maatregelen voor de bevolking door de uitbraak van het nieuwe coronavirus, ook wel SARS-Cov-2 genoemd (hierna: het coronavirus). Viruswaarheid wil in een nog te starten bodemprocedure de rechtmatigheid van die maatregelen ter toetsing aan de rechter voorleggen. Volgens Viruswaarheid is de besluitvorming rondom de maatregelen ondeugdelijk. Daarnaast stelt hij dat de getroffen maatregelen niet effectief, noodzakelijk en proportioneel zijn. Viruswaarheid vindt daarom dat de Staat deze maatregelen, die volgens hem de uitoefening van talrijke grond- en mensenrechten vergaand beperken, niet had mogen nemen.
2.2.
Met het oog op bovengenoemde bodemprocedure vordert Viruswaarheid in dit kort geding inzage in en afschrift van de volgende stukken:
  • de rapporten van het Pienter Corona-onderzoek
  • evaluatie/validatierapporten PCR-testen
  • gebruikte modellen en aannames
  • onderbouwing schattingen voorkomen IC- en ziekenhuisopnames
  • gespreksverslagen/notulen van bijeenkomsten van het Outbreak Management Team (OMT)
  • onderbouwing 1,5 meter
  • protocollen autopsies.
Viruswaarheid baseert deze vordering op artikel 843a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv).
2.3.
De Staat voert verweer tegen de vordering. De Staat stelt zich kort gezegd op het standpunt dat niet aan de vereisten van artikel 843a Rv is voldaan, dan wel dat er gewichtige redenen zijn die zich tegen toewijzing van de vordering verzetten.

3.De beoordeling

Vordering tegen het RIVM
Het RIVM heeft geen procesbevoegdheid
3.1.
Viruswaarheid heeft zowel het RIVM als de Staat gedagvaard. In een procedure voor de civiele rechter, zoals dit kort geding, kunnen in beginsel alleen natuurlijke personen en rechtspersonen als procespartij optreden (zie de uitspraak van de Hoge Raad van
25 november 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4696). Het RIVM is geen natuurlijke persoon en heeft, zoals de Staat terecht heeft aangevoerd, ook geen rechtspersoonlijkheid. Op grond van artikel 2 van de Wet op het RIVM is het RIVM namelijk een onderdeel van de Staat, dat valt onder de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Het RIVM kan dus niet zelfstandig als procespartij optreden. Dat betekent dat Viruswaarheid niet in zijn vordering tegen het RIVM kan worden ontvangen. Aan een inhoudelijke beoordeling van deze vordering komt de voorzieningenrechter daarom niet toe. De Staat maakt geen bezwaar tegen behandeling van de zaak door de voorzieningenrechter in Midden-Nederland.
Vordering tegen de Staat
Spoedeisend belang aannemelijk
3.2.
Voor toewijzing van een vordering in kort geding is nodig dat sprake is van een spoedeisend belang bij de ingestelde vordering (zie artikel 254 Rv). Viruswaarheid heeft in dat verband gesteld dat de gevorderde informatie essentieel is voor de procedure die hij voorbereidt tegen de Staat. Als Viruswaarheid eerst een bodemprocedure moet starten om die informatie te verkrijgen, zou dat onnodig vertragend werken, aldus Viruswaarheid. De voorzieningenrechter vindt dat Viruswaarheid hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de uitkomst van een (langer durende) bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Aan het vereiste van spoedeisend belang is daarmee voldaan.
Aan de vereisten van artikel 843a Rv is niet voldaan
3.3.
Viruswaarheid heeft de vordering gebaseerd op artikel 843a Rv. Voor een geslaagd beroep op dit artikel moet voldaan zijn aan de volgende vereisten:
1. de eiser moet een rechtmatig belang hebben bij de gevorderde bescheiden (hierna: stukken),
2. de gevorderde stukken moeten voldoende bepaald zijn,
3. de gevorderde stukken moeten betrekking hebben op een rechtsbetrekking waarbij eiser of zijn rechtsvoorganger partij is,
4. de aangesproken partij moet de gevorderde stukken daadwerkelijk tot haar beschikking hebben.
3.4.
Het is aan Viruswaarheid om aannemelijk te maken dat aan deze vier vereisten is voldaan. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is Viruswaarheid daarin niet geslaagd. Zij legt dat hierna uit.
Rechtmatig belang niet aannemelijk
3.5.
Het vereiste van rechtmatig belang brengt mee dat Viruswaarheid een direct en concreet belang moet hebben bij de gevorderde stukken. Dat is het geval als, zoals Viruswaarheid stelt, de gevorderde stukken relevant zijn voor de onderbouwing van de vordering uit onrechtmatige daad die Viruswaarheid van plan is in te stellen tegen de Staat. Het bestaan van die onrechtmatige daad (de rechtsbetrekking) moet dan wel voldoende aannemelijk zijn (zie de uitspraak van de Hoge Raad van 10 juli 2020, ECLI:NL:HR:2020:1251).
3.6.
Viruswaarheid heeft gesteld dat de gevorderde stukken nodig zijn om de besluitvorming over de coronamaatregelen te kunnen toetsen. De informatie die bij die besluitvorming een rol speelt, is echter al deels openbaar. De OMT-adviezen zijn gepubliceerd, evenals de lijst met de deelnemers aan de overleggen van het OMT. Daarnaast is op de website van het RIVM beschreven welke onderzoeken het RIVM uitvoert naar het coronavirus. Daar zijn ook de onderliggende data en rekenmodellen te vinden. Verder zijn
de presentaties die gebruikt worden in de technische briefings in de Tweede Kamer en de antwoorden op de gestelde Kamervragen over het coronabeleid openbaar gemaakt. Zonder nadere uitleg, die Viruswaarheid niet heeft gegeven, valt niet in te zien wat de gevorderde stukken daaraan toevoegen. Viruswaarheid heeft betoogd door die stukken inzicht te willen krijgen in de (wetenschappelijke) informatie waarop de OMT-adviezen zijn gebaseerd. Die informatie zou Viruswaarheid wellicht beter in staat stellen een wetenschappelijke discussie te voeren over de aanpak van het coronavirus, maar een juridische procedure is naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet de plaats voor zo’n discussie. Viruswaarheid heeft niet concreet gemaakt hoe de gevorderde stukken kunnen bijdragen aan het bewijs van zijn stelling dat de coronamatregelen onrechtmatig zijn.
3.7.
Daar komt bij dat Viruswaarheid alle feiten en omstandigheden waarop hij de gestelde onrechtmatige daad van de Staat baseert ook in een kort geding bij de voorzieningenrechter in Den Haag naar voren heeft gebracht. Inzet van die procedure was opheffing van de (toen geldende) coronamaatregelen. De voorzieningenrechter in Den
Haag heeft kort gezegd geoordeeld dat de maatregelen zowel wat betreft het besluitvormingsproces als wat betreft de inhoud niet onrechtmatig zijn en heeft de vordering van Viruswaarheid afgewezen (zie de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 24 juli 2020, ECLI:NL:RBDHA:2020:6856). Viruswaarheid heeft in dit kort geding geen nieuwe stellingen naar voren gebracht ter onderbouwing van zijn standpunt dat de coronamaatregelen onrechtmatig zijn. De voorzieningenrechter ziet daarom in het licht van deze procedure op basis van artikel 843a Rv geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen dan de voorzieningenrechter in Den Haag. Dat brengt mee dat Viruswaarheid onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er een rechtsbetrekking uit onrechtmatige daad bestaat waarop zijn inzagevordering kan worden gebaseerd.
3.8.
De conclusie is dat de vordering moet worden afgewezen vanwege een gebrek aan rechtmatig belang.
3.9.
De voorzieningenrechter merkt aanvullend op dat de vordering ook zou worden afgewezen als wel een rechtmatig belang zou kunnen worden aangenomen. De redenen daarvoor zijn als volgt.
Gebruikte modellen en aannames
3.10.
Het RIVM heeft modellen en data van afgeronde onderzoeken naar het coronavirus op zijn website geplaatst (zie productie 3 bij de conclusie van antwoord). Het is de voorzieningenrechter niet duidelijk welke modellen en onderliggende data Viruswaarheid nog meer wil zien. Daarvoor is de omschrijving van dit deel van de vordering te vaag. Dat geldt ook voor de term “aannames”. Aan het vereiste van bepaalde bescheiden is niet voldaan, zodat de vordering op dit onderdeel niet kan worden toegewezen.
Onderbouwing schattingen voorkomen IC- en ziekenhuisopnames
3.11.
Dat geldt ook voor de gevorderde onderbouwing van de geschatte IC- en ziekenhuisopnames die volgens het OMT door de genomen maatregelen zijn voorkomen. Onduidelijk is welke data Viruswaarheid precies wil hebben.
Onderbouwing 1,5 meter
3.12.
Viruswaarheid vordert een onderbouwing van de maatregel tot het houden van 1,5 meter afstand. Een onderbouwing is echter geen concreet stuk. Aan het vereiste van bepaalde bescheiden is daarom niet voldaan. Dit onderdeel van de vordering is dus evenmin toewijsbaar.
Rapporten van het Pienter Corona-onderzoek
3.13.
De Staat heeft toegelicht dat de Pienter Corona-studie een doorlopend onderzoek is van het RIVM naar de verspreiding van het coronavirus onder de Nederlandse bevolking. Volgens de Staat is dit onderzoek (nog) niet uitgemond in één of meer rapporten. Wel is het de bedoeling dat het onderzoek resulteert in een wetenschappelijke artikel, dat naar verwachting snel zal worden gepubliceerd in een gerenommeerd wetenschappelijk tijdschrift. Viruswaarheid heeft deze stellingen van de Staat niet betwist. De voorzieningenrechter gaat er daarom van uit dat de door Viruswaarheid gevorderde “rapporten van het Pienter Corona-onderzoek” niet bestaan. Aan het vereiste dat de Staat de gevorderde bescheiden daadwerkelijk tot zijn beschikking moet hebben, is dus niet voldaan. Dit onderdeel van de vordering kan daarom niet worden toegewezen.
Evaluatie/validatierapporten PCR-testen
3.14.
De Staat heeft aangevoerd dat het RIVM niet beschikt over evaluatie- of validatierapporten met betrekking tot PCR-testen. Wel was het RIVM betrokken bij het validatieonderzoek naar de voor Nederland belangrijkste PCR-test. Het betreft een onderzoek dat is uitgevoerd door een groep van samenwerkende internationale wetenschappers. Dat onderzoek heeft geleid tot een publicatie die online beschikbaar is. Die publicatie geldt als validatierapport. Vervolgens zijn ook andere fabrikanten PCR-tests gaan ontwikkelen. Die fabrikanten voeren kwaliteitstests uit. Het RIVM heeft daar geen bemoeienis mee en beschikt dus ook niet over de kwaliteitsrapporten van die PCR-tests. Viruswaarheid heeft deze stellingen van de Staat niet betwist. Dat betekent dat ook op dit punt niet is voldaan aan het vereiste dat de Staat de gevorderde bescheiden daadwerkelijk tot zijn beschikking moet hebben. Dit onderdeel van de vordering is daarom evenmin toewijsbaar.
Protocollen autopsies
3.15.
Viruswaarheid vordert alle stukken waaruit blijkt wat het beleid is met betrekking tot autopsies van corona sterfgevallen. De Staat heeft aangevoerd dat het RIVM niet beschikt over protocollen voor autopsies. Viruswaarheid heeft dat niet weersproken. Ook hier geldt dat de Staat niet kan worden veroordeeld tot het verstrekken van stukken die niet bestaan.
Gespreksverslagen/notulen van OMT-bijeenkomsten
3.16.
Op grond van artikel 843a lid 4 Rv kunnen gewichtige redenen aan toewijzing van een inzagevordering in de weg staan, ook als aan alle vereisten genoemd in 3.3 is voldaan. De Staat heeft een beroep op deze uitzondering gedaan met betrekking tot de gevorderde OMT-notulen en gespreksverslagen. De Staat heeft daartoe aangevoerd dat de notulen van de beraadslagingen in het OMT vertrouwelijk zijn, net als de beraadslagingen zelf. Dat is uitdrukkelijk met de leden afgesproken. Voor een goed werkend OMT is het noodzakelijk dat de deskundigen vrijelijk vanuit inhoudelijk perspectief kunnen discussiëren en soms zelfs controversiële standpunten naar voren kunnen brengen, zonder daarop elders aangesproken te (kunnen) worden. Daar komt bij dat het OMT-beraad vaak plaatsvindt onder hoge druk. Bij een regio-overstijgende uitbraak van een infectieziekte of een internationale dreiging van een infectieziekte moet op korte termijn en soms op basis van zeer beperkte gegevens een zo goed mogelijk medisch-epidemiologisch advies worden opgesteld. De garantie van absolute vertrouwelijkheid van de beraadslagingen weegt ook in dat opzicht zwaar. Wanneer de bereidheid tot deelname aan het OMT afneemt, komt het gehele systeem van uitbraak- en epidemiebestrijding op losse schroeven te staan. Dit kan ernstige gevolgen hebben voor de volksgezondheid en veiligheid van burgers bij deze of een volgende infectieziektecrisis.
3.17.
De voorzieningenrechter vindt dat deze belangen van de Staat bij handhaving van de vertrouwelijkheid van de OMT-notulen, die Viruswaarheid op zichzelf niet heeft weersproken, zwaarder wegen dan het belang van Viruswaarheid bij verstrekking van die notulen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat het door de Staat gedane beroep op vertrouwelijkheid berust op de algemeen aanvaarde opvatting dat een partij niet mag worden belemmerd in zijn mogelijkheden om in vrijheid en zonder mogelijke inmenging van anderen zijn gedachten te vormen met het oog op een standpuntbepaling. Die opvatting heeft ook zijn weerslag gevonden in de Wet openbaarheid van Bestuur (de overheid hoeft geen persoonlijke beleidsopvattingen kenbaar te maken uit stukken bestemd voor intern beraad).
3.18.
Viruswaarheid heeft nog gesteld dat de OMT-notulen eventueel geanonimiseerd kunnen worden verstrekt. Met de Staat is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vrijheid van beraadslaging dan nog steeds op het spel staat in verband met mogelijke herleidbaarheid van ingenomen stellingen of meningen. Daarnaast heeft Viruswaarheid niet betwist dat anonimiseren praktisch niet goed mogelijk is.
3.19.
De conclusie is dat de gewichtige redenen die de Staat opwerpt in de weg staan aan afgifte van gespreksverslagen of notulen van de OMT-vergaderingen.
Slotsom
3.20.
De slotsom is dat de vordering tegen de Staat wordt afgewezen.
Proceskosten
3.21.
Viruswaarheid krijgt ongelijk en wordt daarom hoofdelijk in de proceskosten veroordeeld. De kosten aan de kant van de Staat worden begroot op:
- griffierecht € 656,00
- salaris advocaat
980,00
Totaal € 1.636,00
3.22.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in 4.3.
3.23.
De nakosten, waarvan de Staat betaling vordert, zullen worden begroot zoals in 4.4 is vermeld.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter
4.1.
verklaart Viruswaarheid niet-ontvankelijk in de vordering tegen het RIVM,
4.2.
wijst de vordering tegen de Staat af,
4.3.
veroordeelt Viruswaarheid hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de kant van de Staat tot op vandaag begroot op € 1.636,00, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
4.4.
veroordeelt Viruswaarheid hoofdelijk, in die zin, dat wanneer de een betaalt, de ander tot de hoogte van die betaling zal zijn bevrijd, in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op:
- € 157,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, en
- € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden,
4.5.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Mendlik en in het openbaar uitgesproken op 9 september 2020. [1]

Voetnoten

1.type: 4204/JidK