ECLI:NL:RBMNE:2020:3814

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 september 2020
Publicatiedatum
9 september 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 435
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake last onder bestuursdwang op basis van de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 9 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J. Visscher, en de burgemeester van de gemeente Utrecht. De zaak betreft een last onder bestuursdwang die aan eiser is opgelegd, waarbij zijn woning voor twaalf maanden gesloten werd op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard door de burgemeester. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, waarbij de rechtbank eerder op 18 oktober 2019 het eerste besluit van de burgemeester vernietigde, omdat niet voldoende was aangetoond dat er daadwerkelijk een handelshoeveelheid drugs in de woning aanwezig was.

De rechtbank heeft in deze uitspraak de nieuwe informatie beoordeeld die door de burgemeester was ingediend, afkomstig van een proces-verbaal van bevindingen van de politie van 1 december 2019. Dit proces-verbaal gaf aan dat er een grote handelshoeveelheid verdovende middelen in de woning aanwezig was. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester op basis van deze nieuwe informatie opnieuw bevoegd was om de last onder bestuursdwang op te leggen. Eiser voerde aan dat het bestreden besluit in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel en de hoorplicht, omdat hij niet op de hoogte was gesteld van de nieuwe informatie. De rechtbank oordeelde echter dat de nieuwe informatie niet van aanmerkelijk belang was voor de beslissing, aangezien het standpunt van de burgemeester niet was veranderd.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en bevestigde de beslissing van de burgemeester om de woning te sluiten. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Eversteijn, in aanwezigheid van griffier mr. L.M. Janssens-Kleijn. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/435

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. J. Visscher),
en
de burgemeester van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een last onder bestuursdwang opgelegd inhoudende dat de woning aan de [adres] te [woonplaats] op grond van artikel 13b van de Opiumwet wordt gesloten voor de duur van twaalf maanden.
Bij besluit van 20 februari 2019 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 18 oktober 2019 heeft de rechtbank het door eiser daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit 1 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. [1]
Bij besluit van 12 december 2019 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder opnieuw beslist op het bezwaar van eiser en dat bezwaar ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft een aanvullend beroepschrift ingediend.
Nadat partijen toestemming hebben gegeven om de zaak schriftelijk af te doen, heeft de rechtbank het onderzoek met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gesloten.

Overwegingen

Waar gaat deze procedure over?
1. Op 26 juni 2018 heeft er een politieactie in de woning aan de [adres] te [woonplaats] (de woning) plaatsgevonden waarbij ook inspecteurs van de afdeling Vergunningen, Toezicht en Handhaving betrokken waren. Hiervan hebben de inspecteurs op 28 juni 2018 een proces-verbaal van bevindingen op ambtseed en op ambtsbelofte opgemaakt. Verweerder heeft op grond daarvan geconcludeerd dat er een handelshoeveelheid harddrugs aanwezig was in de woning en hij daarom bevoegd was om handhavend op te treden en een last onder bestuursdwang op te leggen op grond van artikel 13b van de Opiumwet. [2] Gelet op de ernst van de situatie heeft verweerder de woning voor de duur van twaalf maanden gesloten. Verweerder heeft daarbij een belangenafweging gemaakt. Eiser heeft hierop bezwaar en beroep ingediend. Het beroep is op 10 september 2019 tijdens een zitting van deze rechtbank besproken.
De rechtbank heeft vervolgens bij uitspraak van 18 oktober 2019 het bestreden besluit 1 vernietigd en geoordeeld dat verweerder opnieuw op het bezwaar moet beslissen. De rechtbank kwam tot dat oordeel, omdat verweerder niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat de in de woning aangetroffen middelen daadwerkelijk (een handelshoeveelheid) cocaïne, heroïne, methadon, hennep en medicatie betrof. Het proces-verbaal van bevindingen van 28 juni 2018 gaf verweerder daartoe niet voldoende basis. Verweerder had daarom niet de bevoegdheid om op basis van artikel 13b van de Opiumwet de woning van eiser te sluiten
Het bestreden besluit 2.
2. Verweerder heeft opnieuw beslist op het bezwaar van eiser en het nu voorliggende bestreden besluit 2 genomen. Verweerder heeft daarin informatie betrokken die afkomstig is van een proces-verbaal van bevindingen van 1 december 2019 van de politie Midden-Nederland. Verweerder stelt onbestreden dat de opstellers van dit proces-verbaal van bevindingen bij het binnentreden van de woning aanwezig waren en hebben waargenomen dat er een grote handelshoeveelheid verdovende middelen in de woning aanwezig waren. De aanwezige middelen zijn indicatief getest en daaruit bleek dat het ging om 4,3 gram heroïne, 11,62 gram cocaïne, 1 gram hennep, 12 pillen die downers zijn en 10 milliliter aan verdovende middelen. Volgens verweerder ondersteunt het proces-verbaal van bevindingen van
1 december 2019 het proces-verbaal van 28 juni 2019. Verweerder stelt dat hij daarom bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen op grond van artikel 13b Opiumwet. Gelet op de ernst van de situatie heeft verweerder de woning voor de duur van twaalf maanden gesloten. Door de woning pas op 16 juli 2018 te laten sluiten in plaats van op 3 juli 2018, heeft verweerder de belangen van eiser voldoende meegewogen.
Proces-verbaal van bevindingen van 1 december 2019.
3. Verweerder heeft het proces-verbaal van bevindingen van 1 december 2019 van de politie Midden-Nederland dat hij bij zijn besluitvorming heeft betrokken aan de rechtbank overgelegd, waarbij hij heeft verzocht om beperkte kennisname op grond van artikel 8:29, eerste lid, van de Awb. Een enkelvoudige kamer van deze rechtbank heeft op
12 mei 2020 beslist dat beperking van de kennisneming van het proces-verbaal van bevindingen deels gerechtvaardigd is. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder opnieuw het proces-verbaal van bevindingen overgelegd, maar daarin minder delen geanonimiseerd. Bij beslissing van 29 juni 2020 heeft een enkelvoudige kamer van deze rechtbank beslist dat de gevraagde beperkte kennisneming van de geanonimiseerde delen van het proces-verbaal van bevindingen gerechtvaardigd is. Deze geanonimiseerde delen blijven dus geheim voor eiser.
3.1
Eiser beschikt over dit geanonimiseerde proces-verbaal van bevindingen van
1 december 2019, omdat hem dat is toegestuurd. Eiser heeft de rechtbank desgevraagd geen toestemming gegeven om kennis te nemen van de niet geanonimiseerde versie van het proces-verbaal, zoals bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb. De rechtbank heeft daarom geen kennis genomen van de gelakte delen van het proces-verbaal van bevindingen van 1 december 2019.
De reden dat eiser het niet eens is met het bestreden besluit 2.
4. Eiser voert aan dat in het bestreden besluit 2 gebruik is gemaakt van nieuwe informatie en stukken waarvan eiser niet op de hoogte is gesteld en waar hij zich niet over heeft kunnen uitlaten. Eiser tast in het duister over de inhoud van de nieuwe informatie. Het besluit is in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel en de hoorplicht tot stand gekomen. In de aanvullende gronden, die eiser heeft toegestuurd na ontvangst van de geanonimiseerde versie van het proces-verbaal van bevindingen van 1 december 2019, stelt eiser te persisteren bij zijn standpunt dat het besluit onzorgvuldig en in strijd met de hoorplicht tot stand is gekomen. Verweerder had volgens eiser op grond van artikel 7:9 van de Awb eiser op zijn minst op de hoogte moeten brengen van de geheel nieuwe en tot dan onbekende stukken en eiser opnieuw moeten horen. [3]
Slechts door het instellen van beroep heeft eiser meer zicht kunnen krijgen op de wijze van totstandkoming van het bestreden besluit 2.
Het oordeel van de rechtbank
5. Zoals verweerder niet ten onrechte stelt, beschikte eiser over het proces-verbaal van
28 juni 2018. In zowel het proces-verbaal van 28 juni 2018 als in het bestreden besluit 1 was beschreven welke middelen in de woning waren aangetroffen. Ook was eiser bekend met de conclusie die verweerder uit dat proces-verbaal had getrokken, als neergelegd in bestreden besluit 1, namelijk dat het ging om het aantreffen van een handelshoeveelheid verboden verdovende middelen op grond waarvan hij bevoegd was om de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten.
5.1
Ten tijde van de inhoudelijke behandeling van eisers beroep op 10 september 2019 zijn de gronden van eiser inhoudelijk besproken. Er is onder meer ingegaan op zijn bezwaar- en tevens beroepsgrond dat de inspecteurs van verweerder niet zelf hadden waargenomen dat de in de woning aangetroffen middelen daadwerkelijk verboden middelen van de bij de Opiumwet behorende lijst I en lijst II waren. In de uitspraak van de rechtbank van 18 oktober 2019 is het bestreden besluit 1 vernietigd op de grond dat niet vast is komen te staan dat de in de woning aangetroffen middelen daadwerkelijk verboden verdovende middelen waren.
5.2
Verweerder heeft om dit gebrek te herstellen aanvullende informatie bij de politie opgevraagd. De politie heeft die aanvullende informatie neergelegd in het proces-verbaal van bevindingen van 1 december 2019. Verweerder heeft dit proces-verbaal onder geheimhouding ontvangen en stelt zich onbestreden op het standpunt dat dergelijke stukken nooit ter inzage liggen tijdens een bezwaarprocedure. In dat proces-verbaal van bevindingen van
1 december 2019, dat in de beroepsprocedure in geanonimiseerde vorm aan eiser is overgelegd, staan vanaf pagina 5 de resultaten van het onderzoek naar de in de woning aangetroffen middelen beschreven. Uit dit onderzoek volgt – kort gezegd – dat de in de woning aangetroffen middelen daadwerkelijk een handelshoeveelheid verboden verdovende middelen betrof als vermeld op lijst I en lijst II van de Opiumwet. De resultaten van dit onderzoek zijn door verweerder in het bestreden besluit 2 benoemd. Verweerder immers stelt daarin dat in het proces-verbaal van bevindingen van de politie van 1 december 2019 is gerelateerd dat de aanwezige middelen zijn getest en dat het ging om 4,3 gram heroïne, 11,62 gram cocaïne, 1 gram hennep, 12 pillen die downers zijn en 10 milliliter aan verdovende middelen.
5.3
De rechtbank volgt gelet op het voorgaande eiser niet in zijn beroepsgrond dat het bestreden besluit 2 wegens strijd met artikel 7:9 van de Awb in strijd met de zorgvuldigheid en de hoorplicht is genomen.
De informatie in het proces-verbaal van bevindingen van 1 december 2019 is weliswaar nieuwe informatie, maar het gaat hier niet om feiten of omstandigheden die van aanmerkelijk belang zijn geweest voor de beslissing van verweerder, als bedoeld in artikel 7:9 van de Awb. Het standpunt dat verweerder ten grondslag heeft gelegd aan zijn bestreden besluit 2 is immers hetzelfde standpunt als verweerder ten grondslag heeft gelegd aan het vernietigde bestreden besluit 1. Eiser was bekend met dit standpunt.
De informatie uit het proces-verbaal van 1 december 2019 diende slechts ter onderbouwing van het al eerder door verweerder – en bij eiser bekende – standpunt.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Eiser heeft verder geen andere gronden ingebracht. Het beroep is daarom ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M. Janssens-Kleijn, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 18 oktober 2019 (ECLI:NL:RBMNE:2019:4888)
2.In artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is bepaald dat de burgemeester bevoegd is tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op een bij daarbij behorend erf een middel als in de bij de Opiumwet behorende lijst I of lijst II wordt verkocht, afgeleverd, verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
3.Artikel 7:9 van de Awb: Wanneer na het horen aan het bestuursorgaan feiten of omstandigheden bekend worden die voor de op het bezwaar te nemen beslissing van aanmerkelijk belang kunnen zijn, wordt dit aan belanghebbenden meegedeeld en worden zij in de gelegenheid gesteld daarover te worden gehoord