In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 6 augustus 2020 uitspraak gedaan in een beroep van eiser tegen de aanwijzing van zijn pand als beschermd gemeentelijk monument door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente. Eiser, eigenaar van het pand, had bezwaar gemaakt tegen de aanwijzing en stelde dat de dwangsomregeling van toepassing was, omdat verweerder niet tijdig had gereageerd op zijn verzoeken. De rechtbank oordeelde dat de dwangsomregeling niet van toepassing was, omdat eiser niet de aanvrager was in de procedure tot aanwijzing van het monument. De rechtbank concludeerde dat de redengevende omschrijving voor de aanwijzing voldoende specifiek was en dat verweerder in redelijkheid tot de aanwijzing had kunnen komen. Eiser kreeg geen gelijk en het beroep werd ongegrond verklaard. De rechtbank benadrukte dat de bescherming van de monumentale waarden van het pand zwaarder weegt dan de belangen van eiser als eigenaar.