ECLI:NL:RBMNE:2020:3840

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 augustus 2020
Publicatiedatum
10 september 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5385
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens te late indiening zonder verschoonbare termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 4 augustus 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser had op 15 december 2019 beroep ingesteld tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), dat op 25 oktober 2019 was genomen. Dit besluit verklaarde het bezwaar van eiser ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van beroep op basis van de wet zes weken bedraagt, en deze termijn liep af op 7 december 2019. Eiser heeft zijn beroepschrift echter pas op 15 december 2019 ingediend, wat te laat is.

Tijdens de zitting heeft de rechtbank eiser gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding. Eiser gaf aan dat hij na de beslissing van 25 oktober 2019 nog contact had gehad met het Uwv en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij ook tot zes weken na een andere beslissing van het Uwv, gedateerd op 18 november 2019, beroep kon instellen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat deze verwarring niet leidt tot een verschoonbare termijnoverschrijding. De wettelijke termijn voor het indienen van beroep was duidelijk en eiser had de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat zijn beroep tijdig werd ingediend.

De rechtbank heeft geconcludeerd dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat eiser niet tijdig beroep heeft ingesteld. Daarom heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Eiser is gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak, indien hij het daar niet mee eens is. De uitspraak is gedaan door mr. E.M. van der Linde, met mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus als griffier.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5385

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

4 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: M. Tieman).

Procesverloop

Bij besluit van 9 oktober 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegewezen.
Bij besluit van 25 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft op 15 december 2019 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via Skype-verbinding op 4 augustus 2020. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Overwegingen

De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
1. Eiser heeft een beslissing op bezwaar ontvangen die is gedateerd op 25 oktober 2019. Op grond van de wet kan eiser daartegen binnen 6 weken beroep instellen bij de rechtbank. Ook in de beslissing op bezwaar is eiser op deze termijn gewezen. Deze termijn liep af op
7 december 2019. Eiser heeft zijn beroepschrift pas op 15 december 2019 bij de rechtbank ingediend. Dat is te laat.
2. De rechtbank heeft eiser gevraagd naar de reden van de termijnoverschrijding. Eiser heeft aangegeven dat hij na de beslissing van 25 oktober 2019 nog contact heeft gehad met het Uwv. Zo heeft eiser op 8 november 2019 nog een financieel overzicht ontvangen. Ook heeft hij op 18 november 2019 nog een andere beslissing van het Uwv ontvangen, over de einddatum van zijn loongerelateerde uitkering. In die laatste beslissing stond een bezwaarclausule met een termijn van 6 weken. Eiser dacht dat hij ook tot 6 weken na de beslissing van 18 november 2019 beroep kon instellen tegen het eerdere besluit van
25 oktober 2019.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser tegen de beslissing van 25 oktober 2019 niet tijdig beroep heeft ingesteld. De door eiser aangegeven reden maakt niet dat hem dat niet verweten kan worden. De termijn om beroep in te stellen staat in de wet en stond ook in de beslissing van 25 oktober 2019. Dat eiser na het besluit van 25 oktober 2019 nog meer brieven en besluiten van het Uwv heeft ontvangen en daardoor in verwarring is geraakt over de beroepstermijn, maakt dat niet anders. De beroepstermijn is daardoor niet gewijzigd of verlengd. Het was de verantwoordelijkheid van eiser om te zorgen dat het beroep op tijd werd ingediend. De rechtbank zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken waardoor eiser niet tijdig gebruik heeft kunnen maken van de mogelijkheid om beroep in te dienen.
4. Nu het beroep te laat is ingediend en daarvoor geen geldige reden is aangevoerd, kan de rechtbank het beroep niet in behandeling nemen. Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
5. Op de zitting heeft de rechtbank partijen erop gewezen dat zij in hoger beroep kunnen als zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Dit kan op de manier zoals onderaan dit
proces-verbaal staat omschreven.
Deze uitspraak is op 4 augustus 2020 gedaan door mr. E.M. van der Linde, in aanwezigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.