ECLI:NL:RBMNE:2020:389

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 februari 2020
Publicatiedatum
6 februari 2020
Zaaknummer
C/16/493809 / KG ZA 19-775
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over opzegging hypothecaire geldlening en rechtsgeldigheid van beëindiging van de bancaire relatie

In deze zaak, die voor de Rechtbank Midden-Nederland is behandeld, vorderden eisers, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. B. Kochheim-Bossink, dat de Volksbank N.V. zou worden verboden om uitvoering te geven aan de opzegging van hun hypothecaire geldlening. De Volksbank had de relatie met eisers opgezegd na een veroordeling van eiser sub 1 voor het (verlengd) invoeren van cocaïne. De voorzieningenrechter oordeelde dat de Volksbank contractueel bevoegd was om de relatie te beëindigen, maar dat het gebruik van deze bevoegdheid in dit geval onaanvaardbaar was volgens de maatstaven van redelijkheid en billijkheid. De voorzieningenrechter wees de vordering van eisers toe en verbood de Volksbank om de hypothecaire lening op te eisen. De rechter oordeelde dat de beëindiging van de relatie en de opeising van de lening ingrijpende gevolgen voor eisers zou hebben, terwijl de Volksbank onvoldoende onderbouwde dat zij door het handelen van eiser sub 1 een reëel integriteitsrisico liep. De Volksbank werd ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van eisers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/493809 / KG ZA 19-775
Vonnis in kort geding van 5 februari 2020
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonend in [woonplaats] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonend in [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. B. Kochheim-Bossink te Aerdenhout,
tegen
de naamloze vennootschap
De Volksbank N.V.,
gevestigd in Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. M.H. Berrevoets te Utrecht.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] c.s. (in mannelijk enkelvoud) en de Volksbank genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 11
  • de brief van de Volksbank met producties 1 tot en met 8
  • de brief van [eiser sub 1] c.s. met producties 12 tot en met 24
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van [eiser sub 1] c.s.
  • de pleitnota van de Volksbank
1.2.
Daarna is besloten dat er vonnis zal volgen.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
In 2016 heeft de Volksbank aan [eiser sub 1] c.s. een hypothecaire geldlening verstrekt (hierna: de lening). In mei 2018 is de heer [eiser sub 1] veroordeeld voor het (verlengd) invoeren van cocaïne. Vervolgens heeft de Volksbank in november 2019 de bancaire relatie met [eiser sub 1] c.s. opgezegd en de lening opgeëist. In deze procedure vordert [eiser sub 1] c.s. dat het de Volksbank wordt verboden om uitvoering te geven aan de opzegging en opeising van de lening.

3.De beoordeling

3.1.
Het gaat in deze procedure om de vraag of de Volksbank rechtsgeldig de relatie met [eiser sub 1] c.s. heeft opgezegd en de lening heeft opgeëist. De voorzieningenrechter oordeelt dat de Volksbank weliswaar contractueel bevoegd was om de relatie met [eiser sub 1] c.s. te beëindigen, maar dat gebruikmaking van die bevoegdheid in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit geldt eveneens voor het opeisen van de geldlening. De vordering zal worden toegewezen. Deze beslissing wordt hierna toegelicht.
Spoedeisend belang
3.2.
Eerst oordeelt de voorzieningenrechter ambtshalve dat [eiser sub 1] c.s. voldoende spoedeisend belang heeft bij zijn vordering. Dit vloeit voort uit de aard van de zaak, namelijk het feit dat de Volksbank de lening heeft opgezegd en de stelling van [eiser sub 1] c.s. dat hij niet binnen de gestelde termijn een nieuwe financiering kunnen krijgen.
Toetsingskader
3.3.
Wanneer een kredietverlener gebruik maakt van een overeengekomen bevoegdheid tot beëindiging van de kredietovereenkomst, dan moet de rechtsgeldigheid daarvan beoordeeld worden aan de hand van (1) de overeenkomst en (2) de maatstaf van artikel 6:248 lid 2 BW (HR 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929).
3.4.
In artikel 35 van de toepasselijke Algemene Bankvoorwaarden (hierna: ABV) is bepaald dat beide partijen bevoegd zijn hun relatie op te zeggen. De Volksbank dient zich daarbij aan de zorgplicht van artikel 2 lid 1 ABV te houden. Verder is in artikel 14 van de toepasselijke Algemene Voorwaarden Hypotheken (AVH) bepaald onder welke omstandigheden de Volksbank de geldlening onmiddellijk kan opeisen. Dit is onder meer toegestaan als de geldnemer ( [eiser sub 1] c.s.) in strijd handelt met de bepalingen van de AVH, overeenkomst, akte of wet.
De Volksbank was in beginsel bevoegd tot opzegging van de relatie
3.5.
De Volksbank heeft in haar brief van 26 november 2019 als reden voor de opzegging en opeising – kort gezegd – het volgende vermeld. De heer [eiser sub 1] is op 16 mei 2018 veroordeeld voor zijn betrokkenheid bij de invoer van cocaïne. [eiser sub 1] c.s. heeft hiermee zijn zorgplicht tegenover de Volksbank geschonden, want [eiser sub 1] c.s. brengt de positie van de Volksbank in gevaar en hij vormt een voor de Volksbank onacceptabel integriteits- en reputatierisico. Verder beroept De Volksbank zich op haar verplichting onder de Wet Financieel Toezicht (WFT) om witwassen te voorkomen. Na een door haar uitgevoerd cliëntonderzoek concludeert de Volksbank dat de inkomsten van de heer [eiser sub 1] in de jaren voorafgaand aan zijn veroordeling viermaal zo hoog waren dan de normale inkomsten uit de visserij. De Volksbank signaleert daarmee een verhoogd risico op witwassen en beëindigt daarom de relatie met [eiser sub 1] c.s.
3.6.
De voorzieningenrechter oordeelt dat de Volksbank in beginsel bevoegd was om op grond van artikel 35 en artikel 2 ABV de relatie met [eiser sub 1] c.s. te beëindigen. Het staat immers vast dat de heer [eiser sub 1] betrokken was bij de invoer van cocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat in drugshandel grote bedragen geld omgaan. Het witwassen van drugsgelden is een gevaar voor de werking en reputatie van de financiële sector in het algemeen. Door zich met het invoeren van drugs in te laten heeft de heer [eiser sub 1] het risico genomen de integriteit en reputatie van de Volksbank te schaden. Hiermee heeft hij zijn zorgplicht geschonden. Dit betekent dat de Volksbank in beginsel bevoegd was de relatie met [eiser sub 1] c.s. te beëindigen. De Volksbank was in beginsel ook bevoegd de hypothecaire geldlening op te eisen omdat de heer [eiser sub 1] in strijd heeft gehandeld met artikel 14 sub n AVH.
Beroep op 6:248 BW en de zorgplicht van de Volksbank
3.7.
Gelet op de stellingen van [eiser sub 1] c.s. moet de beëindiging van de relatie aan artikel 6:248 lid 2 BW worden getoetst. Uitgangspunt hierbij is dat beëindiging door de Volksbank op grond van haar opzeggingsbevoegdheid alleen dan niet rechtsgeldig is, als gebruikmaking van die bevoegdheid, gelet op de omstandigheden van het geval, naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Dit oordeel hangt af van diverse omstandigheden. Eén van die relevante omstandigheden is de verplichting van de Volksbank om – onder meer op grond van haar zorgplicht uit artikel 2 ABV – naar beste vermogen rekening te houden met de belangen van [eiser sub 1] c.s. (zie eerdergenoemd arrest van de Hoge Raad van 10 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:2929).
3.8.
Ter onderbouwing van zijn verweer wijst [eiser sub 1] c.s. erop dat:
  • uit jurisprudentie volgt dat de bank een hypothecaire geldlening slechts kan opeisen als de woning voor criminele activiteiten gebruikt wordt, hetgeen hier niet het geval is of is geweest.
  • er veel media-aandacht is geweest voor de veroordeling van de heer [eiser sub 1] , maar dat daarbij geen enkel verband gelegd is met woning van [eiser sub 1] c.s. of met de Volksbank.
  • er ruim twee jaar is verstreken tussen de beëindiging van de criminele activiteiten en het opzeggen van het krediet.
  • de Volksbank geen (althans: geen zorgvuldig) onderzoek heeft gedaan naar de inkomsten van [eiser sub 1] c.s. De uitkomst van het cliëntenonderzoek is nooit met [eiser sub 1] c.s. besproken en de Volksbank heeft geen vragen gesteld over geldstromen die zij kennelijk als verdacht heeft aangemerkt.
  • er geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden tussen het klantbelang en het belang van de bank. De Volksbank heeft kennelijk geen rekening gehouden met het feit dat de familie van de heer [eiser sub 1] ernstig werd bedreigd, noch het feit dat mevrouw [eiser sub 1] hoogzwanger is en [eiser sub 1] c.s. zijn huisvesting zal verliezen zonder perspectief op een nieuwe financiering bij een andere bank.
3.9.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de gebruikmaking van de beëindigings- en opeisingsbevoegdheid door de Volksbank in dit geval naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Voor dit oordeel zijn de volgende omstandigheden van belang.
Belangenafweging
3.10.
Het beëindigen van de relatie en opeising van de geldlening zal voor [eiser sub 1] c.s. ingrijpende gevolgen hebben. Ter zitting heeft [eiser sub 1] c.s. toegelicht dat andere banken hem geen lening willen verstrekken, zodat opeising van de lening betekent dat de woning onderhands verkocht of geveild moet worden.
3.11.
Hier staat tegenover dat slechts van een beperkt belang van de Volksbank bij beëindiging is gebleken. Er is weliswaar sprake van strijd met artikel 2 ABV/artikel 14 AVH, maar er is niet gebleken dat de Volksbank hierdoor schade heeft geleden. De Volksbank heeft onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht waaruit blijkt dat zij door het strafrechtelijk handelen van de heer [eiser sub 1] in de toekomst een concreet integriteits- of reputatierisico loopt. [eiser sub 1] c.s. heeft op zijn beurt gemotiveerd onderbouwd dat de heer [eiser sub 1] in het verleden éénmalig (10 juni 2017) betrokken is geweest bij cocaïnevisserij. Het verband tussen de Volksbank en de criminele activiteit is te ver verwijderd om aan te nemen dat de bank een reëel integriteits- of reputatierisico loopt. Hierbij is ook van belang dat de Volksbank ruim anderhalf jaar na de veroordeling van de heer [eiser sub 1] besloot de relatie met [eiser sub 1] c.s. op te zeggen, terwijl de Volksbank in die tussenliggende periode op geen enkele manier met schade is geconfronteerd.
3.12.
Verder heeft de Volksbank niet onderbouwd dat de bankrekeningen van [eiser sub 1] c.s. aanleiding geven om te spreken van een concreet risico op witwassen. De Volksbank stelt in deze procedure dat zij een cliëntenonderzoek heeft verricht, maar van een zorgvuldig onderzoek is niet gebleken. De stelling van de Volksbank dat het inkomen van de heer [eiser sub 1] in de jaren voor zijn strafrechtelijke veroordeling hoger was dan ‘normale inkomsten in de visserij’ wordt door haar op geen enkele manier onderbouwd en is door [eiser sub 1] c.s. gemotiveerd betwist. De enige concrete onderbouwing die de Volksbank geeft voor haar vermoeden van witwassen, is gebaseerd op de fiscale rapporten die [eiser sub 1] c.s. in deze procedure heeft overgelegd. Ter zitting heeft de Volksbank erop gewezen dat de inkomsten van de heer [eiser sub 1] in 2016 van ‘ [.] [naam] BVBA’ en ‘VOF [naam] ’ niet genoemd worden in het fiscaal rapport 2016 en dat de stukken daarom niet sluitend zijn. [eiser sub 1] c.s. heeft vervolgens toegelicht dat deze [naam] BVBA het bedrijf is van waaruit een van de kotters van de familie [eiser sub 1] werd geëxploiteerd. In het fiscaal rapport 2015 wordt ‘ [.] [naam] BVBA’ (wel) genoemd.
3.13.
Het heeft er alle schijn van dat de Volksbank pas met het starten van deze procedure de financiële situatie van [eiser sub 1] c.s. is gaan analyseren. Van belang is ook dat de Volksbank haar bevindingen en vragen niet eerst met [eiser sub 1] c.s. heeft besproken, voordat zij besloot tot beëindiging van de relatie. Dit is onzorgvuldig, gelet op de verstrekkende gevolgen van beëindiging voor [eiser sub 1] c.s.
3.14.
Door ondanks genoemde omstandigheden de relatie met [eiser sub 1] c.s. te beëindigen en daaraan vast te houden, heeft de Volksbank niet naar beste vermogen rekening gehouden met de belangen van [eiser sub 1] c.s. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de gebruikmaking van de beëindigingsbevoegdheid door de Volksbank tegen [eiser sub 1] c.s. naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar. Dat betekent dat de beëindiging van de relatie door de Volksbank – en ook de opeising van de hypothecaire lening – in strijd is met artikel 6:248 lid 2 BW en niet rechtsgeldig is. Gelet op de vorderingen van [eiser sub 1] c.s. zal de voorzieningenrechter de Volksbank verbieden om uitvoering te geven aan de opzegging en opeising van de lening, en de Volksbank bevelen tot voortzetting van de aan eisers verstrekte financiering respectievelijk tot nakoming jegens [eiser sub 1] c.s. van de hypothecaire geldleningsovereenkomst.
Geen dwangsom
3.15.
De door [eiser sub 1] c.s. gevorderde dwangsom zal niet worden opgelegd. [eiser sub 1] c.s. heeft deze vordering verder niet onderbouwd. De Volksbank heeft ter zitting betwist dat een dwangsom noodzakelijk is. De voorzieningenrechter oordeelt dat van de Volksbank ook redelijkerwijs verwacht mag worden dat zij zich vrijwillig aan dit vonnis zal houden, zodat het opleggen van een dwangsom achterwege kan blijven.
Proceskostenveroordeling
3.16.
De Volksbank verliest deze procedure en moet de proceskosten betalen. De kosten aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 304,00
- salaris gemachtigde €
980,00
Totaal € 1.284,00

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
4.1.
verbiedt de Volksbank om uitvoering te geven aan de opzegging en opeising van de hypothecaire geldlening en beveelt de Volksbank tot voortzetting van de aan [eiser sub 1] c.s. verstrekte financiering respectievelijk tot nakoming jegens [eiser sub 1] c.s. van de hypothecaire geldlening;
4.2.
veroordeelt de Volksbank tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiser sub 1] c.s. tot op heden begroot op € 1.284,00;
4.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2020. [1]

Voetnoten

1.type: