Op 16 september 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1995 en gedetineerd in Justitieel Complex Zaanstad. De zaak betreft een woninginbraak die plaatsvond op 5 december 2019 in Weesp, waarbij de verdachte samen met anderen goederen heeft weggenomen die toebehoren aan [A]. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een terechtzitting op 2 september 2020, waar de officier van justitie, mr. J.R.F. Esbir Wildeman, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. Y. Bouchikhi, hun standpunten hebben gepresenteerd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging. De verdachte heeft de ten laste gelegde woninginbraak bekend en de rechtbank heeft op basis van de bewijsmiddelen, waaronder een proces-verbaal van aangifte en de bekennende verklaring van de verdachte, geoordeeld dat het feit wettig en overtuigend bewezen is.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, met aftrek van het voorarrest. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de recidive van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat woninginbraken ernstige strafbare feiten zijn die niet alleen schade en overlast veroorzaken, maar ook gevoelens van onveiligheid in de maatschappij met zich meebrengen. De beslissing is gebaseerd op artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.