8.3Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een deels voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft samen met zijn medeverdachte op klaarlichte dag een tankstation overvallen omdat zij snel aan geld wilden komen. Zij hebben tevoren samen de overval gepland en daarvoor een mes en, om herkenning te voorkomen, zwarte kleding aangetrokken en skimutsen meegenomen. Verder was er een kennelijke rolverdeling waarbij verdachte de medewerkster van het tankstation met het mes bedreigde terwijl zijn medeverdachte het geld en de sigaretten wegpakte. Na de overal hebben zij zich ontdaan van het mes, hun jassen, skimutsen en de tas waarin zij het geld en de sigaretten hadden gestopt.
Dergelijke feiten zorgen voor gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers en in de maatschappij. Het is algemeen bekend dat dit soort feiten een grote impact op de slachtoffers kunnen hebben en dat zij nog lange tijd de gevolgen hiervan kunnen ondervinden, zowel in hun privéleven als in hun werksituatie. Dit volgt ook uit het dossier, waaruit blijkt dat het slachtoffer enige tijd haar werkzaamheden niet heeft kunnen uitvoeren en ook privé hiervan de gevolgen heeft ondervonden. Verdachte heeft hier op geen enkel moment bij stilgestaan en enkel gehandeld vanuit zijn eigen financiële gewin. De rechtbank rekent hem dit zwaar aan.
Gelet op de ernst van het feit kan niet worden volstaan met een straf die geen vrijheidsbeneming met zich brengt.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank voor wat betreft de persoon van verdachte ook rekening gehouden met:
- een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 27 juli 2020, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten;
- een psychologisch rapport van 1 juli 2020, uitgebracht door R.M.C. Hoogstraten, GZ-psycholoog;
- een Uitgebreid Advies van de Raad voor de Kinderbescherming van 21 juli 2020, opgemaakt door R.J. Verhoek, raadsonderzoeker;
- een Evaluatie SAVE-rapportage van 20 augustus 2020, opgemaakt door M. van der Steen, jeugdreclasseringswerker.
Uit het psychologisch rapport volgt dat er bij verdachte sprake is van een andere gespecificeerde disruptieve, impulsbeheersings- of andere gedragsstoornis waarbij de persoonlijkheidsontwikkeling wordt bedreigd. Daarnaast is er sprake van ouder-kind relatieproblemen. Vanwege de ontkenning van betrokkene kan er geen verband gelegd worden tussen de gestelde stoornis en het tenlastegelegde feit, noch kan er een advies gegeven worden over de mate waarin het tenlastegelegde feit aan betrokkene toe te rekenen is. Het risico op toekomstig crimineel en gewelddadig gedrag wordt als hoog ingeschat. Verdachte heeft een lacunair ontwikkeld geweten, is gericht op zijn eigen behoeften en is egocentrisch ingesteld. Hij laat zich weinig gelegen liggen aan gezag en begrenzing en hij trekt zijn eigen plan. De verantwoordelijkheid van zijn gedrag legt hij buiten zichzelf en hij heeft antisociale gedachten. Ook redeneert hij zwart-wit en hij loopt sociaal-emotioneel achter waardoor hij nog onvoldoende rem heeft op het handelen naar gelang zijn behoeften en wensen. Geadviseerd wordt om verdachte te laten begeleiden en behandelen door De Waag, in combinatie met Forensische Ambulante Systeemtherapie (FAST) en Psychomotorische therapie.
R.J. Verhoek, raadsonderzoeker, heeft ter terechtzitting het rapport en advies van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) toegelicht. De Raad kan zich grotendeels vinden in het behandeladvies zoals gegeven door de rapporteur van het NIFP. Verdachte heeft behandeling nodig om zowel zijn emoties op een adequate manier te leren uiten en de verlieservaring door het overlijden van vader een plek te geven als te werken aan het verbeteren van zijn houding en gedrag. Ouders dienen hier uiteraard bij betrokken te worden.
De Raad twijfelt of FAST daarvoor de meest geschikte interventie is en of de drie geadviseerde vormen van behandeling, in combinatie met de intensieve begeleiding door de jeugdreclassering en de begeleiding vanuit het jongerenwerk, niet een (te) grote belasting voor verdachte en het gezin zullen zijn. De Waag kan zelf ook meer duidelijkheid geven over wat zij nodig vinden voor verdachte en de mate waarin en de manier waarop ouders betrokken dienen te worden bij de behandeling. Naast de behandeling is ook een passend en streng kader noodzakelijk waarbinnen de begeleiding en behandeling van verdachte plaatsvindt. Daarbij is elektronisch controle nodig om verdachte weer in het ritme te krijgen. Dit is onder andere nodig gezien het feit dat verdachte (nog) geen passende dagbesteding heeft in de vorm van school en dat verdachte meerdere keren de regels van het huisarrest heeft overtreden en geen inzicht geeft in wat hij buitenshuis heeft gedaan. Het risico op recidive wordt als hoog ingeschat.
De Raad adviseert Toezicht en Begeleiding, waarvan een jaar in het kader van ITB Harde Kern, elektronische controle middels de GPS-enkelband voor de periode van drie maanden, begeleiding en behandeling door De Waag en - indien nodig – deelnemen aan de door De Waag geadviseerde behandeling en een contactverbod met de medeverdachte, zolang als de jeugdreclassering dit nodig acht. Dit alles in het kader van een voorwaardelijke jeugddetentie. De Raad schat in dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie geen bijdrage zal leveren aan het voorkomen van herhaling van dergelijk delictgedrag. Het afstraffen van het delictgedrag van Jamal en het ervaren van een consequentie voor zijn kan ook middels een
onvoorwaardelijke werkstraf bewerkstelligd worden.
M. van der Steen, jeugdreclasseringswerker, heeft ter terechtzitting het advies van Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: SAVE) toegelicht. SAVE sluit zich aan het hetgeen door R.J. Verhoek namens de Raad naar voren is gebracht en geadviseerd. In aanvulling daarop heeft M. van der Steen verklaard dat de houding die verdachte ter terechtzitting laat zien, namelijk dat verdachte zegt bereid te zijn om mee te werken aan alle voorwaarden en afspraken, ook de houding is die verdachte liet zien aan het begin van zijn schorsing. Echter op een gegeven moment hield verdachte zich niet meer aan afspraken en wilde daar ook geen openheid over geven. Om meer controle te kunnen uitoefenen en de invloed van buitenaf en zijn vrienden te beperken is toen geswitcht naar een GPS-enkelband, maar ook dit bracht geen verandering in het gedrag van verdachte. Er waren afspraken gemaakt zodat verdachte naar school kon en kon gaan werken bij een garage, echter toen het er op aankwam wilde verdachte daar niet meer aan meewerken. Uiteindelijk trok verdachte dusdanig een eigen plan dat de schorsing is opgeheven. In de toekomst is dus nog een strak kader nodig om verdachte te begeleiden.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van de rechtspraak (LOVS) voor minderjarigen gaan voor een overval op een winkel uit van een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 4 maanden. Iedere strafverzwarende omstandigheid telt daarbij in beginsel voor 60 uur taakstraf, dan wel 1 maand jeugddetentie.
Strafverzwarende omstandigheden in deze zaak zijn: het medeplegen, de bedreiging met een wapen en het georganiseerde karakter van de overval, zoals hiervoor besproken. De rechtbank is van oordeel dat een deels voorwaardelijke jeugddetentie, waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met al dan niet daarnaast een werkstraf, onvoldoende recht doet aan de aard en ernst van het feit.
Verdachte heeft ter terechtzitting, een half jaar na de overval, bekend dat hij samen met zijn mededader de overval heeft gepleegd. Verdachte heeft daarbij echter geen volledige openheid van zaken gegeven. Verdachte ontkent onder andere tijdens de overval iets geroepen te hebben, terwijl uit het dossier volgt dat de dader met het mes, te weten verdachte, heeft geroepen dat het een overval was en dat de kassa open moest en naar de medeverdachte heeft geroepen dat ook sigaretten gepakt moesten worden. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven spijt te hebben van de overval, maar de rechtbank heeft de indruk gekregen dat de deels bekennende verklaring en de spijt die verdachte stelt te hebben, ook te maken hebben met het feit dat hij kort voor de zitting weer gedetineerd is komen te zitten in verband met het overtreden van zijn schorsingsvoorwaarden.
Verdachte heeft tijdens zijn schorsing meermalen laten zien dat hij zich, ondanks het elektronisch toezicht, niet aan de afspraken met de jeugdreclassering wilde houden. Dat heeft er uiteindelijk toe geleid dat de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte kort voor de terechtzitting is opgeheven en dat verdachte gedetineerd is komen te zitten. De rechtbank acht daarom, mede gelet op hetgeen ter terechtzitting besproken is, enkel de maatregel van Toezicht en Begeleiding onvoldoende voor begeleiding van en toezicht op verdachte. De rechtbank zal verdachte daarom ITB Harde Kern opleggen met 3 maanden elektronisch toezicht. Daarbij dient een stevige stok achter de deur te worden opgelegd in de vorm van een voorwaardelijke jeugddetentie om verdachte te motiveren om zich aan de voorwaarden te houden.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een jeugddetentie van 6 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passen en geboden is. De rechtbank zal een deel daarvan, te weten 3 maanden jeugddetentie, voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van twee jaar en daarbij de bijzondere voorwaarden zoals deze door de Raad voor de Kinderbescherming en Samen Veilig Midden-Nederland zijn geadviseerd.
Dadelijke uitvoerbaarheid
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat is gericht tegen/gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, te weten een gewapende overval waarbij de medewerkster van het tankstation met een mes is bedreigd.
Gelet op voornoemde rapportages en adviezen, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte – zonder de juiste hulp en begeleiding – opnieuw een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de bijzondere voorwaarden die verdachte zal worden opgelegd en het toezicht door de reclassering, dadelijk uitvoerbaar zijn.