ECLI:NL:RBMNE:2020:3948

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
21 februari 2020
Publicatiedatum
18 september 2020
Zaaknummer
16/254836-19
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van handel in verdovende middelen met verbeurdverklaring van voertuig

Op 21 februari 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van handel in verdovende middelen, specifiek cocaïne en heroïne, in de periode van 12 tot en met 22 oktober 2019 in Utrecht. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een openbare terechtzitting op 7 februari 2020, waar de officier van justitie, mr. B. Nitrauw, en de verdediging, vertegenwoordigd door mr. R.P. van der Graaf, hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte betrokken was bij de verkoop en levering van verdovende middelen, waarbij verschillende bewijsmiddelen zijn gepresenteerd, waaronder afgeluisterde gesprekken en getuigenverklaringen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte op basis van de verzamelde bewijzen, waaronder de afgeluisterde gesprekken en de verklaringen van de medeverdachte, wettig en overtuigend schuldig was aan het ten laste gelegde. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastelegging buiten de periode van 12 tot en met 22 oktober 2019. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 44 dagen op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, en een contactverbod met de medeverdachte voor de duur van 6 maanden. Tevens werd de auto van de verdachte, een Peugeot 106, verbeurd verklaard.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, en de persoonlijke situatie van de verdachte. De rechtbank benadrukte de schadelijke effecten van het gebruik van harddrugs en de maatschappelijke overlast die daarmee gepaard gaat. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 33, 33a, 38v, 38w en 47 van het Wetboek van Strafrecht en de Opiumwet.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/254836-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 21 februari 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]geboren op [1999] te [geboorteplaats]
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres:
[woonplaats] , [adres]

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 7 februari 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. B. Nitrauw en van hetgeen verdachte en mr. R.P. van der Graaf, advocaat te Utrecht, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de periode van 11 tot en met 23 oktober 2019 in Utrecht samen met anderen in cocaïne en heroïne heeft gehandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde.
Het dossier bevat onvoldoende aanwijzingen waaruit volgt dat verdachte zich samen met zijn medeverdachte schuldig heeft gemaakt aan de handel in verdovende middelen.
Onder verdachte zijn geen verdovende middelen, contant geld, dealertelefoons en dergelijke aangetroffen. Verdachte is niet herkend door eventuele afnemers.
Het proces-verbaal van de herkenning van verdachte op 15 oktober 2019 door verbalisant [verbalisant 1] is pas op 28 oktober 2019 opgemaakt. Verbalisant had verdachte daarvoor op 23 oktober 2019 op het politiebureau gezien. Verbalisant beschrijft de kenmerken waaraan hij verdachte herkende niet nader in zijn proces-verbaal. De verdediging heeft de indruk dat verbalisant, door zijn wil om verdachte te herkennen, zijn herkenning onbewust heeft ingekleurd. Voorts zijn de inzittenden van de rode Opel Corsa, waar verdachte contact mee zou hebben gehad op 15 oktober 2019, niet als getuigen gehoord.
Het enkele feit dat de medeverdachte in de auto van verdachte heeft gezeten en verdachte met hem heeft rondgereden, is onvoldoende om het handelen van verdachte te kwalificeren als medeplegen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis zal worden gehecht.
Bewijsoverweging
Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij in de maanden voorafgaand aan zijn aanhouding op 23 oktober 2019 in heroïne en cocaïne heeft gehandeld. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de Peugeot met het kenteken [kenteken] zijn eigendom is en dat hij deze auto nooit heeft uitgeleend. Hij heeft tevens verklaard dat hij met medeverdachte
[medeverdachte] heeft rondgereden.
De rechtbank leidt hier uit dat verdachte op de momenten dat [medeverdachte] in deze auto werd gezien, verdachte eveneens in de auto zat.
[medeverdachte] heeft onder andere op 17 oktober 2019 en 22 oktober 2019 telefonisch contact gehad met afnemers van harddrugs en met hen een plaats afgesproken waar de koop moest plaatsvinden. Door verbalisanten is vervolgens waargenomen dat op voornoemde data bij de afgesproken locaties de Peugeot met het kenteken [kenteken] aan kwam rijden. Op 17 oktober 2019 gaf de bijrijder, [medeverdachte] , iets over aan de koper van wie later is vastgesteld dat dit de drugsgebruiker [A] betrof. Op 22 oktober is gezien dat er twee personen in de auto van verdachte zaten waarbij de medeverdachte [medeverdachte] een kort contact had met [B] , een gebruiker die heeft verklaard dat [medeverdachte] zijn dealer was.
In het onderzoek is de zogenaamde dealertelefoon met telefoonnummer [telefoonnummer] van medeverdachte [medeverdachte] afgeluisterd. Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben [verdachte] op 24 oktober 2019 en 5 november 2019 als verdachte gehoord. Zij herkenden de stem van verdachte als de stem, die naast de stem van de medeverdachte, op sommige momenten op de dealertelefoon te horen was.
In afgeluisterde gesprekken van het telefoonnummer [telefoonnummer] , waarop de stem van verdachte te horen is wordt ingebeld door telefoonnummers die in gebruik zijn bij personen die bij de politie bekend staan als harddruggebruikers. In deze gesprekken op 12, 13, 14 en 20 oktober 2019 worden onder andere ontmoetingen afgesproken die zeer kort na het gesprek plaats moeten vinden. Verder wordt gesproken over onder andere “laatste klantje”, “hij wil snuiven”, “half gram actie” en “heb je snuif nodig”.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en inhoud van de gesprekken dat er door verdachte afspraken met harddruggebruikers worden gemaakt om hen verdovende middelen te verkopen.
Verdachte heeft verklaard dat hij niet wist wat [medeverdachte] deed als zij samen naar de locaties reden waar [medeverdachte] van had gezegd dat zij daar naar toe moesten rijden. Hij had dat nooit gevraagd en had ook niet gezien en gevraagd wat [medeverdachte] vervolgens daar deed.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte gelet op voornoemde feiten en omstandigheden niet aannemelijk.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 12 tot en met 22 oktober 2019 samen met [medeverdachte] in verdovende middelen heeft gehandeld en verdovende middelen heeft vervoerd.
Tezamen en in vereniging
Uit de hierboven genoemde bewijsmiddelen volgt dat verdachte de medeverdachte [medeverdachte] op 17 oktober en 22 oktober 2019 in zijn auto naar locaties heeft gebracht waar hij drugs heeft verkocht. Bovendien blijkt uit de afgeluisterde gesprekken van de dealertelefoon met het telefoonnummer [telefoonnummer] , dat er wordt ingebeld door telefoonnummers die in gebruik zijn bij personen die bij de politie bekend staan als harddruggebruikers waarbij [verdachte] op 12, 13, 14 en 20 oktober 2019 degene is die afspraken maakt voor ontmoetingen, die zeer kort na het gesprek plaats vonden.
Daarbij wordt gesproken over onder andere “laatste klantje”, “hij wil snuiven”, “half gram actie” en “heb je snuif nodig”. Gelet op de aard en inhoud van de gesprekken concludeert de rechtbank dan ook dat [verdachte] gebruik maakte van de dealertelefoon van [medeverdachte] en dat er ook door hem afspraken met harddruggebruikers werden gemaakt om hen verdovende middelen te verkopen.
partiële vrijspraak
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde periode voor zover deze buiten de periode 12 tot en met 22 oktober 2019 valt.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
in de periode van 12 tot en met 22 oktober 2019 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, telkens opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, telkens een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 90 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van 46 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De officier van justitie heeft ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte gevorderd aan verdachte de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid van verdachte op te leggen voor de duur van 2 jaren, inhoudende:
- een contactverbod met de medeverdachte [medeverdachte] . Voor iedere overtreding van de maatregel dient volgens de officier van justitie 7 dagen vervangende hechtenis te worden opgelegd, met een maximum van zes maanden.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Subsidiair heeft de verdediging verzocht verdachte een straf op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft gedurende een korte periode samen met zijn medeverdachte in verdovende middelen gehandeld. Verdachte is daarmee mede verantwoordelijk voor de nadelige effecten die het gebruik van verdovende middelen veroorzaken. Het is algemeen bekend dat heroïne en cocaïne schadelijk zijn voor de gezondheid en bovendien sterk verslavend zijn.
Tevens is het een feit van algemene bekendheid dat de verkoop en het gebruik van (hard)drugs leidt tot (vermogens)criminaliteit en zorg voor overlast voor de samenleving.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS gaan voor het verkopen van gebruikershoeveelheden harddrugs op straat bij een alleen opererende verdachte gedurende minder dan 1 maand met enige regelmaat, uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank ook rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 2 januari 2020, waaruit volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals één en ander ter zitting is gebleken.
Omdat de bewezenverklaarde periode relatief kort is, korter dan de in de oriëntatiepunten van het LOVS genoemde maand, wijkt de rechtbank bij de straftoemeting af van de eis van de officier van justitie. Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 44 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is.
Vrijheidsbeperkende maatregel.
De rechtbank zal voor de beveiliging van de maatschappij en voor het voorkomen van strafbare feiten bevelen dat verdachte op geen enkele wijze – direct en/of indirect – contact zal opnemen, zoeken en/of hebben met [medeverdachte] , geboren op [1999] .
De rechtbank legt deze vrijheidsbeperkende maatregel op voor de duur van 6 maanden. Voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, zal per overtreding vervangende hechtenis voor de duur van 7 dagen worden opgelegd, met een maximum van zes maanden.

9.BESLAG

9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de auto van verdachte, een Peugeot 106, kleur grijs met het kenteken [kenteken] , verbeurd te verklaren.
De officier van justitie heeft gesteld dat uit de RDW gegevens van 7 februari 2020 blijkt dat de auto nog is verzekerd.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de Opel Corsa nooit in beslag is genomen en al naar de sloop is afgevoerd danwel niet meer gebruikt wordt.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal het in beslag genomen voorwerp, te weten een Peugeot 106, kleur grijs met het kenteken [kenteken] , verbeurd verklaren. Met betrekking tot dit voorwerp is het bewezen verklaarde feit begaan.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen
  • 33, 33a, 38v, 38w en 47 van het Wetboek van Strafrecht en
  • 2 en 10 van de Opiumwet;
zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 44 dagen;
- bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Vrijheidsbeperkende maatregel
- legt aan verdachte op de maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van 6 maanden;
- beveelt dat verdachte gedurende deze 6 maanden:
- op geen enkele wijze – direct en/of indirect – contact zal opnemen, zoeken en/of hebben met [medeverdachte] , geboren op [1999] ;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval verdachte niet aan de maatregel voldoet. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 7 dagen voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
Beslag
- verklaart het volgende voorwerp verbeurd:
 Peugeot 106, kleur grijs met het kenteken [kenteken] .
Dit vonnis is gewezen door mr. I.J.B. Corbeij, voorzitter, mrs. Y.M. Vanwersch en
E. Akkermans, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 21 februari 2020.
Mr. E. Akkermans is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 11 tot en met 23 oktober 2019 te Utrecht, in elk geval in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )