ECLI:NL:RBMNE:2020:4077

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 september 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 2944
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • R.J. Schaaf
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening kinderbijslag wegens gebrek aan spoedeisend belang

Op 25 september 2020 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening inzake kinderbijslag. Verzoekster, die geen werk heeft en afhankelijk is van financiële hulp van haar familie, verzocht om een voorlopige voorziening omdat zij geen kinderbijslag ontving over het eerste en tweede kwartaal van 2020. De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening. Dit oordeel was gebaseerd op de overgelegde financiële stukken, waaruit bleek dat verzoekster niet in een onomkeerbare situatie verkeerde en dat er geen acute financiële nood was. De voorzieningenrechter benadrukte dat bij financiële geschillen, zoals in deze zaak, het spoedeisend belang niet snel aanwezig is, omdat na afloop van de bodemprocedure het bedrag alsnog kan worden terugbetaald, eventueel met wettelijke rente.

Daarnaast oordeelde de voorzieningenrechter dat het bestreden besluit van de Sociale Verzekeringsbank, dat verzoekster geen recht had op kinderbijslag, niet evident onrechtmatig was. Verweerder had vastgesteld dat verzoekster vanaf het eerste kwartaal geen ingezetene van Nederland was en daarom niet verzekerd was voor de Algemene Kinderbijslagwet. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen aanleiding was om de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2944

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 september 2020 in de zaak tussen

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. S. Rahimzadeh),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 14 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat verzoekster geen kinderbijslag krijgt over het eerste en tweede kwartaal van 2020.
Bij besluit van 15 juni 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter kan in een aantal gevallen uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. De voorzieningenrechter vindt in deze zaak een zitting niet nodig, omdat het verzoek kennelijk ongegrond is. Zij zal dat hieronder verder uitleggen.
Spoedeisend belang
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Bij een financieel geschil, zoals in deze zaak, is dat niet snel het geval. In beginsel kan namelijk na afloop van de bodemzaak het bedrag waarover het geschil gaat alsnog worden (terug)betaald, zo nodig met vergoeding van de wettelijke rente. Als er geen onomkeerbare situatie dreigt of er geen acute financiële nood is, neemt de voorzieningenrechter aan dat spoedeisend belang ontbreekt.
3. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij geen werk heeft en geen bijstandsuitkering ontvangt. Zij beschikt dus niet over de middelen om te voorzien in de noodzakelijke kosten van haar bestaan en dat van haar minderjarige kind [A (voornaam)] . Zij is afhankelijk van de financiële hulp van haar familie. Omdat zij geen kinderbijslag ontvangt, wordt haar financiële situatie steeds nijpender. Ter onderbouwing heeft verzoekster de volgende stukken overgelegd:
-bankafschriften over de maanden mei tot en met augustus 2020;
-bewijs van leningen van familie;
-bewijs van schulden bij de Belastingdienst;
-bewijs dat [A (voornaam)] ingeschreven staat bij de kinderopvang.
4. De voorzieningenrechter oordeelt dat uit de overgelegde stukken niet blijkt dat sprake is van een spoedeisend belang om een voorlopige voorziening te treffen. Uit de stellingen en stukken blijkt niet dat sprake is van een zodanige financiële situatie dat een onomkeerbare situatie dreigt. Uit de bankafschriften blijkt dat verzoekster op 12 juni 2020 een bedrag van € 900,- en op 22 juli 2020 een bedrag van € 800,- heeft ontvangen van de Dienst Sociale Zaken te [.] . Ook ontvangt verzoekster zorgtoeslag en heeft ze op 19 juni 2020 een bedrag van €100,- en op 24 mei 2020 een bedrag van €120,- ontvangen van [verzoekster] . Verder heeft verzoekster een betalingsherinnering overgelegd van de Belastingdienst Toeslagen en een brief waaruit blijkt dat er een betalingsachterstand is bij de gemeente [.] van
€ 600,-. Van verdere schulden of bijvoorbeeld huurachterstanden is de voorzieningenrechter evenwel niet gebleken. Verzoekster heeft hiervan geen schriftelijke bewijsstukken overgelegd.
Voorlopig rechtmatigheidsoordeel
5. Omdat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verzoekster geen spoedeisend belang heeft, kan de door haar gevraagde voorziening alleen nog worden getroffen als het bestreden besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het besluit in de bodemprocedure in stand zal blijven.
6. Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster afgewezen omdat volgens verweerder uit onderzoek is gebleken verzoekster vanaf het eerste kwartaal nog geen ingezetene is van Nederland en daarom niet verzekerd is voor de Algemene Kinderbijslagwet. Verweerder heeft van belang geacht dat verzoekster zeer kort (pas sinds 26 december 2019) in Nederland verblijft, niet beschikt over zelfstandige woonruimte en werk zodat er geen duurzame, persoonlijke band is met Nederland. Dat verzoekster op zoek is naar werk en een eigen woning leidt niet tot een andere conclusie. De voorzieningenrechter is op basis van de nu overgelegde stukken en gelet op wat in beroep is aangevoerd van oordeel dat niet evident is dat het bestreden besluit geen stand zal kunnen houden.
Belangenafweging
7. Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een spoedeisend belang en dat het bestreden besluit ook niet evident onrechtmatig is. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding de belangenafweging in het voordeel van verzoekster te laten uitvallen.
Conclusie
8. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan op 25 september 2020 door mr. R.J. Schaaf voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.G.C. Bulten, griffier
.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is niet in de gelegenheid
de uitspraak mede te ondertekenen
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.