ECLI:NL:RBMNE:2020:4078

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 augustus 2020
Publicatiedatum
25 september 2020
Zaaknummer
C/16/507148 / FA RK 20-4610
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • G. van de Beek
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf op basis van de Wet zorg en dwang voor betrokkene met psychiatrische problematiek

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 24 augustus 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een betrokkene, geboren in 1938, die al lange tijd in een verpleeghuis verblijft. Het verzoek is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) op basis van de Wet zorg en dwang (Wzd). De betrokkene, die lijdt aan een schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornis, heeft aangegeven naar huis te willen gaan, maar haar advocaat heeft de rechtbank verzocht om rekening te houden met de zorgbehoefte van de betrokkene en de noodzaak van een machtiging.

Tijdens de mondelinge behandeling, die via Skype plaatsvond vanwege coronamaatregelen, zijn verschillende zorgverleners gehoord, waaronder de specialist ouderengeneeskunde en de mentor van de betrokkene. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene niet zelfstandig kan wonen en dat er een groot risico op verwaarlozing bestaat. Ondanks dat de Wzd strikt genomen niet van toepassing is, heeft de rechtbank besloten om de machtiging te verlenen, omdat afwijzing zou betekenen dat de betrokkene zou moeten verhuizen naar een andere instelling, wat niet in haar belang zou zijn.

De rechtbank heeft de machtiging voor een periode van zes maanden verleend, tot en met 24 februari 2021, en heeft afgewezen wat meer of anders is verzocht. De beslissing is openbaar uitgesproken en schriftelijk vastgelegd op 9 september 2020.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Afdeling familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/507148 / FA RK 20-4610
Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf
Beschikking van 24 augustus 2020naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging tot opname en verblijf als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[betrokkene]
geboren op [geboortedatum] 1938, te [geboorteplaats] ,
wonende en verblijvende bij [naam organisatie] , verpleeghuis [naam locatie] te [plaatsnaam] ,
hierna te noemen: betrokkene,
advocaat: mr. H. Cornelis.

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 7 augustus 2020.
Bij het verzoekschrift zijn onder meer de volgende bijlagen gevoegd:
- het indicatiebesluit van 19 september 2013;
- de aanvraag van 15 juli 2020;
- de medische verklaring van 6 juli 2020, opgesteld en ondertekend door
[A] , psychiater;
- een verklaring van de zorgaanbieder.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2020. In verband met de maatregelen van overheidswege genomen om de verspreiding van het coronavirus te stoppen, heeft de mondelinge behandeling via Skype plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn conform de Algemene Regeling Zaaksbehandeling Rechtspraak via Skype gehoord:
  • betrokkene en haar advocaat,
  • [B] , specialist ouderengeneeskunde,
  • [C] , verpleegkundige,
  • [D] , mentor van betrokkene.
Deze personen waren in dezelfde ruimte. De rechter en de griffier bevonden zich in het gerechtsgebouw van de rechtbank Midden Nederland te Utrecht.
1.3.
De rechtbank heeft op 24 augustus 2020 uitspraak gedaan. De kennisgeving mondelinge uitspraak is aan de advocaat van betrokkene en aan zorgaanbieder toegestuurd.

2.Beoordeling

2.1.
De betrokkene zegt dat zij naar huis wil gaan. De advocaat refereert zich aan het oordeel van de rechtbank voor wat betreft de beslissing over de rechterlijke machtiging.
Ten aanzien van de termijn van de machtiging, merkt de advocaat op dat deze op grond van de wet zorg en dwang niet langer dan zes maanden kan zijn. De vorige machtiging tot voortgezet verblijf is namelijk al verlopen in mei van dit jaar. Van een verlenging is dus geen sprake. Het gaat daarom om een eerste machtiging. De advocaat geeft de rechtbank in overweging om bij de bepaling van de termijn van de machtiging rekening te houden met de periode die betrokkene inmiddels zonder machtiging in het verpleeghuis verblijft.
2.2.
De specialist ouderengeneeskunde pleit voor een rechterlijke machtiging onder de Wzd met een lange termijn, bijvoorbeeld twee of zelfs vijf jaren. Dit vanwege de onrust die een procedure voor de aanvraag van een machtiging bij betrokkene veroorzaakt. Bij betrokkene is al jaren sprake van een psychiatrisch ziektebeeld. Zij is oorspronkelijk in het verpleeghuis gekomen met een rechterlijke machtiging op grond van de wet BOPZ. Daarna is die machtiging telkens verlengd. De laatste keer voor een periode van twee jaar. Betrokkene wil het liefste naar huis, maar zij kan absoluut niet zelfstandig wonen. Dat betrokkene vindt dat zij nog voor zichzelf kan zorgen, komt voort uit haar psychiatrische beeld. Zij heeft dag en nacht toezicht en zorg nodig. Er is een groot valrisico en gevaar voor verwaarlozing. Betrokkene is op haar plek in de huidige Wzd-voorziening. Daarom moet betrokkene ook een machtiging op basis van de Wzd krijgen. De zorg die zij hier krijgt, sluit volledig aan bij de zorgbehoefte van betrokkene. De psychiatrische problematiek van betrokkene krijgt de aandacht die het verdient. Naast de psychiatrische problematiek is bovendien sprake van somatische klachten en is sprake van een progressieve cognitieve achteruitgang. Deze achteruitgang is nog onvoldoende voor een diagnose, maar dat zal met het verstrijken van de tijd veranderen. De cognitieve problemen zullen op termijn op de voorgrond staan. Als betrokkene geen machtiging krijgt op basis van de Wzd dan betekent dat in de praktijk dat betrokkene zal moeten verhuizen naar een Wvggz-instelling omdat het verzorgingstehuis waar zij nu verblijft niet voldoet aan de voorwaarden van de Wvggz.
2.3.
De mentor staat achter het verzoek. De mentor pleit evenals de specialist ouderenzorg voor een machtiging met een lange termijn. Bij voorkeur vijf jaren, maar in ieder geval twee jaren.
2.4.
Uit de overgelegde stukken is gebleken dat betrokkene lijdt aan een schizofreniespectrum- en andere psychotische stoornis.
2.5.
Deze aandoening leidt tot ernstig nadeel. Dit ernstig nadeel bestaat uit ernstige psychische schade, ernstige financiële schade, ernstige verwaarlozing of maatschappelijke verwaarlozing.
2.6.
De rechtbank overweegt dat bij betrokkene sprake is van een psychiatrische aandoening zodat strikt genomen de Wzd niet van toepassing is en het verzoek zou moeten worden afgewezen. Toch ziet de rechtbank in de omstandigheden van betrokkene aanleiding een machtiging op basis van de Wzd verlenen. De problematiek van betrokkene valt weliswaar wel onder het regime van de Wvggz maar verpleeghuis [naam locatie] waar betrokkene verblijft, beschikt niet over een Wvggz accreditatie. Afwijzing van het verzoek zou daarom feitelijk betekenen dat betrokkene moet verhuizen naar een andere instelling die wel een Wvggz accreditatie heeft. Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet in het belang van betrokkene. Zij is inmiddels 82 jaar en woont al sinds 2013 in [naam locatie] . De zorg die betrokkene daar ontvangt is volledig afgestemd op haar zorgbehoefte. Een verhuizing zou grote onrust voor betrokkene met zich mee brengen, terwijl zij door haar problematiek juist behoefte heeft aan structuur, duidelijkheid en rust. Daar komt bij dat bij betrokkene in toenemende mate sprake is van cognitieve problematiek. Volgens de specialist ouderengeneeskunde zal de cognitieve problematiek van betrokkene op termijn zelfs de voorliggende problematiek zijn. Het CIZ, de zorgverleners en de mentor van betrokkene vinden het allen in haar belang dat zij kan blijven wonen waar zij nu woont om daar de zorg te blijven ontvangen die zij op dit moment ontvangt. De rechtbank ziet in deze omstandigheden daarom aanleiding het verzoek van het CIZ toe te wijzen. Dit sluit ook aan bij de uitgangspunten zoals genoemd in de handreiking Samenloop van het ministerie van Volksgezondheid waarin staat dat niet alleen de voorliggende stoornis of problematiek leidend moet zijn bij de keuze voor het wettelijke regime, maar ook de zorgbehoefte en waar mogelijk de continuïteit van de zorg.
2.7.
De opname en het verblijf zijn noodzakelijk en geschikt om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
2.8.
Er zijn geen minder ingrijpende mogelijkheden om het ernstig nadeel te voorkomen of af te wenden.
2.9.
Gebleken is dat betrokkene zich verzet tegen de opname en het verblijf.
2.10.
De rechtbank zal de machtiging verlenen voor zes maanden, en deze geldt dus tot en met 24 februari 2021. Wat meer is verzocht ten aanzien van de termijn, zal worden afgewezen. De rechtbank stelt vast dat betrokkene op dit moment niet op grond van een machtiging tot opname en verblijf in een accommodatie verblijft. Op grond van artikel 39 lid 5 Wzd heeft een machtiging dan een geldigheidsduur van ten hoogste zes maanden. Gelet op het chronische en progressieve beeld van de aandoening van betrokkene ziet de rechtbank geen aanleiding de machtiging voor een kortere termijn te verlenen, zoals door de advocaat wel is bepleit.

3.Beslissing

De rechtbank:
verleent een machtiging tot opname en verblijf ten aanzien van
[betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1938, te [geboorteplaats] ,
bepaalt dat deze machtiging geldt tot en met 24 februari 2021;
wijst af wat meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is op 24 augustus 2020 gegeven door mr. G. van de Beek, rechter, en in het openbaar uitgesproken bijgestaan door E. Berghuis als griffier, en schriftelijk uitgewerkt en ondertekend op 9 september 2020.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.