Op 11 september 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven in de zaak betreffende de betrokkene, geboren in 1933, die verblijft in een verpleeghuis. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) had een verzoek ingediend voor een opvolgende rechterlijke machtiging voor de duur van één jaar, op basis van artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd). De rechtbank heeft de mondelinge behandeling via Skype gehouden, waarbij de betrokkene, zijn advocaat, een verpleegkundige, een specialist ouderengeneeskunde en een nicht aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, namelijk dementie, wat leidt tot ernstig nadeel in de vorm van verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang. Hoewel de rechtbank oordeelt dat voortzetting van het verblijf noodzakelijk is om het ernstig nadeel af te wenden, concludeert zij dat dit op vrijwillige basis kan gebeuren. De betrokkene vertoont geen fysiek verzet tegen zijn verblijf in het verpleeghuis en zijn gedrag wijst op bereidheid om daar te blijven, ondanks dat hij soms 'nee' zegt wanneer hem expliciet wordt gevraagd of hij wil blijven.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van het CIZ afgewezen, omdat er geen sprake is van verzet tegen de voortzetting van het verblijf. De beschikking is mondeling gegeven op 11 september 2020 en schriftelijk uitgewerkt op 21 september 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.