ECLI:NL:RBMNE:2020:4115

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 september 2020
Publicatiedatum
28 september 2020
Zaaknummer
C/16/508034 / FA RK 20-4953
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot opvolgende rechterlijke machtiging voor verblijf in een verpleeghuis

Op 11 september 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland een beschikking gegeven in de zaak betreffende de betrokkene, geboren in 1933, die verblijft in een verpleeghuis. Het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) had een verzoek ingediend voor een opvolgende rechterlijke machtiging voor de duur van één jaar, op basis van artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd). De rechtbank heeft de mondelinge behandeling via Skype gehouden, waarbij de betrokkene, zijn advocaat, een verpleegkundige, een specialist ouderengeneeskunde en een nicht aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, namelijk dementie, wat leidt tot ernstig nadeel in de vorm van verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang. Hoewel de rechtbank oordeelt dat voortzetting van het verblijf noodzakelijk is om het ernstig nadeel af te wenden, concludeert zij dat dit op vrijwillige basis kan gebeuren. De betrokkene vertoont geen fysiek verzet tegen zijn verblijf in het verpleeghuis en zijn gedrag wijst op bereidheid om daar te blijven, ondanks dat hij soms 'nee' zegt wanneer hem expliciet wordt gevraagd of hij wil blijven.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van het CIZ afgewezen, omdat er geen sprake is van verzet tegen de voortzetting van het verblijf. De beschikking is mondeling gegeven op 11 september 2020 en schriftelijk uitgewerkt op 21 september 2020. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Familierecht
Locatie Utrecht
Zaaknummer: C/16/508034 / FA RK 20-4953
Opvolgende rechterlijke machtiging
Beschikking van 11 september 2020naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een opvolgende machtiging voor de duur van één jaar als bedoeld in artikel 24 van de Wet zorg en dwang (Wzd), ten aanzien van:
[betrokkene] ,
geboren op [geboortedatum] 1933 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] ,
verblijvende in het [naam verpleeghuis] te [plaatsnaam] ,
hierna te noemen: de betrokkene,
advocaat: mr. V.C.Th. van 't Westende Meeder.

1.Procesverloop

1.1.
Het procesverloop blijkt uit het verzoekschrift, ingekomen ter griffie op 25 augustus 2020.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
- het indicatiebesluit van 4 februari 2020;
- de aanvraag van 10 augustus 2020;
- de medische verklaring van 1 augustus 2020 van [A] , specialist ouderengeneeskunde;
- een verklaring (zonder datum) van de zorgaanbieder [naam organisatie] van de accommodatie waarin de betrokkene is opgenomen;
- het zorgplan van 4 augustus 2020.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 11 september 2020. In verband met de maatregelen van overheidswege genomen om de verspreiding van het coronavirus te stoppen, heeft de mondelinge behandeling via Skype plaatsgevonden. Bij die gelegenheid zijn conform de Algemene Regeling Zaaksbehandeling Rechtspraak via Skype gehoord:
  • de betrokkene,
  • mr. V.C.Th. van ’t Westende Meeder, de advocaat van de betrokkene,
  • mevrouw [B] , verpleegkundige,
  • mevrouw [C] , specialist ouderengeneeskunde,
  • mevrouw [D] , nicht en eerste contactpersoon.
De betrokkene, haar advocaat, de verpleegkundige, de specialist ouderengeneeskunde en de nicht van de betrokkene waren in dezelfde ruimte. De rechter en de griffier bevonden zich in het gerechtsgebouw van de rechtbank Midden-Nederland te Utrecht.

2.Beoordeling

2.1.
Op 10 maart 2020 is door de rechtbank een machtiging tot opname en verblijf verleend tot en met 10 september 2020.
2.2.
Uit de overgelegde stukken en het behandelde ter zitting is gebleken dat de betrokkene lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, te weten dementie (mengbeeld Alszheimer/vasculair)
.
2.3.
Deze psychogeriatrische aandoening leidt tot ernstig nadeel, gelegen in ernstige verwaarlozing en maatschappelijke teloorgang
.
2.4.
De rechtbank komt tot het oordeel dat een voortzetting van het verblijf wel noodzakelijk en geschikt is om het ernstig nadeel af te wenden. Echter, naar het oordeel van de rechtbank kan dit op vrijwillige basis. De rechtbank zal dit hierna uitleggen.
2.5.
Het CIZ heeft tijdens een bezoek aan de betrokkene op 30 juli 2020 onderzocht of voortgezet verblijf van de betrokkene in een Wzd-geregistreerde accommodatie op basis van artikel 21 Wzd aan de orde zou kunnen zijn. Het CIZ concludeerde na dit onderzoek dat het noodzakelijk is dat de betrokkene opgenomen blijft omdat zijn gedrag als gevolg van zijn psychogeriatrische aandoening leidt tot ernstig nadeel of een aanzienlijk risico daarop. Het CIZ concludeerde ook dat de betrokkene zich verzette tegen een langere opname en dat om die reden een rechterlijke machtiging nodig was. Om die reden heeft het CIZ geen besluit tot opname als bedoeld in artikel 21 Wzd afgegeven (geen bereidheid, geen verzet) en heeft het CIZ het verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging ingediend.
2.6.
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de betrokkene in het verpleeghuis geen fysiek verzet tegen zijn verblijf laat zien. Hij laat geen gedrag zien dat erop wijst dat hij niet in het verpleeghuis wil zijn, zoals op de gesloten afdeling bij de deur gaan staan. De betrokkene is tevreden, rustig en als hij naar buiten gaat, komt hij ook weer zelf terug. Het ‘verzet’ van de betrokkene tegen verblijf in het verpleeghuis is alleen gebleken op de momenten dat hem heel uitdrukkelijk gevraagd werd of hij wilde blijven, waarop hij dan ‘nee’ heeft geantwoord. Op alle andere momenten en ook in zijn gedrag geeft hij echter blijk van instemming met zijn verblijf in het verpleeghuis.
2.7.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van verzet tegen de voortzetting van het verblijf. Integendeel, er is vanuit het gedrag van de betrokkene voldoende gebleken van de nodige bereidheid om op vrijwillige basis in het verpleeghuis te blijven. Om die reden zal de rechtbank het verzoek van het CIZ afwijzen.

3.Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek van het CIZ af.
Deze beschikking is op 11 september 2020 mondeling gegeven door mr. M.A.A.T. Engbers, rechter, en in het openbaar uitgesproken, bijgestaan door D.B.T. Koster als griffier en is schriftelijk uitgewerkt en ondertekend op 21 september 2020.
..
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.