Op 22 juni heeft de inspecteur van de GGD Flevoland een regulier onderzoek uitgevoerd bij eiseres. Tijdens dit onderzoek is geconstateerd dat niet wordt voldaan aan alle eisen zoals gesteld in de Wet op de kinderopvang (Wko). Aan eiseres is een termijn gegund tot 15 oktober 2018 om de overtredingen ongedaan te maken.
Op 19 november 2018 heeft de GGD een nader onderzoek uitgevoerd. Hieruit blijkt dat eiseres geen of onvoldoende inspanning heeft verricht om de overtredingen te beëindigen en beëindigd te houden. Een zestal overtredingen zijn nog niet beëindigd of vinden weer plaats, aldus de GGD.
Op 16 januari 2019 heeft verweerder een zestal lasten onder dwangsom opgelegd aan eiseres. Daarin is bepaald dat eiseres er zorg voor moet dragen dat de overtredingen vóór 17 februari 2019 zijn beëindigd. Indien eiseres niet voldoet aan deze last dan verbeurt zij een dwangsom van € 1.000,- per voortdurende overtreding. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het besluit van 16 januari 2019 gehandhaafd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de inspectierapporten van de GGD geen onjuistheden bevatten en dat er daarom geen aanleiding is om de lasten in te trekken.
Procesbelang
De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiseres nog procesbelang heeft bij de beoordeling van haar beroep.
Ter zitting heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder niet heeft gecontroleerd of de overtredingen op 17 februari 2019 ongedaan waren gemaakt. Verweerder heeft toegelicht dat daar geen aanleiding meer voor bestond, omdat op het moment dat verweerder tot een dergelijke controle wilde overgaan, er reeds een aanvraag was ingediend om het gastouderbureau van eiseres uit te schrijven uit het landelijke register. Eiseres heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat het bedrijf rond die tijd is stopgezet. Het gastouderbureau is eind 2019 ontbonden en uitgeschreven uit het landelijke register. Het bedrijf is op dit moment in liquidatie.
Omdat er geen verdere controles zijn uitgevoerd door de GGD is het niet duidelijk of er (van rechtswege) dwangsommen zijn verbeurd. Tussen partijen is echter niet in geschil dat er niet is overgegaan tot invordering van dwangsommen. Verweerder heeft desgevraagd bevestigd dat zij ook geen gevolg meer zal geven aan de lasten. In plaats daarvan is namelijk een bestuurlijke boete opgelegd aan eiseres in een apart besluit. Tegen dit besluit heeft eiseres separaat bezwaar gemaakt. Verweerder heeft nog niet op dit bezwaar beslist.
De rechtbank constateert verder dat de mogelijkheid tot invordering van dwangsommen op grond van de lasten reeds is verjaard. In artikel 5:35 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald dat de bevoegdheid tot invordering van een verbeurde dwangsom verjaart door het verloop van één jaar na de dag waarop zij is verbeurd. De begunstigingstermijn liep tot 17 februari 2019. En zelfs als de rechtbank uitgaat van de verlenging van de begunstigingstermijn tot eind juli 2019, zoals informeel tussen partijen is overeengekomen in een emailbericht van 16 april 2019, is deze termijn van een jaar reeds verstreken.
8. Nu het gastouderbureau van eiseres niet langer bestaat en de mogelijkheid tot invordering van dwangsommen is verjaard, is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van haar beroep tegen het besluit op bezwaar van 2 december 2019. Er kan immers nooit meer gevolg worden gegeven aan de in het besluit opgelegde lasten.
9. Voor zover eiseres ter zitting nog naar voren heeft gebracht dat zij belang heeft bij een oordeel over de rechtmatigheid van het onderliggende inspectierapport van de GGD overweegt de rechtbank dat eiseres haar bezwaren tegen dit rapport ter sprake kan brengen in de procedure tegen de opgelegde bestuurlijke boete. Aan dat besluit ligt immers (onder meer) hetzelfde inspectierapport ten grondslag, zo is ter zitting aangegeven.
10. In de stelling van eiseres dat het inspectierapport doorwerkt in andere civiele procedures ziet de rechtbank geen aanleiding om alsnog te oordelen dat eiseres een belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dit beroep. Dat de civiele procedures direct verband houden met, of het (directe) gevolg zijn van het bedoelde inspectierapport is door eiseres namelijk niet nader onderbouwd.
11. Ook overigens is niet gebleken dat nog belang bestaat bij het verkrijgen van een inhoudelijk oordeel over het beroep van eiseres, zodat moet worden geoordeeld dat het belang bij de beoordeling daarvan is komen te vervallen. De rechtbank zal daarom niet overgaan tot een inhoudelijk beoordeling van de beroepsgronden.