ECLI:NL:RBMNE:2020:4201

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 juli 2020
Publicatiedatum
2 oktober 2020
Zaaknummer
UTR - 20 _ 179
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek studiefinanciering op basis van chronische ziekte en leeftijdsgrens

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiseres en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs. Eiseres had een verzoek om studiefinanciering ingediend, dat door verweerder op 28 augustus 2019 werd afgewezen. Dit besluit werd in een daaropvolgend bezwaar op 4 december 2019 bevestigd. Eiseres, geboren in 1984, had eerder een masteropleiding gevolgd maar was in 2018 gestopt vanwege medische omstandigheden. Verweerder stelde dat eiseres geen recht had op studiefinanciering omdat zij na haar dertigste geen aanspraak meer kon maken, tenzij er sprake was van een verergering van een handicap of chronische ziekte tijdens de opleiding. Eiseres betwistte deze afwijzing en voerde aan dat haar medische situatie was verergerd tijdens haar studie, en dat de leeftijdsgrens niet eerder was genoemd in de communicatie van verweerder.

De rechtbank oordeelde dat de leeftijdsgrens niet van toepassing was in dit geval, omdat de medische omstandigheden zich niet voor het 30e levensjaar hadden voorgedaan. De rechtbank concludeerde dat verweerder onvoldoende had gemotiveerd waarom de medische omstandigheden niet als reden voor studiefinanciering konden worden erkend. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij het betaalde griffierecht aan eiseres moest worden vergoed. Deze uitspraak werd gedaan zonder openbare zitting vanwege de coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/179

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
en
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Dienst Uitvoering Onderwijs, verweerder
(gemachtigde: mr. Th. Holtrop).

Procesverloop

Bij besluit van 28 augustus 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om een nieuwe aanspraak studiefinanciering afgewezen.
Bij besluit van 4 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend, waarop eiseres heeft gereageerd.
De rechtbank heeft schriftelijke vragen gesteld aan verweerder, die door verweerder zijn beantwoord bij brief van 28 mei 2020. Eiseres heeft hierop gereageerd bij brief van 2 juli 2020.
De rechtbank heeft, met toestemming van partijen, bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten op 16 juli 2020.

Overwegingen

1. Eiseres (geboortedatum: [geboortedatum] 1984) volgde een masteropleiding aan de [naam universiteit] , [.] . Zij is met deze studie gestopt in 2018 en heeft besloten een bacheloropleiding te gaan volgen. Door een psychiater is hierover het volgende op papier gezet hierover:
“De medische omstandigheden van patiënte zijn tijdens haar studie ontstaan en aanzienlijk verergerd. De Master studie die zij volgde kon zij door de medische omstandigheden niet afmaken omdat het niveau te zwaar was en hierdoor de problematiek werd verergerd.
Op advies van haar studiecoördinatoren is zij begonnen aan een passendere Bacheloropleiding. Dit sluit beter aan bij haar capaciteiten omdat het praktischer en meer gepersonaliseerd is.”
2. Eiseres heeft een verzoek om studiefinanciering gedaan in april 2019. Dit verzoek heeft verweerder afgewezen. Eiseres heeft volgens verweerder geen recht meer op studiefinanciering, omdat er geen sprake is van een tijdens de opleiding gekregen of verergerende handicap of chronische ziekte. Het verzoek wordt daarnaast afgewezen, omdat eiseres na de leeftijd van 30 jaar geen aanspraak meer kan maken op studiefinanciering. Dit zou alleen anders zijn als er sprake was geweest van een doorlopende toekenning die gestart is voor de leeftijd van 30 jaar. Een onderbreking van de studie voor of in de maand waarin iemand 30 jaar wordt, wordt niet als onderbreking gezien. In dit geval waren de medische omstandigheden niet aanwezig voor het 30e levensjaar, deze zijn namelijk pas verergerd in 2018.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat in de verklaringen van de artsen en studentendecaan wordt uitgelegd waarom zij niet verder kon met haar studie en een andere studie geschikter was. Er is dus wel sprake van een verergering van haar chronische ziekte tijdens haar studie. De aandoening waar zij aan lijdt is al in 2013 vastgesteld. Daarnaast is de leeftijdsgrens nooit eerder naar voren gekomen, op de website van verweerder wordt dit niet genoemd en pas in het bestreden besluit wordt dit voor het eerst genoemd. Toen kon eiseres haar studie niet meer annuleren. Ook doet zij een beroep op het gelijkheidsbeginsel, aangezien andere studenten in een gelijke situatie wel opnieuw studiefinanciering hebben ontvangen. Door een medewerker van verweerder is ook gezegd dat een nieuwe aanspraak op studiefinanciering onder omstandigheden wel mogelijk is. Als eiseres geen studiefinanciering meer krijgt, is ze genoodzaakt te stoppen met de studie. Dit zal zeer nadelige gevolgen voor haar hebben. Zij doet een uitdrukkelijk beroep op de hardheidsclausule in artikel 11.5 van de Wet op de Studiefinanciering 2000 (Wsf)).
Wettelijk kader
4. In artikel 5.16, vierde lid, van de Wsf is het volgende bepaald:
Indien een student als direct gevolg van een tijdens de studie verworven handicap, ten gevolge van een zich tijdens de studie verergerende handicap of ten gevolge van een zich tijdens de studie manifesterende chronische ziekte genoodzaakt is een reeds begonnen opleiding te beëindigen, ontvangt de student bij keuze voor een passender opleiding nieuwe aanspraak op studiefinanciering.
5. In artikel 2.3, derde en vierde lid, van de Wsf is het volgende bepaald:
Voor studiefinanciering kan een studerende in aanmerking komen tot en met de maand waarin hij de leeftijd van 30 jaren heeft bereikt.
In afwijking van het derde lid behoudt een studerende bij het bereiken van de leeftijd van 30 jaren zijn aanspraak, zolang hij zonder onderbreking studiefinanciering geniet.
Verweerder heeft (niet gepubliceerd) beleid dat het vierde lid van dit artikel nader uitwerkt:
Wanneer de opleiding (en daarmee het recht op studiefinanciering) wordt onderbroken in verband met ziekte, terwijl de studerende inmiddels dertig jaar of ouder is, wordt dit niet als onderbreking aangemerkt. Voorwaarde is wel dat de studerende de opleiding direct na de ziekteperiode hervat of dat hij direct na de ziekteperiode met een nieuwe opleiding begint. Ook in het geval dat de studerende de opleiding voor zijn dertigste heeft moeten onderbreken in verband met ziekte en hij in de ziekteperiode dertig jaar wordt, wordt dat niet gezien als onderbreking. Er bestaat weer recht op studiefinanciering als hij de opleiding direct na de ziekteperiode hervat of als hij direct na de ziekteperiode met een nieuwe opleiding begint. Een studerende moet zelf aanvoeren dat de onderbreking het gevolg is van ziekte, door middel van een gedagtekende verklaring van een arts.
Oordeel rechtbank
6. Verweerder heeft het verzoek van eiseres primair afgewezen, vanwege de reden dat de leeftijd van 30 jaar al is gepasseerd op het moment dat zij gestopt is met haar studie wegens medische omstandigheden. Eiseres heeft aangevoerd dat in het primaire besluit niet was genoemd dat haar leeftijd een reden voor afwijzing vormde. De rechtbank stelt vast dat de leeftijdsgrens wel expliciet in het bestreden besluit staat vermeld. Dit had eerder gekund, maar de rechtbank is van oordeel dat dit wel tijdig is en in het bestreden besluit wel voldoende wordt gemotiveerd.
7. Verweerder legt zijn beleid zo uit dat alleen wanneer de student voor of in de maand waarin de leeftijd van 30 jaar wordt bereikt niet meer in staat is te studeren vanwege medische omstandigheden, er een uitzondering kan worden gemaakt en dit niet als onderbreking wordt beschouwd. De rechtbank is van oordeel dat niet uit het beleid blijkt dat de medische omstandigheid zich voor het 30e levensjaar moet voordoen. Er staat immers ‘de opleiding wordt onderbroken in verband met ziekte, terwijl de studerende inmiddels 30 jaar of ouder is’. In dit geval leed eiseres reeds bij aanvang van haar studie aan een chronische ziekte, welke kennelijk verergerd is tijdens haar studie. Uit het beleid blijkt niet dat in geval van een chronische ziekte die al bestond voor aanvang van de studie en daarna opvlamt geen uitzondering wordt gemaakt. De uitleg die verweerder aan zijn beleid geeft volgt hier naar het oordeel van de rechtbank niet uit. Daar komt nog bij dat dit beleid niet eerder kenbaar is gemaakt aan eiseres en zoals door eiseres is vermeld, ook niet bij de voorwaarden op de website van eiseres wordt genoemd. Gelet op het vorenstaande volgt onvoldoende duidelijk uit het beleid dat de medische omstandigheid zich voor het 30e levensjaar moet voordoen. Haar ziekteperiode kan dus niet als onderbreking worden aangemerkt, waardoor de leeftijdsgrens in haar situatie dus niet van toepassing is. De beroepsgrond van eiseres op dit punt slaagt dus.
8. Verweerder heeft het verzoek ook afgewezen omdat niet gebleken zou zijn van een tijdens de opleiding gekregen of verergerende handicap of chronische ziekte. Volgens verweerder is niet helder of en waarom de verergerende medische omstandigheid heeft geleid tot het stoppen met de masteropleiding; het is volgens verweerder niet duidelijk of er een causaal verband is. De rechtbank is van oordeel dat eiseres dit echter met de verklaring van haar behandelend arts wel voldoende aannemelijk heeft gemaakt. Hierin wordt namelijk toegelicht dat de problematiek werd verergerd door haar masterstudie en dat een bachelor studie als passender werd beschouwd, omdat deze praktischer er meer gepersonaliseerd is. Daarmee voldoet eiseres wel aan de voorwaarde van artikel 5.16, vierde lid, van de Wsf, en mocht verweerder de aanvraag niet om deze reden afwijzen, zodat ook deze beroepsgrond slaagt. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer.
9. Het vorenstaande heeft tot gevolg dat het besluit een gebrek bevat. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 6 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan op 20 juli 2020 door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R.G. Kamphof, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het Coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De rechter is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.