In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 7 oktober 2020 een beschikking gegeven inzake de wijziging van kinderalimentatie. De man, die een eigen onderneming is gestart, verzocht de rechtbank om de kinderalimentatie op nihil te stellen, omdat hij geen draagkracht meer zou hebben. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man geen verwijtbaar inkomensverlies heeft geleden, aangezien zijn eerdere dienstverband eindigde door faillissement en zijn nieuwe onderneming nog geen winst heeft opgeleverd. De vrouw voerde aan dat de man onvoldoende inzage gaf in zijn financiële situatie en dat hij in staat was om te verdienen. De rechtbank heeft de verzoeken van de man beoordeeld en geconcludeerd dat de omstandigheden zijn gewijzigd, waardoor de kinderalimentatie met ingang van 1 januari 2020 op nihil kan worden gesteld. De rechtbank heeft de vrouw in de gelegenheid gesteld om relevante financiële stukken over te leggen, maar omdat deze inmiddels zijn ingediend, heeft de rechtbank het verzoek van de man om de vrouw te verplichten om deze stukken te overleggen afgewezen. De rechtbank heeft de kinderalimentatie gewijzigd en verklaard dat deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad is. De beslissing is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan.