ECLI:NL:RBMNE:2020:4216

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
5 oktober 2020
Zaaknummer
NL19.12933
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging decharge en vordering tot rekening en verantwoording in nalatenschap met betrekking tot misbruik van volmacht

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de nalatenschap van een overleden erflaatster. De zaak betreft de vordering van de executeur, kantoorhoudende als notaris, tegen [F], de zoon van de erflaatster, die als gevolmachtigde optrad. De executeur vorderde onder andere de vernietiging van een decharge die aan [F] was verleend, alsook een verklaring voor recht dat [F] onrechtmatig heeft gehandeld door bedragen aan de nalatenschap te onttrekken. De erflaatster, die op [2017] overleed, had een testament en een levenstestament opgesteld waarin [F] als gevolmachtigde was aangewezen. De rechtbank oordeelde dat de dechargeverklaring van 1 januari 2015 vernietigd moest worden, omdat de erflaatster ten tijde van het verlenen van de decharge niet wilsbekwaam was, gezien haar diagnose dementie. De rechtbank concludeerde dat [F] zich ongerechtvaardigd had verrijkt door een bedrag van € 25.000,- aan de nalatenschap te onttrekken en dat hij ook andere bedragen had overgemaakt zonder recht of titel. De rechtbank heeft [F] veroordeeld tot terugbetaling van in totaal € 61.006,25 aan de nalatenschap, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft hem in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Familierecht Zittingsplaats Utrecht
zaaknummer: NL19.12933
Vonnis van 2 oktober 2020in de zaak van
[executeur] ,
kantoorhoudende als notaris te [vestigingsplaats] ,
in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van wijlen mevrouw [erflaatster] en als gevolmachtigde van haar erven:
[A] , wonende te [woonplaats] , hierna te noemen [A] ,
[B] , wonende te [woonplaats] , hierna te noemen [B] ,
[C] , wonende te [woonplaats] , hierna te noemen [C] ,
[D] , wonende te [woonplaats] ,hierna te noemen [D] ,
[E] , wonende te [woonplaats] , hierna te noemen [E] ,
allen gezamenlijk aangeduid als [executeur] c.s. advocaat mr. G.S.A.J. Kuis,
tegen

[F] ,

wonende te [woonplaats] , hierna te noemen [F] , advocaat mr. D.P.M. Buysrogge te Zwolle.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de procesinleiding
  • het verweerschrift
  • de mondelinge behandeling op 28 september 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
Tekst

2.De feiten

2.1.
[erflaatster] , hierna te noemen erflaatster, is op [2017] te [woonplaats] overleden. Zij was weduwe en had drie kinderen: [A] , [F] en [G ] . [G ] is op [2008] overleden. [B] , [C] , [D] en [E] zijn kinderen van [G ] en dus kleinkinderen van erflaatster.
2.2.
Erflaatster heeft op 31 juli 2013 een testament gemaakt, verleden voor notaris [executeur] . In het testament heeft zij haar kinderen als erfgenamen benoemd elk voor gelijke delen. In geval van vooroverlijden van een kind is in het testament bepaald dat diens kind of kinderen erfgenaam zijn bij plaatsvervanging. Erflaatster heeft notaris [executeur] benoemd tot executeur.
2.3.
Op dezelfde dag heeft erflaatster een zogenoemd levenstestament gemaakt, verleden eveneens voor notaris [executeur] . In dit levenstestament heeft zij aan [F] een volmacht gegeven om al haar vermogensrechtelijke belangen te behartigen, onder meer in geval van haar afwezigheid, verhindering en tijdelijke of langdurige onbekwaamheid.
2.4.
Bij erflaatster is in oktober 2014 de diagnose dementie vastgesteld, in verzorgingstehuis [verzorgingstehuis] te [woonplaats] . Op 16 december 2014 is erflaatster opgenomen in het ziekenhuis en op 30 december 2014 is erflaatster opgenomen in verpleeghuis [verpleeghuis] met de CIZ-indicatie ZZP (zorgzwaartepakket) VV 05. Nadien is de woning van erflaatster verkocht.
2.5.
Op 1 januari 2015 heeft erflaatster een verklaring getekend waarin zij aan [F] decharge verleend.

3.Het geschil

3.1.
[executeur] c.s. vordert –samengevat- dat de rechtbank een aantal verklaringen voor recht zal doen en [F] zal veroordelen tot betaling aan de nalatenschap van € 45.664,60 en € 16.622,-, vermeerderd met rente en kosten. [executeur] c.s. vordert tevens veroordeling van [F] in de kosten van deze procedure.
3.2.
[F] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Decharge

4.1.
Een van de gevorderde verklaringen voor recht betreft de door erflaatster aan [F] verleende decharge. [executeur] c.s. vordert dat de rechtbank voor recht verklaart dat deze vernietigd wordt wegens misbruik van omstandigheden.
4.2.
Voor de beoordeling van deze vordering is het volgende van belang. Erflaatster is geboren op [1917] . Toen zij overleed op [2017] was zij bijna honderd jaar oud. [executeur] c.s. heeft na haar overlijden een onafhankelijk arts,
[H] , een onderzoek laten doen naar haar wilsbekwaamheid. [H] heeft zich over die wilsbekwaamheid op 14 september 2018 schriftelijk uitgelaten, mede op basis van het medisch dossier van erflaatster. Hij schrijft hierover het volgende:
‘De psychogeriatrische stoornissen en beperkingen staan sterk op de voorgrond. De diagnose dementie is definitief gesteld in [verzorgingstehuis] in oktober 2014. De zoon [F] was toen reeds gevolmachtigde en contactpersoon. Tegen medisch advies in werd mevrouw naar huis ontslagen, zoon weigerde een plek in [verzorgingstehuis] . Ze verzorgde zichzelf thuis al langer slecht en wees nogal eens hulp af, wegens gebrek aan ziekte-inzicht. Ze kreeg daarna een wervelinzakking en werd eerst op 16 december opgenomen in het ziekenhuis, Diaconessenhuis, en vervolgens op 30 december overgeplaatst naar [verpleeghuis] ter revalidatie, afdeling [afdeling] . Daarvoor was een indicatie gevraagd bij het CIZ. Wens was een somatische revalidatieafdeling, code ZZP VV 9B, echter het CIZ indiceerde per 24-12-2-14 een code psychogeriatrie: ZZP VV 5. Op dat moment nog tijdelijk, met het oog op eventuele revalidatie, mét psychogeriatrie. Bij opname in [verpleeghuis] op de afdeling [afdeling] op 30 december 2014 was al duidelijk dat mevrouw niet meer naar huis kon terugkeren. Er bleken naast geheugenproblemen ook stemmingsproblemen en gedragsproblemen te bestaan: opstandig, wantrouwend, overheersend en met een grote façade. (Toelichting façade: mevrouw heeft amper ziekte-inzicht, reageert wel ‘helder’ in de betekenis ‘wakker en niet suf, maar omzeilt antwoorden en bagatelliseert problemen)’. Moeilijk voor haarzelf en mede belastend voor andere bewoners. Een psycholoog van Warande onderzocht mevrouw nader in januari 2015 en gaf medewerkers van de afdeling advies over de beste wijze waarop het gedrag van mevrouw positief kon worden beïnvloed. Mevrouw werd op 3 april 2015 alsnog overgeplaatst naar een geschiktere afdeling voor permanent verblijf van psychogeriatrische bewoners van [verpleeghuis] . Zij overleed op [2017] , dus bijna 100 jaar oud.
Medisch gezien zijn al sinds 2010 -dossier huisarts- episodes van verwardheid geweest en bestonden lichte gedragsproblemen met mijden van zorg. In 2014 worden naast gedragsproblemen en afwijzen van onontbeerlijke zorg, cognitieve problemen duidelijker. Er zijn sinds zeker oktober 2014 o.a. wisselend optredende stoornissen in het geheugen vastgesteld –voor de korte en de lange termijn- en de oriëntatie in tijd en plaats. Mevrouw is blijvend afhankelijk van intensieve begeleiding en lichamelijke verzorging. Mevrouw is lichamelijk kwetsbaar, matig coöperatief. Haar denken is niet coherent. Zij heeft geen ziekte-inzicht. Een en ander brengt mij tot de objectief medische overtuiging dat mevrouw zich al langere tijd en zeker vanaf het najaar 2014 in een kwetsbare en afhankelijk positie bevond, met diverse psychogeriatrische problemen én gedragsproblemen, terwijl zij zelf geen of onvoldoende ziekte-inzicht had.
Naar mijn overtuiging was mevrouw op 1 januari 2015 dan ook niet in staat zelfstandig haar zakelijke en persoonlijke belangen te behartigen en niet wilsbekwaam te achten ten aanzien van het ondertekenen van een verklaring waarin de gevolmachtigde, haar zoon [F] , decharge werd verleend over zijn gevoerde beleid en activiteiten. Zij kon zelfstandig tevens de reikwijdte en mogelijke gevolgen niet overzien.’
4.3.
[F] betwist dat erflaatster met het ondertekenen van de dechargeverklaring niet wist wat zij deed c.q. de gevolgen niet kon overzien. Hij geeft toe dat zij in de war was en dat haar korte termijn geheugen niet sterk was, maar stelt dat zij zeker wat betreft haar financiën zeer goed in staat was zelf beslissingen te nemen.
4.4.
De rechtbank stelt vast dat [F] zijn stellingen over de wilsbekwaamheid van erflaatster op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Wat hij daarover stelt is in strijd met de diagnose dementie die bij erflaatster in 2014 is vastgesteld en met de bevindingen van de arts [H] . Aan erflaatster is eind 2014 de CIZ-indicatie ZZP VV05 toegekend. Dit is een indicatie voor personen met een ernstige vorm van dementie die behoefte hebben aan intensieve 24-uurs begeleiding en verzorging en geen greep meer hebben op hun dagelijks
leven. Dementie is onmiskenbaar een stoornis van de geestvermogens. Het verlenen van decharge is een eenzijdige rechtshandeling waarmee afstand van recht wordt gedaan.
Daarmee is de rechtshandeling voor degene die decharge verleent voorzienbaar nadelig. Ingevolge artikel 3:34 BW wordt de dechargeverlening door erflaatster dus geacht te zijn gedaan onder invloed van haar geestesstoornis, de dementie. Daarmee wordt dus ook een met de dechargeverlening overeenstemmende wil geacht te ontbreken. Dit wettelijk uitgangspunt vindt in dit geval overduidelijk steun in de verklaring van de arts [H] . Daaruit volgt dat erflaatster niet in staat was het door [F] gevoerde financiële beleid en de betekenis van de dechargeverlening te overzien. Voor zover de dechargeverlening beschouwd zou moeten worden als een ongerichte eenzijdige rechtshandeling maakt dat deze nietig. Voor zover die gezien moet worden als een gerichte eenzijdige rechtshandeling is deze vernietigbaar. De rechtbank zal de dechargeverklaring zekerheidshalve vernietigen.
De onttrokken bedragen
4.5.
De onder de 2,3 en 4 in het petitum gevorderde verklaringen voor recht gaan over door [F] aan het vermogen van erflaatster onttrokken bedragen, waarbij de onder 3 en 4 gevorderde verklaringen een subsidiair respectievelijk meer subsidiair karakter dragen. Uitsluitend aan de onder 3 en 4 gevorderde (meer) subsidiaire verklaringen wordt een veroordeling tot (terug)betaling van een bedrag c.q. bedragen aan de nalatenschap gekoppeld. De rechtbank begrijpt deze drie vorderingen in samenhang bezien aldus dat terugbetaling van € 45.664,60 en € 16.622,00 aan de boedel wordt gevorderd op de grond dat [F] die beide totaalbedragen zonder recht en/of titel, al dan niet wegens misbruik van omstandigheden, heeft overgeboekt naar zichzelf en/of derden, dan wel dat hij met die overboekingen een onrechtmatige daad heeft gepleegd en aldus schadeplichtig is aan de boedel. Aan de vordering tot betaling van het bedrag van € 45.664,60 is als grondslag ook nog toegevoegd onverschuldigde betaling en ongerechtvaardigde verrijking.
4.6.
De rechtbank zal op de gevorderde bedragen in het hiernavolgende ingaan, maar eerst zal de rechtbank nog in zijn algemeenheid ingaan op de rekening- en verantwoordingsplicht van [F] , omdat deze door hem is betwist.
4.7.
In het levenstestament van erflaatster is ondubbelzinnig opgenomen dat de gevolmachtigde, [F] dus, zowel tijdens het leven van erflaatster als na haar overlijden rekening en verantwoording is verschuldigd. Verder is opgenomen dat de gevolmachtigde aan de erfgenamen rekening en verantwoording moet afleggen over de periode waarover tijdens het leven van erflaatster geen rekening en verantwoording is afgelegd. Ook is bepaald dat de gevolmachtigde een administratieplicht heeft van alle handelingen die hij als gevolmachtigde namens erflaatster verricht of laat verrichten. Omdat de decharge van
1 januari 2015 zal worden vernietigd en van een eerdere decharge niet genoegzaam is gebleken is [F] aan de erfgenamen rekening en verantwoording verschuldigd van al zijn handelingen als gevolmachtigde vanaf het moment dat hij de volmacht kreeg, dus vanaf
31 juli 2013. Daarbij is hij dus ook gehouden de administratie van al zijn handelingen ter inzage te geven. Hiermee verwerpt de rechtbank het verweer van [F] dat hij voor de periode tot het overlijden van erflaatster geen rekening en verantwoording verschuldigd is aan de erfgenamen omdat hij dit altijd al aan erflaatster heeft afgelegd. Voor de periode na 1 januari 2015 geldt dat nergens uit blijkt dat dat [F] nadien nog rekening en verantwoording zou hebben afgelegd aan erflaatster en evenmin dat daar een decharge op zou zijn gevolgd. Voor een dergelijke decharge zou overigens hetzelfde gelden en -gezien de progressieve aard van de ziekte nog in sterkere mate- als voor de dechargeverklaring van 1 januari 2015.
4.8.
Na het overlijden van erflaatster heeft notaris [executeur] aan [F] rekening en verantwoording gevraagd. Bij de door [executeur] c.s. in het geding gebrachte stukken bevinden zich twee ongedateerde en ongetekende verklaringen van [F] , die hij op 18 oktober 2017 als wordbestand per mail heeft gezonden aan de notaris, alsmede een brief van [F] van 22 november 2017. De rechtbank constateert dat deze bescheiden niet in de buurt komen van een deugdelijke rekening en verantwoording als bedoeld in het levenstestament. Nadat de notaris zelf de bankafschriften van de rekening van erflaatster bij de bank had opgevraagd, heeft notaris [executeur] bij brief van 11 januari 2018 [F] verzocht antwoord te geven op heel specifiek aan hem gestelde vragen en hem om bewijsstukken verzocht. Hierop heeft [F] per mail gereageerd met de mededeling dat hij een advocatenkantoor had ingeschakeld, maar elke verdere inhoudelijke reactie is uitgebleven. Nadien heeft ook mr. Kuis bij brief van 24 september 2018 namens [executeur]
c.s. [F] gesommeerd om een complete rekening en verantwoording af te leggen over de gehele periode van de volmacht. Hierop is niet eerder gereageerd dan bij conclusie van antwoord. De rechtbank constateert op grond hiervan dat [F] zich niet deugdelijk heeft gekweten van zijn plicht om rekening en verantwoording af te leggen.
4.9.
Het door [executeur] c.s. gevorderde bedrag van € 45.664,60 bestaat uit de volgende posten
a. aankoop auto
€ 25.000,-
b. kasopnamen in [woonplaats]
€ 18.900,-
c. kleding, elektronica en doe het zelfzaken
€ 1.056,45
d. maaltijden en slager
€ 125,15
e. kasopname 10 mei 2017
€ 500,-
f. teveel geschonken
€ 83,-
totaal € 45.664,60
Ad a
4.10.
Dit bedrag is door [F] op 26 juni 2015 naar zichzelf overgemaakt met omschrijving ‘voor anonieme bijdrage goede doelen’. Pas later en in strijd met eerdere uitlatingen heeft [F] toegegeven dat deze omschrijving niet correct was en gesteld dat het bedrag hem was geschonken door erflaatster voor de aankoop van een auto. [F] stelt nu dat de omschrijving ‘voor anonieme goede doelen’ gebruikt was omdat erflaatster niet wilde dat haar dochter [A] van deze schenking op de hoogte zou komen. De rechtbank stelt allereerst vast dat de beweerdelijke schenking uit niets anders blijkt dan uit de verklaring van [F] en dat die op geen enkele wijze van elders wordt ondersteund. De titel die [F] uiteindelijk, in strijd met de omschrijving en zijn eerdere uitlatingen, aan deze overboeking ten grondslag legt is ook in strijd met de geest van het levenstestamant van erflaatster. Daarin heeft zij immers over schenkingen aan haar kinderen uitdrukkelijk bepaald dat deze bij voorkeur aan elk van hen op dezelfde dag en voor gelijke bedragen mogen worden gedaan. Ook in het testament zijn de kinderen elk gelijkelijk bedeeld. Een schenking van € 25.000,- aan alleen [F] past niet in het uitgangspunt van gelijke behandeling. De rechtbank houdt het er dan ook met [executeur] c.s. voor dat [F] dit bedrag eigenmachtig naar zichzelf heeft overgemaakt en daar pas later de titel schenking onder heeft gelegd.
4.11.
Maar zelfs al zou sprake zijn geweest van een daadwerkelijke opdracht van erflaatster tot de desbetreffende overboeking met als doel te schenken dan geldt dat [executeur]
c.s. voldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld waaruit volgt dat de schenking door misbruik van omstandigheden tot stand is gekomen. Dit misbruik volgt uit de
geestesstoornis van erflaatster zoals beschreven door [H] en ook haar van [F] afhankelijke en van de rest van de familie geïsoleerde positie. [F] was hiervan op de hoogte en deze wetenschap had hem behoren te weerhouden van het uitvoeren en aannemen van de schenking. Zijn stelling dat erflaatster zich zelf voldoende bekwaam achtte om een dergelijke beslissing te nemen is onvoldoende voor een ander oordeel, mede gelet op het door [H] beschreven gebrek aan ziekte-inzicht. Uit het vorenstaande volgt dat [F] zonder (geldige) titel € 25.000,- aan het vermogen van erflaatster heeft onttrokken en zich daarmee ongerechtvaardigd heeft verrijkt. Daarmee heeft hij ook onrechtmatig gehandeld jegens erflaatster en haar erfgenamen.
Ad b
4.12.
Tussen partijen is niet in geschil dat [F] in de periode van 2 april 2015 tot en met 10 mei 2017 57 kasopnames heeft gedaan in zijn woonplaats [woonplaats] voor in totaal
€ 18.900,-. [F] stelt dat deze kasopnames gedaan zijn op uitdrukkelijk verzoek van erflaatster om daarmee anoniem stortingen te doen in collectebussen van plaatselijke verenigingen, van landelijke goede doelen en kerken. Ter zitting heeft [F] nog verklaard dat hij het gepinde geld in enveloppen deed en per post verstuurde aan goede doelen en particulieren. [executeur] c.s. houdt het ervoor dat [F] de gepinde bedragen heeft aangewend voor zichzelf, nu hij hierover niet op deugdelijke wijze rekening en verantwoording heeft afgelegd. De rechtbank is het daarmee eens. [F] heeft op geen enkele wijze administratie bijgehouden van de giften, althans hij heeft die niet ter inzage gelegd. Elke onderbouwing voor zijn stelling dat de gepinde bedragen aan goede doelen zijn besteed ontbreekt. Het verhaal van [F] dat hij ook geld per post pleegde te versturen aan goede doelen heeft hij pas op zitting verteld. Dit is bovendien een zeer vreemde wijze van doneren. Dat het gepinde geld is besteed aan goede doelen is dus niet aannemelijk.
4.13.
Overigens zou [F] hiermee ook buiten de volmacht uit het levenstestament zijn getreden. Daarin is uitdrukkelijk bepaald dat giften uitsluitend aan de kinderen en kleinkinderen gedaan mogen worden. Als [F] hiervan heeft afgeweken is hij schadeplichtig geworden aan de nalatenschap. De rechtbank verwerpt het verweer van [F] dat hij slechts de wens van erflaatster uitvoerde. Die wens ligt vast in het levenstestament. De schenkingen, zo deze al haar wens betroffen, vormen eenzijdige rechtshandelingen in haar nadeel en zouden zijn gedaan in een periode dat de geestvermogens van erflaatster door dementie verstoord waren. Daarvoor geldt hetzelfde als overwogen in 4.4. is overwogen.
Ad c
4.14.
Niet in geschil is dat [F] in de periode van 4 april 2015 tot 25 september 2016 diverse uitgaven heeft gedaan ten laste van het vermogen van erflaatster. Het gaat hier om uitgaven in de modesfeer, in doe-het-zelfzaken en aan elektronica voor in totaal € 1.056,45. [executeur] c.s. stelt dat de executeur herhaaldelijk om bewijzen heeft verzocht dat deze uitgaven ook daadwerkelijk ten behoeve van erflaatster zijn gedaan, maar niet heeft gekregen. [F] heeft als verweer aangevoerd dat, toen moeder verhuisde naar het verzorgingshuis, hij diverse spullen heeft moeten kopen, waaronder een televisie en wat aankleding, waaronder verlichting. Daarnaast schafte hij bij verschillende zaken in [woonplaats] voor erflaatster kleding aan, zoals ondergoed, blouses en broeken. Ten slotte kwam eenmaal in de maand een schoenenverkoper in het verzorgingshuis. [F] heeft hier met erflaatster schoenen voor haar aangeschaft. Omdat hij deze uitgaven op haar verzoek en zelfs in haar bijzijn heeft gedaan heeft hij hier geen bonnen meer van, aldus [F] .
4.15.
De vraag is voor wiens rekening en risico dit dient te komen, gegeven het feit dat erflaatster in haar levenstestament een administratieplicht heeft opgelegd aan de gevolmachtigde. Anderzijds geldt ook dat het in familierelaties waarin één van de kinderen de zorgtaken waaronder het beheer van de financiën op zich neemt, past om enige terughoudendheid aan te nemen in het vaststellen van die verplichting, in die zin dat niet elke kleine uitgave hoeft te worden verantwoord, zeker niet als de uitgaven wat aard en/of omvang betreft gerekend kunnen worden tot het normale uitgavenpatroon van de erflaatster. [executeur] c.s. heeft onvoldoende gesteld voor het oordeel dat de uitgaven niet passen in het normale uitgavenpatroon van erflaatster en het bedrag dat daarmee gemoeid is komt de rechtbank ook niet onredelijk voor. Het feit dat er duidelijke aanwijzingen zijn voor misbruik van de volmacht brengt niet met zich mee dat geen enkele uitgave ten behoeve van erflaatster zou zijn gedaan. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook afwijzen.
Ad d
4.16.
Dit betreft uitgaven van in totaal € 125,15 aan maaltijden bij snackbars en een slager in de periode dat moeder in een verzorgingshuis of verpleeghuis woonde en daar haar maaltijden kreeg. Voor dit onderdeel van de vordering geldt hetzelfde als voor onderdeel c.
Ad e
4.17.
Dit betreft een kasopname op 10 mei 2017, dus na de dood van erflaatster. [executeur]
c.s. stelt dat [F] na het overlijden van erflaatster niet meer bevoegd was om over haar vermogen te beschikken. [F] heeft dit op zichzelf niet betwist maar stelt dat hij na het overlijden van erflaatster koffie, thee en dergelijke heeft moeten afrekenen aan het restaurant van [verpleeghuis] te [woonplaats] . Daarbij had hij, vanwege de afkomst van erflaatster, spekkoek geregeld bij de koffie en ook gebracht aan de verzorging van de afdeling waar erflaatster verbleef. Dit betrof een bedrag van € 98,75. Omdat hij gewoon was voor erflaatster bedragen van € 500,- te pinnen, heeft hij dit toen ook gedaan. [F] erkent daarmee € 401,25 onbewust aan de boedel te hebben onttrokken. De rechtbank zal een bedrag van € 401,25 toewijzen. Voor het overige zal de rechtbank de vordering afwijzen, hoewel [F] met de pinopname na het overlijden van erflaatster buiten de volmacht is getreden. De rechtbank acht aannemelijk dat de kosten ten behoeve van de nagedachtenis van erflaatster zijn gemaakt. De kosten komen daarmee ten laste van de erfenis.
Ad f
4.18.
Dit betreft de som van € 50,- en € 23,- dus in totaal € 83,-. [executeur] c.s. stelt dat [F] uit het vermogen van erflaatster aan zichzelf in 2015 een bedrag van € 5.277,- en in 2016 een bedrag van € 5.304,- heeft geschonken en daarmee het maximum heeft overschreden van het voor een schenking fiscaal vrijgestelde bedrag. In 2015 is € 50,- te veel geschonken, in 2016 is € 23,- te veel geschonken. Daarmee is [F] buiten zijn volmacht getreden omdat het levenstestament bepaalt dat de gevolmachtigde geen schenkingen mag doen boven het voor schenking vrijgestelde bedrag. Dit is door [F] niet betwist. De rechtbank zal dit bedrag dan ook toewijzen. Overigens geldt voor deze schenkingen hetzelfde als voor de ‘geschonken’ auto, maar de rechtbank treedt niet buiten de vordering.
4.19.
Het door [executeur] c.s. gevorderde bedrag van € 16.622,- bestaat uit de volgende schenkingen en leningen:
g. overboeking aan zoon [G ] € 750,-
h. aan echtgenote in 2015 € 2.161,-
i. idem in 2016 € 2.111,-
j. aan schoondochter en/of zoon [I] € 6.600,-
k. aan zoon [G ] € 5.000,- Totaal € 16.622,-
Ad g
4.20.
Dit betreft een overboeking ten laste van het vermogen van erflaatster aan de zoon van [F] op 7 oktober 2016, met de vermelding ‘zoals met oma besproken’. [F] erkent dat hij deze transactie heeft uitgevoerd. Hij stelt dat hij deze overboeking in opdracht van erflaatster heeft gedaan. Erflaatster heeft hier, volgens [F] , na een gesprek met haar kleinzoon toe besloten. Ook hier stelt [F] dat erflaatster de volledige beschikking had over haar financiën en dat hij enkel de opdrachten die zij hem gaf uitvoerde. Als hij daarbij vragen stelde was steevast haar antwoord dat het haar geld was en ook haar beslissing, aldus [F] . Maar ook als dat zo is, is die opdracht nietig (of vernietigbaar) omdat zij die schenking gedaan heeft onder invloed haar dementie. Daarom zal de rechtbank dit onderdeel toewijzen.
Ad h en ad i
4.21.
Tussen partijen staat vast dat [F] in 2015 een bedrag van € 2.161,- en in 2016 en bedrag van € 2.111,- aan zijn echtgenote heeft overgemaakt onder de noemer schenking. [executeur] c.s. stelt dat [F] daartoe ingevolge het levenstestament niet bevoegd was, omdat daarin staat dat schenkingen slechts aan kinderen en kleinkinderen mogen worden gedaan. Ook hier stelt [F] dat hij deze schenking heeft gedaan op verzoek van erflaatster. [F] stelt dat erflaatster die twee schenkingen heeft willen doen in het kader van het 49- respectievelijk 50-jarige huwelijk van [F] en zijn echtgenote en voor haar verjaardag, voor de kleinkinderen en voor vakantie. [F] stelt dat hij zich niet bewust is geweest is dat hij, door te voldoen aan de wens van erflaatster, buiten de volmacht trad.
4.22.
De rechtbank zal de twee gevorderde bedragen toewijzen alleen al omdat [F] inderdaad buiten de volmacht is getreden en daarmee schadeplichtig is geworden aan de nalatenschap. Dat hij zich daar niet bewust van was, is niet relevant. Een behoorlijke uitvoering van de volmacht vereist dat de volmachtgever de grenzen van zijn volmacht kent. Daarnaast geldt ook hier hetzelfde als voor de andere schenkingen.
Ad j en k
4.23.
[executeur] c.s. stelt dat er ‘leningen’ geweest zijn aan de zoon van [F] , [I] en diens partner mevrouw [J] gezamenlijk en aan [G ] , de hiervoor reeds genoemde zoon van verweerder. Het gaat om een bedrag van € 6.600,- (in twee tranches op 16 december 2015 en 14 januari 2016) en een bedrag van € 5.000,- (op 15 december 2016). De aflossingen dienden volgens de overeenkomst van geldlening te worden gedaan op de bankrekening van [F] en zijn echtgenote [D] . [F] heeft dit dus ontvangen zonder recht of titel óf als schenking. [executeur] c.s. stelt dat deze ‘leningen’ tot stand kwamen terwijl erflaatster niet wilsbekwaam was.
[F] heeft aangevoerd dat erflaatster inderdaad met haar kleinzoons een overeenkomst van geldlening heeft gesloten. Zij zou met hen zijn overeengekomen dat de lening moest
worden terugbetaald op de rekening van [F] . Erflaatster wilde volgens [F] , dat het geld op deze manier terecht kwam bij de door haar aangewezen goede doelen.
4.24.
De rechtbank zal de vorderingen toewijzen. Voor zover de aflossingen terecht zijn gekomen op de rekening van [F] en zijn echtgenote is [F] daarmee ongerechtvaardigd verrijkt. Voor de zogenaamde goede doelen verwijst de rechtbank naar hetgeen in 4.12 en 4.13 is overwogen. Uit de overgelegde schriftelijke neerslag van de ‘overeenkomsten’ volgt dat er geen rente is afgesproken en een aflossing van slechts € 25,- per maand. [F] heeft getekend namens erflaatster. Gelet op haar wilsonbekwaamheid had [F] als redelijk handelend gevolmachtigde, haar van het sluiten van de leningsovereenkomst -zo zij daar al van wist, maar dat blijkt nergens uit- moeten weerhouden. Voor zover de leningen nog niet zijn afgelost is [F] daarvoor schadeplichtig.
Verbeurdverklaring
4.25.
[executeur] c.s. vordert tenslotte een verklaring voor recht dat het aandeel van [F] in het vorderingsrecht van de nalatenschap op [F] op grond van artikel 3:194 lid 2 BW door [F] is verbeurd en dus nog slechts aan de andere erven toekomt. [F] heeft hiertegen verweer gevoerd. Hij betwist dat hij tot de gemeenschap behorende goederen heeft verzwegen of zoek gemaakt laat staan dat hij dit opzettelijk heeft gedaan.
4.26.
De rechtbank zal de gevorderde verklaring voor recht toewijzen, voor zover deze ziet op de ‘schenking’ van € 25.000,- en de kasopnames in [woonplaats] € 18.900,-. Hoewel ook de overige posten zien op laakbaar en verwijtbaar handelen staat alleen van deze posten voldoende vast dat [F] een rookgordijn heeft willen optrekken en daarmee bewust vorderingsrechten voor de boedel heeft willen verzwijgen. Voor de ‘schenking’ die op de auto ziet heeft hij dat ook toegegeven. Daar is bewust een verkeerde omschrijving gebruikt om [A] zand in de ogen te strooien en [F] heeft dat pas in een heel laat stadium erkend. Voor de kasopnames in [woonplaats] wordt dit rookgordijn nog steeds opgehouden.
4.27.
Al het vorenstaande leidt tot de conclusie dat [F] het volgende aan de boedel zal moeten terugbetalen:
vanwege de auto € 25.000,-
vanwege de kasopnamen in [woonplaats] € 18.900,-
van de kasopname op 10 mei 2017 € 401,25
vanwege ‘teveel geschonken’ € 83,- vanwege overboekingen aan zoons en echtgenote van [F] € 16.622,- totaal € 61.006,25
4.28.
[F] zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [executeur] c.s. tot op heden begroot op
€ 4.906,91. Dit bedrag is als volgt samengesteld:
  • € 3.222,- aan salaris advocaat (3 punten maal € 1.074,-, inclusief beslagrekest)
  • € 914,- aan griffierecht;
  • € 99,01 betekening procesinleiding;
  • € 671,90 betekeningskosten conservatoir beslag (€ 256,82 + € 207,54 + € 207,54).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
vernietigt de dechargeverklaring van 1 januari 2015;
5.2.
veroordeelt [F] om aan de nalatenschap van erflaatster te betalen een bedrag van € 61.006,25, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum van de diverse onttrekkingen en/of overboekingen;
5.3.
verklaart voor recht dat het aandeel van [F] in het vorderingsrecht ten bedrage van € 43.900,- (€ 25.000 + € 18.900,-) van de nalatenschap op [F] op grond van artikel 3:194 lid 2 BW door [F] is verbeurd en dus nog slechts aan de andere erven toekomt.
5.4.
veroordeelt [F] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [executeur] c.s.
begroot op € 4.906,91;
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.6.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.A.T. Engbers, bijgestaan door mr. N.I. Ganzevoort als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2020.