In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 23 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) over de aanpassing van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling). Eiser ontving sinds 5 mei 2012 een AIO-aanvulling naast zijn Algemene Ouderdomswet (AOW) en had werkzaamheden als marktkoopman. De SVB heeft bij besluit van 19 juli 2019 het fictieve inkomen van eiser vastgesteld op € 125,00 per maand, maar heeft dit later aangepast naar € 89,28 per maand na het indienen van een bezwaar door eiser. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit, omdat hij van mening was dat de SVB ten onrechte rekening hield met een fictief inkomen, gezien zijn financiële situatie en de vaste lasten die hij had voor zijn marktwerkzaamheden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de SVB bij de berekening van het fictieve inkomen rekening heeft gehouden met de inkomsten van eiser uit de jaren 2017, 2018 en 2019, en dat de SVB het beleid volgt dat een fictief inkomen wordt vastgesteld totdat de werkelijke inkomsten definitief zijn vastgesteld. Eiser heeft aangevoerd dat zijn werkzaamheden niet winstgevend zijn en dat hij veel vaste lasten heeft, maar de rechtbank oordeelde dat de SVB zich aan het beleid moest houden en dat de omstandigheden van eiser niet konden leiden tot een andere uitkomst. De rechtbank heeft geoordeeld dat de SVB de berekeningsmethode correct heeft toegepast en dat het beroep van eiser ongegrond is verklaard.
De uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, en is niet openbaar uitgesproken vanwege de coronamaatregelen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.