Overwegingen
1. Eiser heeft op 8 juli 2019 verzocht om hem een bewonersvergunning voor zijn woning aan de [adres] te [woonplaats] te verlenen. Hij stelt dat de oprit naast zijn woning te smal is om zijn twee kinderen met een leeftijd tussen de 0 en 2 jaar oud goed en veilig in of uit de auto te kunnen halen. Bovendien moet eiser ook langs de auto met de (bak)fiets kunnen lopen.
2. Verweerder heeft de bewoners-parkeervergunning afgewezen, omdat eiser op zijn perceel beschikt over een parkeerplaats op eigen terrein. Op eisers adres staat één motovoertuig geregistreerd. Vanwege de schaarse parkeerruimte in het vergunningengebied kan de bewonersvergunning niet worden verleend. Voorts is verweerder niet gebleken van gronden voor de toepassing van de hardheidsclausule.
Wat zijn de standpunten van partijen?
3. ( (i) Eiser voert aan dat de oprit naast zijn woning aan de zijkanten is ommuurd, links door de hoge muurwoning en rechts door een hoge gemetselde erfafscheiding. Aan de voorkant bevindt zich een stenen toegangspoort, waardoor parkeren hier volgens eiser niet mogelijk omdat de autoportieren worden beschadigd bij het openen en sluiten. Bovendien is de smalle oprit ook de enige toegang tot de achtertuin en de schuur. Als de auto op de oprit staat geparkeerd, is de ruimte te beperkt om met (bak)fietsen en/of afvalcontainers erlangs te lopen. Een kind uit het autostoeltje halen aan de linkerkant van de auto en een baby in de Maxi-Cosi aan de andere kant, is niet mogelijk.
(ii) Volgens eiser is het parkeerbeleid van verweerder niet redelijk, omdat eiser als bewoner niet meer in zijn eigen straat mag parkeren. Van belang is dat het om een rustige straat gaat in een woonwijk in het buitenschilgebied, waar volgens eiservoldoende parkeergelegenheid is.
(iii) Eiser is van mening dat afwijzing van de vergunning voor hem een onbillijke situatie oplevert en niet proportioneel is. Gezien de ommuring van de oprit is herinrichting daarvan niet mogelijk. Bij parkeren aan de ingang van de oprit blokkeert de auto de verdere toegang tot het huis. Eiser vindt het beklemmend dat hij als bewoner niet in zijn eigen straat mag parkeren.
(iv) Eiser doet verder een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Zijn buurman met een tussenwoning (zonder oprit) mag zijn auto wel op straat mag parkeren, terwijl eiser met een hoekwoning en een smalle oprit dat recht wordt ontzegd. De bewoners van de [straat] worden daarom niet gelijk behandeld, aldus eiser.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de oprit bij eisers woning voldoet aan de normen die door hem gehanteerd worden bij het beoordelen of een woning een parkeerplaats op eigen terrein heeft. Volgens verweerder is het parkeerbeleid niet kennelijk onredelijk. Dat de parkeerdruk in de straat wat lager is, is bij de onderhavige beoordeling niet relevant, omdat het gebied waar het beleid op ziet als geheel wordt beschouwd. Volgens verweerder is er hier geen sprake van een apert onbillijke situatie en/of een niet beoogde uitkomst van het parkeerbeleid. De situatie van eiser is ook niet gelijk aan die van zijn buurman, aldus verweerder.
Welke regelgeving is van toepassing?
5. Voor de relevante regelgeving verwijst de rechtbank naar de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
Wat is de omvang van het geschil?
6. Tussen partijen is niet in geschil dat eiser in de basisregistratie personen op het adres [adres] staat ingeschreven en dat deze straat deel uitmaakt van het buitenschilgebied [buitenschilgebied] , waarbinnen sprake is van betaald parkeren. Eiser beschikt over een oprit bij zijn woning. De vraag is of de parkeerruimte op deze oprit voldoende is om te kunnen gelden als een parkeerplaats op eigen terrein. Hiervoor zal de rechtbank eerst beoordelen of verweerder een redelijk parkeerbeleid voert.
Is het parkeerbeleid van verweerder redelijk?
7. Ja, de rechtbank vindt van wel. Verweerder voert een stringent parkeerbeleid omdat de parkeerdruk in het buitenschilgebied, waar eiser woont, hoog is terwijl de parkeervoorzieningen daar beperkt zijn. Het voeren van een streng parkeerbeleid is daarom noodzakelijk. Door het aantal parkeerplaatsen op eigen terrein in mindering te brengen op het aantal te verlenen vergunningen, wil verweerder een duidelijke keuze maken die ook goed controleerbaar en uitvoerbaar is. De [straat] ligt in de buitenschil van Hilversum waarvoor betaald parkeren is ingesteld.
Is de parkeergelegenheid op eisers oprit voldoende voor een parkeerplaats op eigen terrein?
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder in zijn parkeerbeleid voor het beoordelen van plekken die als parkeerplaats op eigen terrein worden aangemerkt, uitgaat van de normen van de Aanbevelingen voor stedelijke parkeervoorzieningen.Hoewel deze aanbevelingen zijn geschreven voor parkeervoorzieningen in de openbare ruimte, is de rechtbank van oordeel dat verweerder deze aanbevelingen ook voor de beoordeling of sprake is van een parkeerplaats op eigen terrein heeft kunnen toepassen. De rechtbank acht hierbij van belang dat verweerder, zoals hierna blijkt, ook rekening heeft gehouden met de situatie ter plaatse.
9. In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat in de ASVV 2012 een parkeerplaats wordt opgedeeld in de ruimte die voor het voertuig zelf nodig is en een ruimte voor het in-en uitstappen. Voor de afmetingen van de voertuigruimte wordt uitgegaan van het ontwerpvoertuig personenauto, zoals in de tabel van de ASVV 2012 weergegeven. De breedte van een personenauto is gemiddeld 1.70m. Omdat 5% van de auto’s (de 95 percentiel) breder is dan 1.83m, wordt die breedte in de tabel als gemiddelde gehanteerd. Ook bij het langsparkeren wordt 1.83m als breedte aangehouden. Daarbij wordt verder rekening gehouden met een uitstapstrook van 0,53m.
10. Verder heeft verweerder met een berekening toegelicht dat de oprit van eiser voldoet aan de gestelde afmetingen om als parkeerplaats op eigen terrein te kunnen gelden. Uit die berekening blijkt dat in totaal 2.36m nodig is om de auto te kunnen langsparkeren.De oprit van eiser is 2.40m breed. Eiser heeft dat niet bestreden. Dit betekent dat het feitelijk mogelijk moet zijn dat eiser zijn auto op de oprit naast zijn huis parkeert. Dat blijkt ook uit de foto’s die eiser heeft overgelegd. Daarbij acht de rechtbank het voor eiser niet onevenredig bezwarend als hij zijn oprit anders inricht om meer manoeuvreerruimte te creëren. Ook kan eiser zijn auto zo nodig voor de rooilijn parkeren.
Heeft verweerder aan eiser op grond van de hardheidsclausule een vergunning moeten verlenen?
11. Verweerder heeft bij de toepassing van de hardheidsclausule beoordelingsruimte. De rechtbank moet daarom deze toepassing door verweerder van een afstand bekijken. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de manoeuvreerruimte op de oprit en/of de gezinssituatie van eiser niet als een onevenredige hardheid of een bijzondere situatie als bedoeld in de hardheidsclausule heeft hoeven aanmerken. Ook in de lage parkeerdruk in straat waar eiser woont heeft verweerder geen reden hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen. Dat sprake is van hinder bij het in- en uit de auto stappen met twee kleine kinderen, betekent niet dat verweerder aan eiser –ondanks dat hij niet aan de voorwaarden voldoet - een bewonersparkeervergunning moet verlenen. Dat eiser zich door het parkeerbeleid van verweerder in zijn vrijheid beperkt voelt, leidt evenmin tot een andere conclusie.
12. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zorgvuldig naar de parkeersituatie van eiser heeft gekeken. De gemachtigde van verweerder en een lid van de bezwaarcommissie zijn tweemaal ter plaatse geweest om de situatie op de oprit van eisers woning te bekijken. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder niet is ingegaan op alle relevante argumenten van eiser. Verweerder heeft zijn standpunt naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd en onderbouwd.
Slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel?
13. De rechtbank is van oordeel dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slaagt. De bewoners van tussenwoningen in de straat beschikken niet over een parkeerplaats op eigen terrein. Reeds om die reden is hun situatie niet gelijk aan die van eiser. Ook de situatie van bewoners van andere hoekwoningen die wel een achterom hebben, is niet gelijk aan die van eiser.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.