ECLI:NL:RBMNE:2020:4269

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 juni 2020
Publicatiedatum
8 oktober 2020
Zaaknummer
UTR - 19 _ 5164
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-waarde van onroerende zaak ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 30 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning aan [adres 1] te [woonplaats]. De heffingsambtenaar had de waarde voor het belastingjaar 2019 vastgesteld op € 441.000,- met als waardepeildatum 1 januari 2018. Eiser, de eigenaar van de woning, was het niet eens met deze vaststelling en had bezwaar gemaakt, dat door de heffingsambtenaar ongegrond was verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen deze beslissing.

Tijdens de zitting op 3 juni 2020 heeft eiser zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, terwijl de heffingsambtenaar ook een gemachtigde en een taxateur had meegenomen. De rechtbank heeft de woning en de vastgestelde waarde beoordeeld aan de hand van de Wet WOZ, waarbij de waarde in het economisch verkeer centraal staat. Eiser stelde dat de waarde te hoog was en pleitte voor een lagere waarde van € 352.000,-.

De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de WOZ-waarde niet te hoog was vastgesteld. Dit werd onderbouwd met een taxatiematrix waarin de woning werd vergeleken met vier referentiewoningen. De rechtbank concludeerde dat de heffingsambtenaar voldoende rekening had gehouden met de verschillen tussen de woningen en dat de waarde op de waardepeildatum correct was vastgesteld. Eiser's argumenten werden niet overtuigend bevonden, en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5164

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juni 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: J.L.G. van Herk).
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, verweerder
(gemachtigde: P.E. Boersma).

Procesverloop

In de beschikking van 28 februari 2019 heeft verweerder op grond van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak aan [adres 1] te [woonplaats] (de woning) voor het belastingjaar 2019 vastgesteld op € 441.000,- naar de waardepeildatum 1 januari 2018. Verweerder heeft bij deze beschikking aan eiser als eigenaar van de woning ook een aanslag onroerendezaakbelastingen opgelegd, waarbij deze waarde als heffingsmaatstaf is gehanteerd.
In de uitspraak op bezwaar van 24 oktober 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend met een taxatiematrix.
De zaak is behandeld op de skypezitting van 3 juni 2020. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door de heer [naam] , taxateur.

Overwegingen

1. De woning is een in 2008 gebouwde woning met dakterras en berging. De woning staat op een perceel van 154 m2 en heeft een gebruiksoppervlakte van 149 m2.
2. De WOZ-waarde van de woning is de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald.
3. Eiser bepleit een lagere waarde, namelijk € 352.000,-. Verweerder handhaaft in beroep de door hem vastgestelde waarde.
4. Verweerder dient aannemelijk te maken dat de waarde van de woning op de waardepeildatum niet hoger is vastgesteld dan de waarde in het economisch verkeer. Dat is de prijs die bij verkoop op de voor die woning meest geschikte wijze en na de beste voorbereiding door de meest biedende gegadigde voor die woning zou zijn betaald. De waarde wordt bepaald door middel van de vergelijkingsmethode, waarbij rekening moet worden gehouden met de verschillen tussen de woning en de referentiewoningen. Dit volgt uit de artikelen 17 en 18 van de Wet WOZ, de Uitvoeringsregeling en de rechtspraak in woz-zaken.
5. Verweerder heeft ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde een taxatiematrix overgelegd, waarin de woning is vergeleken met vier referentiewoningen. Het betreft de volgende, alle in [woonplaats] gelegen, referentiewoningen:
  • [adres 2] verkocht op 22 augustus 2017 voor € 415.000,-;
  • [adres 3] , verkocht op 1 december 2016 voor € 366.000,-;
  • [adres 4] , verkocht op 5 januari 2017 voor €385.000 ,-;
  • [adres 5] , verkocht op 25 maart 2018 voor € 383.000,-.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder met de taxatiematrix, en de toelichting die
daarop ter zitting is gegeven, aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. Uit de taxatiematrix blijkt dat de waarde van de woning is bepaald met behulp van een methode van vergelijking met referentiewoningen van hetzelfde type, waarvan marktgegevens beschikbaar zijn. Met de taxatiematrix maakt verweerder aannemelijk dat bij de waardebepaling in voldoende mate rekening is gehouden met de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning wat betreft onder meer gebruiks- en perceeloppervlakte. Met de taxatiematrix heeft verweerder de waardeverhouding tussen de woning en de referentiewoningen inzichtelijk gemaakt.
7. Wat eiser in beroep aanvoert, brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
8. Eiser voert aan dat verweerder in de uitspraak op bezwaar niet ingaat op de drie vergelijksobjecten die tijdens de hoorzitting zijn aangedragen, namelijk [adres 4] en [adres 2] en [adres 6] . De rechtbank merkt op dat [adres 4] en [adres 2] in de taxatiematrix van verweerder staan. Verder oordeelt de rechtbank dat [adres 6] geen goed vergelijkingsobject is, omdat de verkoopdatum (2 september 2019) te ver van de waardepeildatum ligt.
9. Eiser verwijst naar andere verkoopcijfers, van [adres 7] , [adres 8] en [adres 9] , ter onderbouwing dat de WOZ-waarde te hoog is vastgesteld. Eiser heeft van deze verkopen echter geen gegevens overgelegd. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat eiser niet heeft aangetoond dat dit goed vergelijkbare objecten zijn. Het standpunt van eiser dat verweerder niet heeft aangetoond dat deze verkopen niet vergelijkbaar zijn kan de rechtbank, gelet op de bewijslastverdeling, niet volgen. In aanvulling hierop heeft verweerder op de zitting uitgelegd dat [adres 8] en [adres 9] een hogere waarde dan de WOZ-waarde vertegenwoordigen. Eiser laat dit standpunt onbetwist.
10. Eiser voert op de zitting aan dat de woning niet inpandig is opgenomen. Verweerder
licht toe dat hij een oordeel kon vormen op basis van de verkoopadvertentie uit augustus 2013, bestaande uit beschrijvingen en foto’s. Nu eiser daar niets tegenover heeft gesteld, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan het standpunt van verweerder te twijfelen.
11. Verder verzoekt eiser op de zitting om inzicht in de correcties voor KOUDV-factoren. Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder dit niet inzichtelijk maken, aangezien een dergelijke correctie niet is toegepast. Op de onderdelen uitstraling/type, bouwkundige kwaliteit, staat van onderhoud en voorzieningenniveau scoren alle vergelijkingsobjecten namelijk hetzelfde als de woning.
12. Gelet op wat hiervoor is overwogen, heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat de door
hem vastgestelde WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld. Het beroep is ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 30 juni 2020 gedaan door mr. R.C. Stijnen, rechter, in aanwezigheid van mr. L.M.A. Koeman, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt de uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.