ECLI:NL:RBMNE:2020:43

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
22 januari 2020
Publicatiedatum
9 januari 2020
Zaaknummer
7836235 AC EXPL 19-2083
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.J. van Binsbergen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot proceskostenvergoeding in geschil tussen stratenmakersbedrijven na eerdere uitspraak

In deze zaak vordert eiser, handelend onder de naam van zijn stratenmakersbedrijf, een proceskostenvergoeding van gedaagde, die eveneens een stratenmakersbedrijf heeft. Eiser had eerder in een andere procedure, NL17.11535, een vordering tot betaling van onbetaalde facturen ingediend, waarbij gedaagde grotendeels ongelijk kreeg. In dat vonnis van 4 maart 2019 werd een bedrag van € 6.919 toegewezen aan gedaagde, die ook in de proceskosten werd veroordeeld. Eiser kondigde aan dat hij in een aparte procedure schadevergoeding wilde vorderen voor de werkelijk gemaakte kosten. In deze procedure vordert eiser nu een bedrag van € 10.246, wat het verschil is tussen de toegewezen proceskosten en de werkelijke kosten die hij stelt te hebben gemaakt.

Gedaagde verzet zich tegen deze vordering en de zaak is behandeld op de zitting van 19 december 2019. De kantonrechter oordeelt dat de eerdere beslissing over de proceskosten in kracht van gewijsde is gegaan, wat betekent dat deze beslissing bindend is in deze nieuwe procedure. Dit houdt in dat de proceskosten die in de eerdere zaak zijn toegewezen, niet opnieuw ter discussie kunnen worden gesteld. De kantonrechter wijst erop dat de hoofdregel is dat de verliezende partij de proceskosten moet vergoeden, maar dat een volledige vergoeding alleen mogelijk is in geval van misbruik van procesrecht.

De kantonrechter concludeert dat eiser in deze zaak ongelijk krijgt en veroordeelt hem tot betaling van de proceskosten aan gedaagde, die worden begroot op € 720,00 aan salaris voor de gemachtigde. De beslissing van de kantonrechter is openbaar uitgesproken op 22 januari 2020.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 7836235 AC EXPL 19-2083 nig/1449
Vonnis van 22 januari 2020
inzake
[eiser] ,
handelend onder de naam [handelsnaam van eiser] ,
wonend in [woonplaats 1] ,
verder ook te noemen [eiser] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. C.A. de Bruin (Bureau mr. De Bruin),
tegen:
[gedaagde] ,
handelend onder de naam [handelsnaam van gedaagde] ,
wonend in [woonplaats 2] ,
verder ook te noemen [gedaagde] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. E.R. Jonker.

1.Waar gaat de zaak over?

1.1.
[gedaagde] en [eiser] hebben allebei een stratenmakersbedrijf. Zij hebben met elkaar samengewerkt. In procedure NL17.11535 bij deze rechtbank heeft [gedaagde] van [eiser] betaling gevorderd van onbetaalde facturen. Het totaalbedrag was eerst ruim € 30.000, en na vermindering van eis € 24.558,60. Daarvan is (in een vonnis van 4 maart 2019) € 6.919 toegewezen. [gedaagde] is veroordeeld in de proceskosten, omdat hij voor het grootste deel ongelijk gekregen heeft. Die kosten zijn op de gebruikelijke manier begroot op € 2.620,50.
1.2.
In die procedure heeft [eiser] al aangekondigd dat hij van [gedaagde] in een afzonderlijke procedure schadevergoeding wilde vorderen voor de werkelijk gemaakte kosten.
1.3.
[eiser] vordert nu betaling van € 10.246 met rente en kosten. Dat is het verschil tussen de toegewezen vergoeding en de werkelijke kosten die hij zegt te hebben gemaakt.
1.4.
[gedaagde] verzet zich tegen de vordering. De zaak is behandeld op de zitting van 19 december 2019.

2.Wat vindt de kantonrechter ervan?

2.1.
Het eerste probleem in deze zaak is dat in het vonnis van maart 2019 al is beslist over de proceskosten. Van dat vonnis is geen hoger beroep ingesteld. Het is dus in kracht van gewijsde gegaan, dat wil zeggen: onherroepelijk geworden. Het gevolg daarvan staat in artikel 236 (lid 1) van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv):
Beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, hebben in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht.
[gedaagde] beroept zich daar ook op. En daar heeft hij gelijk mee: wat in dat vonnis is beslist, is ook in deze procedure bindend. Dat geldt ook voor de proceskostenbeslissing.
2.2.
Als dat niet zo zou zijn, is het nog de vraag of de vordering van [eiser] kans van slagen zou maken. De hoofdregel is dat degene die ongelijk krijgt, een proceskostenvergoeding moet betalen die berekend wordt met een puntensysteem. Dat is hier ook gebeurd. Een volledige vergoeding van de kosten is mogelijk wanneer het instellen van de vordering misbruik van procesrecht was en daardoor een onrechtmatige daad vormde. Dat zou zo zijn als [gedaagde] zijn vordering gebaseerd had op feiten en omstandigheden waarvan hij wist of had moeten begrijpen dat ze onjuist waren, of op stellingen waarvan hij vooraf al had moeten begrijpen dat ze geen kans van slagen hadden (Hoge Raad 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516, NJ 2007/353). Dat is een hoge drempel. Het is niet voldoende dat [gedaagde] zijn stellingen niet heeft kunnen bewijzen, zelfs niet als hij vooraf had moeten begrijpen dat hij ze niet zou kunnen bewijzen. Het zou anders kunnen zijn bijvoorbeeld als gebleken was dat [gedaagde] zijn administratie vervalst had om ten onrechte facturen te kunnen sturen, maar van zoiets is niets gebleken.
2.3.
In deze zaak is het bovendien zo dat [gedaagde] niet volledig ongelijk gekregen heeft. Een deel van zijn vorderingen is wel degelijk toegewezen. Daarbij is ook opgemerkt dat [eiser] betaling had opgeschort vanwege een schade, maar dat zijn verzekeraar inmiddels had uitgekeerd, en dat hij niet had uitgelegd op grond waarvan hij dan nog iets van [gedaagde] te vorderen had. Op dit punt was [eiser] dus niet zonder blaam, terwijl ook hij bepaalde standpunten niet voldoende had onderbouwd (zoals reputatieschade).
2.4.
De conclusie is dat de vordering op beide gronden moet worden afgewezen.
2.5.
In deze zaak krijgt [eiser] dus ongelijk. Daarom wordt nu hij in de proceskosten veroordeeld. Ook hier wordt de drempel voor een volledige vergoeding niet gehaald. Daarom wordt de vergoeding ook hier op de gebruikelijke manier begroot op, en wel op € 720,00 aan salaris gemachtigde (2 punten x tarief € 360,00).

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
wijst de vordering af;
3.2.
veroordeelt [eiser] tot betaling van de proceskosten aan de kant van [gedaagde] , tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 720,00 aan salaris gemachtigde;
3.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.J. van Binsbergen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 22 januari 2020.