ECLI:NL:RBMNE:2020:43
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- G.J. van Binsbergen
- Rechtspraak.nl
Vordering tot proceskostenvergoeding in geschil tussen stratenmakersbedrijven na eerdere uitspraak
In deze zaak vordert eiser, handelend onder de naam van zijn stratenmakersbedrijf, een proceskostenvergoeding van gedaagde, die eveneens een stratenmakersbedrijf heeft. Eiser had eerder in een andere procedure, NL17.11535, een vordering tot betaling van onbetaalde facturen ingediend, waarbij gedaagde grotendeels ongelijk kreeg. In dat vonnis van 4 maart 2019 werd een bedrag van € 6.919 toegewezen aan gedaagde, die ook in de proceskosten werd veroordeeld. Eiser kondigde aan dat hij in een aparte procedure schadevergoeding wilde vorderen voor de werkelijk gemaakte kosten. In deze procedure vordert eiser nu een bedrag van € 10.246, wat het verschil is tussen de toegewezen proceskosten en de werkelijke kosten die hij stelt te hebben gemaakt.
Gedaagde verzet zich tegen deze vordering en de zaak is behandeld op de zitting van 19 december 2019. De kantonrechter oordeelt dat de eerdere beslissing over de proceskosten in kracht van gewijsde is gegaan, wat betekent dat deze beslissing bindend is in deze nieuwe procedure. Dit houdt in dat de proceskosten die in de eerdere zaak zijn toegewezen, niet opnieuw ter discussie kunnen worden gesteld. De kantonrechter wijst erop dat de hoofdregel is dat de verliezende partij de proceskosten moet vergoeden, maar dat een volledige vergoeding alleen mogelijk is in geval van misbruik van procesrecht.
De kantonrechter concludeert dat eiser in deze zaak ongelijk krijgt en veroordeelt hem tot betaling van de proceskosten aan gedaagde, die worden begroot op € 720,00 aan salaris voor de gemachtigde. De beslissing van de kantonrechter is openbaar uitgesproken op 22 januari 2020.