ECLI:NL:RBMNE:2020:4311

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
9 oktober 2020
Publicatiedatum
9 oktober 2020
Zaaknummer
16/299507-19 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor het veroorzaken van een explosie door een vuurwerkbom in een woning, met ernstige schade en gevaar voor de bewoners

Op 9 oktober 2020 heeft de rechtbank Midden-Nederland een 24-jarige man uit Espel veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf voor het veroorzaken van een explosie door een vuurwerkbom in de brievenbus van een woning in Urk. De explosie vond plaats op 3 november 2019 en leidde tot aanzienlijke schade aan de woning en een levensgevaarlijke situatie voor de bewoners, waaronder twee jonge kinderen. De verdachte had samen met een medeverdachte het plan opgevat om de bewoners te laten schrikken naar aanleiding van een Facebookbericht over vuurwerkoverlast. Tijdens de rechtszaak werd vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de risico's van zijn handelen, maar desondanks de explosieve lading door de brievenbus duwde. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van voorbedachten rade en medeplegen, en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling en opzettelijk een ontploffing teweegbrengen. De rechtbank nam in haar overwegingen ook de psychische gevolgen voor de slachtoffers mee, die door de explosie ernstige emotionele schade hadden opgelopen. De vordering van de benadeelde partijen werd gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Lelystad
Parketnummer: 16/299507-19 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 9 oktober 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [1996] te [geboorteplaats] (Denemarken),
gedetineerd in het Justitieel Complex Schiphol te Badhoevedorp,
hierna te noemen: verdachte.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 12 mei 2020, 19 juni 2020, 4 september 2020 en 25 september 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. M. Kamper en van hetgeen verdachte en zijn raadsman mr. S.F.J. Smeets, advocaat te Amsterdam alsmede de benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en hun advocaat mr. K.J. Zeegers, naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting van 25 september 2020 nader omschreven. De nader omschreven tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt erop neer dat verdachte:
feit 1 primair:
op 3 november 2019 te [woonplaats] , samen met een ander, heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven te beroven door een explosief door de brievenbus van de woning gelegen aan de [adres] te duwen en tot ontploffing te brengen;
feit 1 subsidiair:
op 3 november 2019 te [woonplaats] , samen met een ander, heeft geprobeerd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door een explosief door de brievenbus van de woning gelegen aan de [adres] te duwen en tot ontploffing te brengen;
feit 2
op 3 november 2019 te [woonplaats] , samen met een ander, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door een explosief door de brievenbus van de woning gelegen aan de [adres] te duwen waardoor er gemeen gevaar voor de woning en/of gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , te duchten was.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De officier van justitie acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit en het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend te bewijzen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten en daartoe samengevat het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1
Voor het primair ten laste gelegde feit ontbreekt wettig en overtuigend bewijs waaruit blijkt dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de dood van de slachtoffers. Daarnaast was de aanmerkelijke kans op de dood niet aanwezig en is er geen sprake geweest van voorbedachten rade en medeplegen.
Voor het subsidiair ten laste gelegde feit ontbreekt wettig en overtuigend bewijs waaruit blijkt dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij de slachtoffers. Daarnaast was er geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel en was er geen sprake van voorbedachten rade en medeplegen.
Ten aanzien van feit 2
Verdachte heeft met zijn handelen geen (voorwaardelijk) opzet gehad op het ontstaan van gemeen gevaar voor goederen dan wel levensgevaar. Daarnaast was er geen sprake van medeplegen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde poging tot doodslag (al dan niet met voorbedachten rade), omdat de daarvoor vereiste aanmerkelijke kans op het overlijden van de slachtoffers niet uit de gebezigde bewijsmiddelen kan volgen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het rapport
Explosieven onderzoek naar aanleiding van een explosie in een woning in Urk op 3 november 2020van 18 juni 2020 van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) volgt dat het gevaar voor personen in de woning direct was gerelateerd aan waar ze zich bevonden ten tijde van de explosie. Als een persoon zich in de hal van de woning zou hebben bevonden op het moment dat het explosief daar afging, zou deze persoon zeer ernstig tot dodelijk letsel hebben kunnen oplopen. Het NFI concludeert echter niet dat er een kans op dodelijk letsel bestond voor personen wanneer ze zich in andere ruimten van de woning bevonden.
Op het moment van de ontploffing bevonden alle slachtoffers zich in hun slaapkamer op de bovenverdieping, zodat geen aanmerkelijke kans bestond dat zij door de ontploffing in de hal zouden komen te overlijden. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 [1]
[slachtoffer 1] heeft op 3 november 2019 bij de politie volgens het daarvan opgemaakte
proces-verbaal aangiftegedaan en heeft daarbij onder meer het volgende verklaard:
Plaats delict: [adres] , [woonplaats]
Pleegdatum/tijd: 3 november 2019
Ik doe hierbij aangifte van zoals ik dat zelf noem een aanslag tegen mij en mijn gezin. Ik spreek over het feit dat onbekenden middels een springstof mijn huis hebben opgeblazen. Door het ontploffen van dit springstof is mijn huis onbewoonbaar verklaard en is de totale schade voor mij niet te overzien. In de nacht van zondag 3 november 2019 lag ik samen met mijn vrouw en kinderen te slapen. Mijn vrouw [slachtoffer 2] en mijn zoon [slachtoffer 3] en dochter [slachtoffer 4] . Op een gegeven moment werd ik wakker van een enorme knal. Ik hoorde het rookalarm en ik rook een vorm van brandgeur maar dit was het niet echt en ik zag rook. Ik ben gelijk naar de kinderen toegegaan die inmiddels ook wakker waren. Op sokken en blote voeten hebben wij over glas, puin en een kapotte trap de weg naar beneden gevonden. Over brokken steen geklommen en geklauterd om buiten te komen.
V: Je herinnert je nu wat?
A: Ja ik geloof dat ik eerst wat geklepper hoorde afkomstig van de brievenbus en
daarna een enorme knal mijn oren deden er letterlijk pijn van. Vervolgens zoals ik
zei ging het brandalarm af, ik rook de brandgeur en zag allemaal rook en stof. [2]
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben in een
proces-verbaal forensisch onderzoekwoning [adres] [woonplaats] van 18 april 2020 het volgende gerelateerd:
Op 3 november 2019 kwamen wij voor een forensisch onderzoek aan op de locatie [adres] , [woonplaats] .
Wij zagen dat de voordeur uit de sponning was geslagen. Wij zagen dat de voordeur in verschillende delen was gebroken en dat deze delen in de voortuin en de groenstrook lagen. Wij troffen de buitenklep van de brievenbus in het tegenover gelegen speeltuintje aan. In de hal zagen wij een grote ravage. Wij zagen dat de deksel van het kruipluik in meerdere stukken was gebroken. De isolatie afkomstig van deze deksel lag in de deuropening. Deze was daar door de brandweer neergelegd en was buiten de woning aangetroffen. Wij zagen dat de deur van de meterkast los in de hal, bovenop een grote hoeveelheid planken en kledingstukken lag. Wij zagen dat de gibo wand aan de linkerzijde door de explosie in de woonkamer was weggedrukt. Wij zagen dat de toegangsdeur naar de woonkamer weg was. Wij troffen deze deur, gebroken in 2 stukken, aan nabij het eetgedeelte in de keuken. Wij zagen een grote ravage in de woonkamer. Wij zagen dat de wanden scheuren vertoonden en dat er meerdere stukken pleisterwerk van de muren los waren gekomen. Wij zagen dat de schuifpui naar buiten toe ontzet was en aan de onderzijde was "opgebold”. Wij zagen dat de trapdelen van de vaste trap naar de eerste etage scheuren en schade vertoonden, waarbij enkele stootborden geheel weggeslagen waren. Wij zagen dat de
rechterwand, welke grenst met de naastgelegen woning te weten perceel [adres] , meerdere scheuren vertoonde en dat ook hier het pleisterwerk van de wand was gekomen. Wij zagen dat alle wanden op de eerste etage scheuren vertoonden. Wij zagen dat door de explosie alle drie de deuren, welke de kamers indraaien bij openen, uit de ophanging waren geblazen en enkele meters naar achteren terecht waren gekomen, waarbij de slaapkamerdeur van de kamer van het jongste kind (rechts bovenaan de trap) half over het bed heen stond. De scharnieren bevonden zich nog in de scharnierpunten in het kozijn. De slaapkamerdeur van de ouders was tevens uit het slot geslagen. Deze zagen wij op de vloer liggen. Wij zagen dat de deur naar de natte ruimte, welke naar buiten open draait, schade vertoonde (scheuren). Wij zagen dat de zolder geen zichtbare schade vertoonde. Wij zagen van de buitenzijde dat er meerdere dakpannen los waren gekomen van het dak en her en der verspreid lagen, zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde van de woning. Deze dakpannen waren losgekomen globaal op de plaats waaronder het trapgat van de eerste etage naar de zolder aanwezig is. Wij zagen dat de meterkast, welke in de hal waar de explosie plaats had gevonden, nog volledig intact was. Wij zagen dat zowel de elektrische installatie alsook de gasmeter nog onbeschadigd waren. Derhalve was een technische oorzaak, met als gevolg een gasexplosie uit te sluiten. In de hal zagen wij vele snippers van grijze "duct-tape" tegen het plafond en de wanden zitten. Op enkele plaatsen was deze tape diep in de deurpost geslagen. De meest tape vertoonde een zwarte beroeting en had een gerafelde vorm, passend bij een explosie. Ook zagen wij vele witte papiersnippers in de hal, waarvan het merendeel verbrand was. De taperesten, papierresten en zwarte beroeting waren passend bij de resten van het omhulsen (container) van een geïmproviseerd explosief. Wij troffen ondanks minutieus onderzoek geen (resten van) een (elektronische) ontsteking aan. Doordat de voordeur naar buiten was geblazen, en de gibo wand richting de woonkamer was weggedrukt, en het kruipluik was kapotgeslagen. En de drukgolf zich vanuit de hal door de hele woning had verplaatst, plaatsen wij de kern van de explosie op de mat achter de voordeur in de hal van de woning.
De volgende sporen en sporendragers werden in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld.
Sporendragers
Goednummer: PL0900-2019329076-2516357
SIN: AAMO5420NL
Object: Mat
Aantal/eenheid: 1 stuks
Verpakking: Sealbag
Land: Nederland
Bijzonderheden: Stuk van de deurmat voordeur. 10.30 uur.
Goednummer: PL0900-2019329076-2516360
SIN: AAMO5415NL
Object: Plakband
Aantal/eenheid: 1 stuks
Verpakking: Sealbag
Merk/type: Tape
Land: Nederland
Bijzonderheden: Stuk tape met zwarte handschoen. 09.55 uur.
Goednummer: PL0900-2019329076-2516364
SIN: AAMO5418NL
Object: Plakband
Aantal/eenheid: 1 stuks
Verpakking: Zak papier
Land: Nederland
Bijzonderheden: Stuk tape, aangetroffen in voortuin onder pylon. 08.57 uur. [3]
Een deskundigenrapport van het NFI: “
Explosievenonderzoek naar aanleiding van een explosie in een woning in Urk op 3 november 2019” van 12 maart 2020, waarin onder meer staat opgenomen:

3.Vraagstelling

Aan het deskundigheidsgebied Explosies en Explosieven van het NFI is door de
rechter-commissaris de volgende vraag gesteld:
"Wat voor soort explosief is er gebruikt?"
5.1
Uiterlijke kenmerken
De bevindingen over de uiterlijke kenmerken van de stuk deurmat [AAMO5420NL] zijn samengevat in tabel 3.
Tabel 3. Uiterlijke kenmerken onderzoeksmaterialen [AAMO5420NL, AAMO5415NL en AAMO5418NL]
onderzoeksmateriaal
AAMO5420NL
omschrijving politie
Mat; Stuk van deurmat voordeur.
-
onderzoeksmateriaal
AAMO5415NL
omschrijving politie
Plakband; Stuk tape met zwarte handschoen
-
onderzoeksmateriaal
AAMO5418NL
omschrijving politie
Plakband; Stuk tape met zwarte handschoen
-
5.2
Chemische analyses
De resultaten van de uitgevoerde chemische analyses zijn in tabel 4 samengevat weergegeven.
Tabel 4. Overzicht uitkomsten chemische analyses.
SIN
geselecteerd object
uitkomst chemische analyses
AAMO5420NL (stuk van de deurmat voordeur)
waterextract van een bemonstering bovenzijde van de mat
hoofdzakelijk: chloride-, sulfaat-, kalium- en calciumionen
in mindere mate: perchloraat- en natriumionen
in zeer geringe mate: nitraat-, magnesium-, strontium- en bariumionen
waterextract van een bemonstering onderzijde van de mat
hoofdzakelijk: sulfraat- en calciumionen
in mindere mate: chloride-, natrium- en kaliumionen
in zeer geringe mate: nitraat-, perchloraat-, magnesium- en strontiomionen
waterextract van de stukjes beigekleurig papier (afkomstig van mat)
hoofdzakelijk: chloride-, sulfaat-, natrium-, kalium- en calciumionen
in mindere mate: nitraat-, perchloraat-, ammonium- en magnesiumionen
in zeer geringe mate: strontium- en bariumionen
waterextract van de stukjes duct-tape (afkomstig van de mat)
hoofdzakelijk: chloride-, sulfaat-, kalium- en calciumionen
in mindere mate: nitraat-, perchloraat-, en natriumionen
in zeer geringe mate: ammonium-, magnesium-, strontium- en bariumionen
Conclusies:
Op basis van de uitkomsten van de chemische analyses kan gesteld worden dat er
aanwijzingen zijn verkregen dat er een explosieve lading op basis van kaliumperchloraat gebruikt is. Eén van de bekendste en meest toegepaste explosieve mengsels op basis kaliumperchloraat is zogenaamd flitspoeder. Flitspoeder is een pyrotechnisch mengsel dat tot zeer krachtige explosies kan leiden. [4]
Een deskundigenrapport van het NFI: “
Explosievenonderzoek naar aanleiding van een explosie in een woning in Urk op 3 november 2019” van 18 juni 2020, onder meer inhoudende:

6.Conclusies

1. Is het mogelijk om aan de hand van de aangeleverde informatie welke reeds
bekend is bij de deskundige van het NFI een duiding te geven aan de kracht van het
gebruikte explosief en de gevaarzetting die hiermee gepaard gaat?
Er zijn sterke aanwijzingen dat de explosieve constructie flitspoeder als explosieve
lading heeft bevat. Op basis van de schade zoals zichtbaar op de foto’s van de plaats
delict is de ordegrootte van de hoeveelheid ontploft flitspoeder geschat op 500 gram.
De veiliggestelde restanten [AAMO5415NL en AAMO5418NL] geven enkele
aanwijzingen over de opbouw van de explosieve constructie (m.n. de materiaalkeuze
van de container: papier en duct-tape). Van dergelijke explosieve constructies is bekend dat ze over het algemeen een verwoestend effect op de directe omgeving hebben. Wanneer de explosieve constructie tegen een object aan ontploft, zal dit object vrijwel zeker beschadigd raken door de druk en de hitte van de explosie. De ernst van de beschadiging is afhankelijk van de specifieke eigenschappen van het object. Ook objecten tot op een afstand van tientallen meters van het explosief kunnen beschadigd raken door de explosie. Met name wanneer ze weggeblazen worden door de drukgolf of geraakt worden door brokstokken van andere objecten. De explosieve constructie kan tot dodelijk letsel leiden. Wanneer dit explosief in iemands handen ontploft, zal die persoon het niet overleven door de drukgolf en de hitte die vrijkomen. Voor personen tot op enkele meters afstand van het explosief bestaat om dezelfde reden ook een aanzienlijke kans op ernstig, zeer ernstig of dodelijk letsel. Afhankelijk van specifieke omstandigheden kan voor personen tot op tientallen meters afstand een kans bestaan op gehoorschade (door de knal) en diverse soorten letsel door rondvliegende brokstukken.
2. Wat was het gevaar voor personen die tijdens de explosie in de woning aanwezig
waren?
Het gevaar voor personen in de woning was direct gerelateerd aan waar ze zich
bevonden ten tijde van de explosie. Als een persoon zich in de hal van de woning zou hebben bevonden, op het moment dat het explosief daar afging, zou deze persoon vrijwel zeker zeer ernstig tot dodelijk letsel hebben opgelopen. Voor een persoon in de woonkamer bestond gevaar voor letsel tot ernstig letsel door rondvliegende brokstukken en op tijdelijke tot blijvende gehoorschade door de drukgolf. Voor een persoon op de trappen, de overloop op de eerste verdieping en de open tweede verdieping bestond er ook een gevaar voor tijdelijke tot blijvende gehoorschade. Voor een persoon op de trap bestond er tevens gevaar voor indirect gerelateerd letsel als gevolg van bijvoorbeeld een val van de trap door de explosie. Voor personen in de slaapkamers bestond er gevaar voor tijdelijke tot blijvende gehoorschade en/of gevaar voor trauma door een botsing met de deuren die de slaapkamers zijn in geblazen. Ik kan geen inschatting maken van de ernst van het letsel dat ze hierdoor hadden kunnen oplopen. [5]
De
verklaring van verdachteafgelegd ter terechtzitting van 25 september 2020, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik op 3 november 2019 te [woonplaats] een pakketje met een aangestoken lont door de brievenbus van de woning gelegen aan de [adres] heb geduwd.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft mij op 2 november 2019 gebeld of ik hem kon ophalen en wegbrengen. Nadat ik [medeverdachte] had opgehaald heeft hij mij in de auto verteld dat er een bericht over hem op Facebook was geplaatst. Dat Facebookbericht zou gaan over illegaal vuurwerk. [medeverdachte] heeft mij toen meteen gevraagd of ik hem wilde helpen met het laten schrikken van de mensen die dit bericht op Facebook hadden geplaatst. Ik stemde hierin toe. Ik heb [medeverdachte] vervolgens afgezet. In de nacht van 2 op 3 november 2019 ben ik door [medeverdachte] gebeld. Hij heeft mij gevraagd om een bivakmuts en duct-tape mee te nemen. Ik heb bij mij op de zaak duct-tape en een gewone muts opgehaald. Ik had al een donkere trui aan. Vervolgens ben ik naar zijn loods gelopen. Ik kreeg daar handschoenen van [medeverdachte] . Ik zag dat [medeverdachte] duct-tape om een pakketje deed en daar een lont omheen had gedaan. Het pakketje was net zo groot als mijn hand. Ik dacht dat daar vuurwerk in zat. Wij zijn toen in een auto van het merk Audi type A8 weggereden. Ik wist dat we naar de woning zouden rijden van de mensen die het betreffende Facebookbericht hadden geplaatst. Ik had de muts op en de handschoenen aan.
Op een gegeven moment reden we de [straat] in. Er brandde geen licht in de woning. Ik stapte uit en ik heb de lont van het pakketje aangestoken en het pakketje door de brievenbus geduwd. Op dat moment was ik alleen maar bang dat ik een vinger van mijn hand zou kwijtraken. Nadat ik het pakketje door de brievenbus heb gedaan, ben ik naar de auto gerend en zijn we hard weggereden.
Verbalisant [verbalisant 3] heeft in een
proces-verbaal van bevindingen uitwerken verdachte verhoorvan verdachte [verdachte] op 30 maart 2020 onder meer het volgende gerelateerd:
M: Vraag en/of opmerking verbalisant [verbalisant 4]
B: Antwoord en/of opmerking verdachte [verdachte]
M: Bij de box gaf hij het pakketje al aan jou?
B: Ja.
M: En jij had het pakketje al die tijd in je hand?
B: Volgens mij wel, ja.
B: Volgens mij heeft hij hem aan mij gegeven bij de box dat wij instapten.
M: Nou, dan gaan we even naar de [straat] en dan stopt het voertuig.
B: Ja. [6]
Verbalisant [verbalisant 4] heeft in een
proces-verbaal van verhoor getuige [getuige]van 5 maart 2020 onder meer het volgende gerelateerd:
V: Hebben ze het over die bom zelf gehad?
A: Ja, dat is wel besproken. Ik weet echt niet meer wanneer of waar dit besproken is. Maar [medeverdachte] heeft tegen mij gezegd: “We hebben er drie in gegooid, omdat we dachten dat één niet genoeg was”. [7]
Een
proces-verbaal verhoor van getuige [getuige]op 24 augustus 2020 bij de rechter-commissaris:
Raadsman:
Op 17 februari (pagina 1428) heeft u verklaard dat: van "weet jij ook hoe ze te werk zijn gegaan"- tot “omdat ze niet zeker weten dat één genoeg was". Kunt u zich dit gesprek met de politie herinneren?
Ik kan mij dat wel herinneren, maar niet woordelijk.
Kunt u zich herinneren dat [verdachte] en [medeverdachte][de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte] ]
zeiden dat ze er drie door de bus hadden gedaan omdat ze niet wisten of één genoeg was?Ik heb het van beiden gehoord. Van [medeverdachte] heb ik het in ieder geval in de man-cave gehoord. [verdachte] kwam daar niet zo vaak. Er wordt wel eens gesproken. Zodoende is dat een keer ter sprake gekomen.
Mr. Smeets:
Heeft u specifiek van [verdachte] gehoord dat "ze” er drie door de bus hebben gegooid?
Ja.
Weet u nog waar dat was?
Dat was in de tijd dat hij gezocht werd. Hij zei toen ook dat er drie zijn in gegaan. [8]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen
Uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen blijkt van de volgende gang van zaken:
  • verdachte is in de nacht van 3 november 2019 met medeverdachte [medeverdachte] naar de woning aan de [adres] te [woonplaats] gereden. Voordat verdachte de auto instapte heeft hij een pakket met explosief in zijn handen gekregen;
  • bij de woning heeft verdachte dat pakket met een explosief (bevattende flitspoeder) aangestoken en door de brievenbus van de daar gelegen woning geduwd, waarna dat op de mat achter de voordeur van de woning is ontploft;
  • de bewoners van de woning: [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , een gezin met twee kinderen van 10 jaar en 7 jaar oud, lagen ten tijde van de ontploffing te slapen in de slaapkamers op de eerste verdieping;
  • de ontploffing heeft grote schade aan de woning veroorzaakt. Onder meer zijn op de eerste verdieping de drie slaapkamerdeuren (die de kamers indraaien) uit de ophanging geblazen en enkele meters naar achteren terecht gekomen, waarbij de slaapkamerdeur van de kamer van het jongste kind half over het bed heen stond;
  • zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] hebben nadien verklaard dat ze er ‘drie’ door de bus hadden gedaan, omdat ze niet wisten of ‘één’ genoeg was;
  • volgens nader onderzoek van het NFI was het gevaar voor personen in de woning ten tijde van de explosie direct gerelateerd aan waar ze zich bevonden. Voor personen in de slaapkamers bestond er gevaar voor tijdelijke tot blijvende gehoorschade en/of gevaar voor trauma door een botsing met de deuren die de slaapkamers zijn in geblazen.
Opzet op zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of verdachte – al dan niet in voorwaardelijke vorm – opzet had op zwaar lichamelijk letsel bij de leden van het gezin [gezin] , waarmee sprake zou zijn van een poging tot zware mishandeling. Naar het oordeel van de rechtbank is er onvoldoende bewijs dat verdachte vol opzet had op zware mishandeling, maar wel dat er sprake is geweest van voorwaardelijk opzet.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg – zoals het hier subsidiair ten laste gelegd zwaar lichamelijk letsel – is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan zulk een kans is niet alleen vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
In het licht van bovenstaand kader wordt het volgende overwogen. Verdachte heeft midden in de nacht, terwijl de leden van het gezin [gezin] lagen te slapen, een explosief met flitspoeder door hun brievenbus geduwd en tot ontploffing gebracht. De ontploffing heeft een enorme schade veroorzaakt aan de woning. Uit de rapportage van het NFI van 18 juni 2020 leidt de rechtbank af dat hierbij de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bij de leden van het gezin [gezin] aanwezig is geweest, omdat er voor personen in de slaapkamers ten tijde van de explosie gevaar bestond voor blijvende gehoorschade en gevaar voor trauma door een botsing met de deuren die de slaapkamers zijn in geblazen. Indien er iemand ten tijde van de ontploffing in de woonkamer was geweest, bestond er voor diegene het gevaar op letsel tot ernstig letsel door rondvliegende brokstukken en op tijdelijke tot blijvende gehoorschade door de drukgolf. Voor een persoon op de trap bestond er tevens gevaar voor indirect gerelateerd letsel als gevolg van bijvoorbeeld een val van de trap door de explosie.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij niet op de hoogte was van de inhoud van het pakket dat hij door de brievenbus heeft geduwd. Dit pakket zou volledig zijn samengesteld door medeverdachte [medeverdachte] . Deze verklaring van verdachte legt de rechtbank naast zich neer, en wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen. Uit die bewijsmiddelen volgt namelijk dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte] heeft besloten om ‘drie’ door de brievenbus te gooien in plaats van ‘één’, omdat ze niet wisten of ‘één’ genoeg was. Ook blijkt dat verdachte zich er van bewust was dat het pakket gevaarlijk was; hij was namelijk bang zijn vingers te verliezen. Hieruit maakt de rechtbank op dat de verdachten samen hebben gesproken over de hoeveelheid explosieven die door de brievenbus naar binnen moesten worden gegooid, en daarin een bewuste afweging hebben gemaakt. Door vervolgens dit pakket met een aangestoken lont door de brievenbus aan de [adres] te duwen, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het pakket met explosieven een ontploffing teweeg zou brengen en dat hierdoor de woning en goederen beschadigd konden raken, evenals dat de aanwezige personen zwaar lichamelijk letsel konden oplopen.
Voorbedachten rade
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of er sprake is geweest van voorbedachten rade bij verdachte. De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van voorbedachten rade moet komen vast te staan dat verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen, of het genomen, besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachten raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachten rade pleiten. De vaststelling dat verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het voorgenomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
In dit verband acht de rechtbank in het bijzonder de volgende feiten en omstandigheden redengevend.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft in de avond van 2 november 2019 contact opgenomen met verdachte en hem gevraagd die nacht mee te helpen mensen te laten schrikken naar aanleiding van een Facebookbericht over vuurwerkoverlast op Urk. Verdachte heeft hiermee direct ingestemd. Verdachte is door medeverdachte [medeverdachte] verzocht om hem op te halen, en hierbij een muts en ducttape mee te nemen. Verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] hebben gesproken over de hoeveelheid explosieven die ze zouden gebruiken (drie in plaats van één), en voordat verdachte bij medeverdachte [medeverdachte] in de auto stapte om naar de [adres] te rijden, heeft hij het pakket met explosieven in zijn hand gekregen en bij zich gehouden. Bij de woning aan de [adres] heeft verdachte het pakket aangestoken en door de brievenbus geduwd.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat medeverdachte [medeverdachte] en verdachte een vooropgezet plan hebben uitgevoerd. De rechtbank neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat verdachte vóór de uitvoering van zijn daad, heeft kunnen nadenken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap heeft gegeven. Niet is gebleken van contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. De rechtbank komt daarom tot de conclusie dat sprake is geweest van voorbedachten rade aan de zijde van verdachte.
Medeplegen
De rechtbank stelt vast dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte is derhalve te kwalificeren als medepleger.
Conclusie
De rechtbank acht om bovengenoemde redenen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit onder 1 heeft gepleegd. Voorts is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het feit zoals is ten laste gelegd als feit 2.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 1 subsidiair
op 3 november 2019 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
  • een explosief bevattende flitspoeder door de brievenbus van de woning gelegen aan de [adres] heeft geduwd en
  • voornoemd explosief in voornoemde woning tot ontploffing heeft gebracht,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

feit 2
op 3 november 2019 te [woonplaats] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door
  • een explosief bevattende flitspoeder door de brievenbus van de woning gelegen aan de [adres] te duwen en
  • voornoemd explosief in voornoemde woning tot ontploffing te brengen

en daarvan gemeen gevaar voor de woning gelegen aan de [adres] en gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] te duchten was.

Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 subsidiair en 2 meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Eendaadse samenloop
Van eendaadse samenloop is sprake als een feit in méér dan een strafbepaling valt. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvan sprake bij het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de eendaadse samenloop van de volgende strafbare feiten op:
feit 1 subsidiair
medeplegen van poging tot zware mishandeling met voorbedachten raad;
feit 2
medeplegen van opzettelijk een ontploffing teweegbrengen, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van het voorarrest, waarvan een gedeelte van achttien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Reclassering.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzocht om bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en het advies van de Reclassering waarin een deels voorwaardelijke straf is geadviseerd.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van één en ander ter terechtzitting is gebleken.
De aard en de ernst van de feiten
Verdachte heeft in de nacht van 3 november 2019 een explosief door de brievenbus van een eengezinswoning geduwd. Hij was daarbij in de veronderstelling dat dit de woning was van een ander gezin, namelijk de woning van een vrouw die eerder die week kritische facebookberichten over de handel in illegaal vuurwerk te Urk had geplaatst.
Het explosief is door de actie van verdachte in de hal van de woning van het gezin [gezin] tot ontploffing gebracht en heeft gigantische schade aan de woning en de inboedel veroorzaakt. Het gezin (met twee jonge kinderen) lag ten tijde van de ontploffing te slapen op de eerste verdieping. Zij hadden het gevoel dat er een aanslag op hen werd gepleegd. Dat er niemand door de ontploffing gewond is geraakt, is een gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte is te danken.
De ontploffing heeft grote gevolgen gehad voor de familie [gezin] , zoals ook blijkt uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring. Zo heeft het gezin zes maanden lang elders moeten wonen en hebben de gezinsleden professionele geestelijke ondersteuning moeten inschakelen om de klap te kunnen verwerken. De psychische gevolgen voor de kinderen zijn voor de ouders al merkbaar, al is het nog niet duidelijk in welke omvang. De kinderen hebben slaapproblemen en nachtmerries en zijn achteruit gegaan in hun schoolprestaties. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dit soort misdrijven nog lange tijd de psychische gevolgen hiervan kunnen ondervinden.
De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij midden in de nacht, op zeer lichtzinnige wijze, de veiligheid van de familie [gezin] in hun eigen huis in gevaar heeft gebracht.
Door zijn handelen zijn niet alleen gevoelens van onrust en onveiligheid bij de slachtoffers te weeg gebracht, maar ook in de samenleving en in het bijzonder op Urk. Als het plaatsen van een onwelgevallig bericht op een sociaal medium mensen als verdachte en zijn medeverdachte tot dit soort acties kan brengen, werkt dit angst en wantrouwen in de hand.
Verdachte heeft ook nadat hem duidelijk was geworden wat hij en zijn medeverdachte hadden aangericht, geruime tijd geen verantwoording willen nemen. Terwijl hij wist dat hij werd gezocht, heeft hij zich langere tijd schuil gehouden voor justitie, kennelijk in de vals gebleken hoop ermee weg te kunnen komen. Daarbij komt dat getuige [getuige] heeft verklaard dat verdachte hem onder druk heeft gezet en bedreigd, opdat hij zijn verklaring zou intrekken. Ook dit rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De persoon van verdachte
De rechtbank heeft ten aanzien van de persoon van verdachte kennis genomen van het op zijn naam gestelde Uittreksel Justitiële documentatie van 26 juni 2020. Hieruit blijkt dat verdachte in 2019 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank Midden-Nederland is veroordeeld voor onder meer het medeplegen van brandstichting. Ten tijde van het begaan van het ten laste gelegde, liep verdachte nog in een proeftijd. De eerder opgelegde straffen hebben verdachte er dus niet van weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan een (ernstiger) strafbaar feit. De rechtbank zal dit in strafverzwarende zin meewegen.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van een Pro Justitia psychologisch rapport van 4 september 2020, opgemaakt door J.M. Oudejans, psycholoog. Uit dit rapport volgt dat verdachte heeft geweigerd mee te werken aan een onderzoek naar zijn persoon. In het rapport kon daarom niet inhoudelijk worden ingegaan op de persoonlijkheid van verdachte. Er zijn dan ook geen omstandigheden in de persoonlijkheid van verdachte aan het licht gekomen waar de rechtbank bij de strafbepaling in zijn voordeel rekening mee kan houden.
Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de inhoud van het reclasseringsadvies van 15 juni 2020. Hieruit volgt dat de reclassering adviseert om verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en ambulante behandeling.
De straf
De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten, en het feit dat verdachte in zijn proeftijd opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd, ertoe leidt dat alleen de oplegging van een langdurige gevangenisstraf passend en geboden is. Voor een voorwaardelijk strafgedeelte ziet de rechtbank geen aanleiding. Een voorwaardelijke straf werkt kennelijk bij deze verdachte niet om recidive te voorkomen; immers verdachte liep nog in een proeftijd. Nut en noodzaak van begeleiding door de reclassering en ambulante behandeling zijn onvoldoende gebleken, nu verdachte heeft geweigerd om mee te werken aan het psychologisch onderzoek. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en rekening houdend met straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, acht de rechtbank de oplegging van een gevangenisstraf van vier jaren, met aftrek van het voorarrest, passend en geboden.

9.BENADEELDE PARTIJEN

[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
[slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich ieder als benadeelde partij in het geding gevoegd en zij vorderen allebei een bedrag van € 5.049,45. Dit bedrag is opgebouwd uit € 49,45 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde. Daarnaast verzoeken de benadeelde partijen om hen in een ander deel van hun vordering, te weten ieder € 3.500,-, (opgebouwd uit € 1.000,- toekomstige materiële schade en € 2.500,- toekomstige immateriële schade) niet-ontvankelijk te verklaren.
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] hebben zich ieder als benadeelde partijen in het geding gevoegd en vorderen ieder een bedrag van € 5.000,-. Dit bedrag is opgebouwd uit immateriële schade ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde. Daarnaast verzoeken de benadeelde partijen om hen in een ander deel van hun vordering, te weten ieder € 3.500,- (opgebouwd uit € 1.000,- toekomstige materiële schade en € 2.500,- toekomstige immateriële schade) niet-ontvankelijk te verklaren.
ABN AMRO
ABN AMRO heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van € 180.615,- aan materiële schade, ten gevolge van het aan verdachte onder feit 1 subsidiair en feit 2 ten laste gelegde.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen toegewezen kunnen worden tot een bedrag van € 5.049,45 en dat zij voor wat betreft het bedrag van € 3.500,- niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard.
Ten aanzien van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vorderingen toegewezen kunnen worden tot een bedrag van € 5.000,- en dat zij voor wat betreft het bedrag van € 3.500,- niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard.
Ten aanzien van ABN AMRO
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering kan worden toegewezen, met uitzondering van het bedrag van € 5.500,- aan huurderving dan wel het bedrag van € 9.996,-. De benadeelde partij dient voor (één van) deze bedragen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
9.2
Het standpunt van de verdediging
Primair ten aanzien van alle benadeelde partijen:
In verband met zijn conclusie tot vrijspraak dienen alle benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Subsidiair ten aanzien van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] :
Ten aanzien van de gevorderde materiële schade van ieder € 49,45 heeft de raadsman geen verweer gevoerd. Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade van ieder € 5.000,- heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze vorderingen niet nader zijn onderbouwd. De vorderingen ten aanzien van de toekomstige materiële schade van € 1.000,- en de toekomstige immateriële schade van € 2.500,- dienen te worden afgewezen.
Subsidiair ten aanzien van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade van € 5.000,- heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze vorderingen niet nader zijn onderbouwd. De vorderingen ten aanzien van de toekomstige materiële schade van € 1.000,- en de toekomstige immateriële schade van € 2.500,- dienen te worden afgewezen.
Subsidiair ten aanzien van ABN AMRO
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel dient te worden afgewezen omdat de vordering onvoldoende duidelijk is en nader onderzoek een onevenredig zware belasting vormt voor het strafproces.
9.4
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer 1]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 subsidiair en feit 2 bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is naar het oordeel van de rechtbank voldoende met stukken onderbouwd. De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost materiële schade van € 49,45 en immateriële schade ter hoogte van € 5.000,- komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 5.049,45 toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 november 2019 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor wat betreft de toekomstige materiële schade van € 1.000,- en de toekomstige immateriële schade van € 2.500,- niet-ontvankelijk verklaren. Reden daarvoor is dat niet kan worden uitgesloten dat in de toekomst de schade groter blijkt te zijn geweest.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 5.049,45, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 november 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 60 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 2]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 subsidiair en feit 2 bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is naar het oordeel van de rechtbank voldoende met stukken onderbouwd. De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost materiële schade van € 49,45 is al aan [gezin] vergoed. De immateriële schade ter hoogte van € 5.000,- komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 5.000,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 november 2019 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] voor wat betreft de toekomstige materiële schade van € 1.000,- en de toekomstige immateriële schade van € 2.500,- niet-ontvankelijk verklaren. Reden daarvoor is dat niet kan worden uitgesloten dat in de toekomst de schade groter blijkt te zijn geweest.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 5.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 november 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 60 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 3]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 subsidiair en feit 2 bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is naar het oordeel van de rechtbank voldoende met stukken onderbouwd. De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost immateriële schade ter hoogte van € 5.000,- komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 5.000,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 november 2019 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] voor wat betreft de toekomstige materiële schade van € 1.000,- en de toekomstige immateriële schade van € 2.500,- niet-ontvankelijk verklaren. Reden daarvoor is dat niet kan worden uitgesloten dat in de toekomst de schade groter blijkt te zijn geweest.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 3] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 5.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 november 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 60 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
[slachtoffer 4]
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 subsidiair en feit 2 bewezen verklaarde rechtstreeks schade heeft geleden. De vordering is naar het oordeel van de rechtbank voldoende met stukken onderbouwd. De schade voor zover die betrekking heeft op de schadepost immateriële schade ter hoogte van € 5.000,- komt voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank zal daarom de vordering tot het bedrag van € 5.000,- toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 november 2019 tot de dag van volledige betaling.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor wat betreft de toekomstige materiële schade van € 1.000,- en de toekomstige immateriële schade van € 2.500,- niet-ontvankelijk verklaren. Reden daarvoor is dat niet kan worden uitgesloten dat in de toekomst de schade groter blijkt te zijn geweest.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 4] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 5.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 3 november 2019 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 60 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
ABN AMRO
De rechtbank is van oordeel dat ABN AMBRO haar vordering onvoldoende heeft onderbouwd. Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld, is er ter terechtzitting niemand namens ABN AMRO verschenen om de vordering toe te lichten. De rechtbank zal daarom de ABN AMRO niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. Alsnog nadere behandeling van de vordering - door middel van heropening van het onderzoek ter terechtzitting - levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 47, 55, 157, 302 en 303 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder 1 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 (vier) jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Benadeelde partijen
De vordering van [slachtoffer 1]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 1] toe tot een bedrag van € 5.049, 45;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] ;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 5.049,45 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 60 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
De vordering van [slachtoffer 2]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van € 5.000,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 2] ;
  • verklaart [slachtoffer 2] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 5.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 60 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
De vordering van [slachtoffer 3]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 3] toe tot een bedrag van € 5.000,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 3] ;
  • verklaart [slachtoffer 3] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 5.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 60 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
De vordering van [slachtoffer 4]
  • wijst de vordering van [slachtoffer 4] toe tot een bedrag van € 5.000,-;
  • veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 4] ;
  • verklaart [slachtoffer 4] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat € 5.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 3 november 2019 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 60 dagen gijzeling;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
De vordering van ABN AMRO
- verklaart ABN AMRO niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.B.W. Beekman, voorzitter, mrs. A.W.M. van Hoof en A.M. Loots, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Tason Avila, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 9 oktober 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1
hij, op of omstreeks 3 november 2019 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]
opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade van het leven te beroven,
- een explosief (bevattende flitspoeder) door de brievenbus van de woning gelegen aan de [adres] heeft gegooid en/of geduwd en/of
- voornoemd explosief in de voornoemde woning tot ontploffing heeft gebracht,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 3 november 2019 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4]
opzettelijk en (al dan niet) met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- een explosief (bevattende flitspoeder) door de brievenbus van de woning gelegen aan de [adres] heeft gegooid en/of geduwd en/of
- voornoemd explosief in de voornoemde woning tot ontploffing heeft gebracht,

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;

2
hij, op of omstreeks 3 november 2019 te [woonplaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk een ontploffing teweeg heeft gebracht door
- een explosief (bevattende flitspoeder) door de brievenbus van de woning gelegen aan de [adres] te gooien en/of te duwen en/of
- voornoemd explosief in voornoemde woning tot ontploffing te brengen,
en daarvan gemeen gevaar voor de woning gelegen aan de [adres] , in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
levensgevaar voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , in elk geval levensgevaar voor voor een ander of anderen en/of
gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , in elk geval gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreffen dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlage opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 19 mei 2020, genummerd 2019329076, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 284, 1000 tot en met 1297, 1298 tot en met 1679. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Pagina’s 1008 en 1009.
3.Pagina’s 1547-1552.
4.Pagina’s 1211-1219.
5.Een deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut: “Explosievenonderzoek naar aanleiding van een explosie in een woning in Urk op 3 november 2019” van 18 juni 2020, pagina’s 12 en 13.
6.Pagina’s 244 en 245.
7.Pagina 1414.
8.Een proces-verbaal van het verhoor van getuige [getuige] op 24 augustus 2020 bij de rechter-commissaris, pagina 8.