ECLI:NL:RBMNE:2020:4339

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 oktober 2020
Publicatiedatum
12 oktober 2020
Zaaknummer
UTR - 20 _ 971
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering op basis van woonadres en bewijsvoering

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 2 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.W. Kempenaar-van Ittersum, en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, vertegenwoordigd door drs. P.M.S. Slagter. Eiseres ontving studiefinanciering en was vanaf 1 oktober 2018 ingeschreven op een adres in de basisregistratie personen (brp) als uitwonende studerende. Echter, na een huisbezoek op 12 oktober 2019 concludeerde de Dienst Uitvoering Onderwijs dat eiseres niet op het brp-adres woonde, wat leidde tot de herziening van haar studiefinanciering en een terugvordering van € 2.741,77.

Eiseres heeft tegen het besluit van de minister bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Hierop heeft eiseres beroep ingesteld bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 21 september 2020 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, bijgestaan door een getuige. De rechtbank heeft de rapportage van het huisbezoek beoordeeld en geconcludeerd dat de minister niet voldoende bewijs heeft geleverd dat eiseres niet op het brp-adres woonde. De rechtbank oordeelde dat de aangetroffen spullen en verklaringen van buurtbewoners onvoldoende waren om de conclusie van de minister te onderbouwen.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en zelf in de zaak voorzien. De rechtbank heeft bepaald dat eiseres recht heeft op de uitwonenden beurs en dat de minister het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres moet vergoeden. Tevens zijn de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 1.050,-. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/971

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 oktober 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. J.W. Kempenaar-van Ittersum),
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder
(gemachtigde: drs. P.M.S. Slagter).

Procesverloop

In het besluit van 6 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de toegekende studiefinanciering van eiseres herzien, in die zin dat eiseres vanaf 1 oktober 2018 als thuiswonende studerende is aangemerkt. Dit heeft als gevolg dat € 2.741,77 aan teveel betaalde studiefinanciering is teruggevorderd.
In het besluit van 22 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Ook heeft eiseres een getuige meegenomen, [getuige] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn.

Overwegingen

1. Eiseres studeert en ontvangt studiefinanciering. Vanaf 1 oktober 2018 krijgt eiseres een uitwonenden beurs, omdat zij per 1 oktober 2018 in de basisregistratie personen (brp) staat ingeschreven onder het adres [adres] in [woonplaats] (het brp-adres). Dit is de woning waar haar broer en zijn gezin wonen.
Namens de Dienst Uitvoering Onderwijs is op 12 oktober 2019 gecontroleerd of eiseres daadwerkelijk op het brp-adres woont. Naar aanleiding van het huisbezoek en het hiervan opgestelde rapport heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres niet op haar brp-adres woont. Daarom heeft verweerder de studiefinanciering herzien en de verstrekte uitwonendenbeurs teruggevorderd.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat met de rapportage van het huisbezoek aannemelijk is gemaakt dat eiseres niet op het brp-adres woonde. Er zijn spullen aangetroffen (kleding in een tas, kleding in een kledingkast die gedeeld wordt met haar schoonzus, make-up, een studieboek en poststuk), maar hieruit kan volgens verweerder niet worden afgeleid dat eiseres haar hoofdverblijf heeft op het brp-adres. Daar merkt verweerder bij op dat er geen ondergoed van eiseres is aangetroffen en dat van de overige kleding niet kon worden vastgesteld dat ze exclusief van eiseres zijn. Verder merkt verweerder op dat er geen persoonlijke bezittingen van eiseres in het huis lagen en dat twee buurtbewoners hebben verklaard dat zij op het brp-adres alleen een man, vrouw en hun baby hebben gezien.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op basis van de rapportage niet heeft kunnen concluderen dat eiseres niet op haar brp-adres woonde. Daarvoor is de rapportage onvoldoende concludent.
Verweerder vindt – kort samengevat – dat er te weinig spullen van eiseres in de woning zijn aangetroffen. Zo is het volgens verweerder niet aannemelijk dat er op de plek waar een student woont maar één studieboek wordt aangetroffen. De rechtbank vindt dat in het geval van eiseres niet verwonderlijk. Eiseres heeft facturen overgelegd van licenties van digitale studieboeken. Hiermee heeft hij zij aannemelijk gemaakt dat zij haar studieboeken digitaal heeft. Aan het feit dat er dus maar één studieboek is aangetroffen, kan niet het gewicht worden toegekend dat verweerder eraan toekent.
Verder hecht verweerder waarde aan de verklaringen van twee buurtbewoners. Twee buurtbewoners hebben verklaard dat zij op het brp-adres alleen een man en vrouw met hun baby hebben gezien (de broer van eiseres en zijn gezin) en geen andere jonge vrouw of student. De rechtbank vindt het niet verwonderlijk dat de twee buurtbewoners eiseres niet kennen of hebben gezien. Zij hebben beide verklaard dat er in de buurt niet echt veel onderling contact is. Bovendien vindt de rechtbank het in het licht van wat eiseres stelt, namelijk dat zij veel weg is door haar studie en haar werk, ook niet onlogisch dat de buurtbewoners haar niet kennen of hebben gezien. Verder is niet gebleken of de controleurs de buurtbewoners op eiseres toegespitste vragen hebben gesteld. Zo is bijvoorbeeld niet gevraagd of zij de auto van eiseres in de straat hebben gezien. Dus ook aan de verklaringen van de buurtbewoners kan niet het gewicht worden toegekend dat verweerder eraan toekent.
Verder is het zo dat uit de rapportage blijkt dat er spullen aan de controleurs zijn getoond die van eiseres zouden zijn. Zo is er een boodschappentas met kleding getoond. Verweerder zegt hierover dat niet kan worden vastgesteld dat die kleding aan eiseres toebehoort. De rechtbank vindt dat de rapportage daarvoor onvoldoende aanknopingspunten biedt. De hoofdbewoners hebben verklaard dat de boodschappentas met kleding erin van eiseres is en hebben desgevraagd kledingstukken eruit gehaald en getoond. De enkele opmerking van de controleurs dat door de hoofdbewoners niet werd aangegeven wat voor soort kleding het was en dat de kleding direct weer terug in de tas werd gedaan, is onvoldoende om te stellen dat niet kon worden vastgesteld dat die kleding van eiseres was. Als de controleurs twijfels hadden of de getoonde kleding daadwerkelijk van eiseres was, hadden zij hier nadere vragen over moeten stellen. Dat hebben zij niet gedaan. Verder is er een make-uptasje en een tandenborstel en tandpasta aangetroffen die van eiseres zouden zijn. Dat er geen verzorgginsproducten zouden zijn aangetroffen, zoals verweerder stelt, volgt de rechtbank dan ook niet. Verder kan niet onbenoemd blijven dat er ook een poststuk is aangetroffen, geadresseerd aan eiseres op het brp-adres van haar werkgever.
Het rapport geeft wel aanleiding voor twijfel of eiseres op het brp-adres woonde. De kleding die in de kledingkasten is aangetroffen zou eiseres delen met haar schoonzus en daarnaast is er geen ondergoed aangetroffen. Dat alleen is onvoldoende om aannemelijk te achten dat eiseres niet op het brp-adres woonde. Hiervoor had verweerder nader onderzoek moeten doen. Zo had hij bijvoorbeeld eiseres in de gelegenheid kunnen stellen om de woonsituatie toe te lichten en uitleg te geven over het delen van de kleding.
4. Gelet op het voorgaande is verweerder er met de rapportage niet geslaagd om aannemelijk te maken dat eiseres niet op het brp-adres woonde. Verweerder voldoet dan ook niet aan de bewijslast om de studiefinanciering van eiseres te herzien. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
5. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, omdat het onwaarschijnlijk is dat verweerder op dit moment alsnog aannemelijk kan maken dat eiseres ten tijde van de controle niet op het brp-adres woonde. Daarbij is mede van belang dat eiseres op dit moment niet meer op de [adres] in [woonplaats] woont. Daarom verklaart de rechtbank het bezwaar van eiseres gericht tegen het primaire besluit gegrond, herroept zij dat besluit en bepaalt dat de uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit. De rechtbank gaat ervan uit dat verweerder aan eiseres vanaf oktober 2018 (en in ieder geval tot en met het moment dat eiseres niet langer staat ingeschreven op het adres [adres] in [woonplaats] ) een beurs naar de norm van een uitwonende studerende zal toekennen, met toepassing van de wettelijke regels.
6. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.050,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 525,- en een wegingsfactor 1). De overige door eiseres genoemde kosten, te weten de reiskosten die haar gemachtigde heeft gemaakt om bij de zitting aanwezig te zijn, komen niet voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding hiervoor is namelijk inbegrepen in de forfaitaire vergoeding voor de kosten van professionele rechtsbijstand.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat deze uitspaak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.050,-.
Deze uitspraak is gedaan op 2 oktober 2020 door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Westerhof, griffier. Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.