In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 13 oktober 2020 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een zorgaanbieder, die bezwaar maakte tegen een bevel dat was opgelegd door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Dit bevel was gericht op het waarborgen van de infectiepreventie in een verzorgingstehuis, waar een uitbraak van Covid-19 had plaatsgevonden. De inspectie had vastgesteld dat de zorgaanbieder niet voldeed aan de normen voor infectiepreventie, wat leidde tot een acute en risicovolle situatie voor de cliënten. De voorzieningenrechter oordeelde dat de inspectie in redelijkheid het bevel had kunnen opleggen, gezien de ernst van de situatie en de noodzaak tot onmiddellijke actie. De verzoekster had ook bezwaar gemaakt tegen de openbaarmaking van het bevel, maar de voorzieningenrechter bevestigde dat de inspectie wettelijk verplicht was om het bevel openbaar te maken. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat de belangen van goede zorgverlening en cliëntveiligheid zwaarder wogen dan de zorgen van de zorgaanbieder over reputatieschade.