ECLI:NL:RBMNE:2020:4408

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 oktober 2020
Publicatiedatum
16 oktober 2020
Zaaknummer
UTR 20/2843
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening en proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 8 oktober 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde A. Stokhof, had bezwaar gemaakt tegen een brief van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, waarin werd medegedeeld dat zijn aangifte van verhuizing werd aangehouden wegens onvolledigheid. Verzoeker verzocht de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen, maar trok dit verzoek later in en vroeg om een proceskostenvergoeding.

De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de veroordeling in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Deze artikelen zijn ook van toepassing op de procedure voor voorlopige voorzieningen. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker bezwaar heeft gemaakt tegen een brief die evident geen besluit is in de zin van de Awb. Dit had voor de gemachtigde duidelijk moeten zijn, waardoor de procedure en de daaruit voortvloeiende kosten aan de handelwijze van verzoeker zelf zijn te wijten.

Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2843

uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 oktober 2020 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker(gemachtigde: A. Stokhof),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder.

Procesverloop

Bij brief van 4 augustus 2020 heeft verweerder verzoeker geïnformeerd dat zijn aangifte van verhuizing wordt aangehouden omdat deze onvolledig is.
Verzoeker heeft tegen deze brief bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 29 augustus 2020 heeft verzoeker het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
De voorzieningenrechter heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek.
Verweerder heeft hierop niet gereageerd.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:84, vijfde lid, gelezen in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Die wetsartikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker bezwaar heeft gemaakt tegen een brief van verweerder die evident geen besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Voor gemachtigde als juridisch adviseur moet het ten tijde van het maken van het bezwaar en het indienen van het verzoek om voorlopige voorziening evident zijn geweest dat het bezwaar om die reden niet-ontvankelijk is. Daarom moet worden geoordeeld dat de procedure, en daarmee zijn proceskosten, aan de handelwijze van verzoeker zelf is te wijten.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek als kennelijk ongegrond af.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.L. Bressers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 oktober 2020.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.