ECLI:NL:RBMNE:2020:4464

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
16 oktober 2020
Publicatiedatum
20 oktober 2020
Zaaknummer
UTR 20/568
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verleende omgevingsvergunning voor bouwactiviteit in Utrecht

In deze zaak heeft eiseres, woonachtig aan [adres 1] in [woonplaats], beroep ingesteld tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, die op 30 december 2019 een omgevingsvergunning heeft verleend aan vergunninghouders voor het vergroten van de achterzijde van hun pand tot een hoogte van 6 meter. Eiseres vreest dat deze bouwactiviteit haar achtertuin zal ontnemen van zonlicht. Na het indienen van bezwaar door eiseres, heeft verweerder dit bezwaar ongegrond verklaard, waarna eiseres in beroep is gegaan.

De rechtbank heeft de zaak op 2 oktober 2020 behandeld. Eiseres was aanwezig, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De vergunninghouders waren ook aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de omgevingsvergunning is verleend op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), waarbij de toetsingsgronden limitatief zijn. Dit betekent dat de vergunning alleen geweigerd kan worden als deze in strijd is met het Bouwbesluit, de bouwverordening, het bestemmingsplan of de redelijke eisen van welstand.

Eiseres heeft betoogd dat er geen bestaande bovenwoning in het pand is en dat haar belang bij zonlicht in de achtertuin meegewogen had moeten worden. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de omgevingsvergunning niet in strijd is met de toetsingsgronden en dat verweerder de vergunning terecht heeft verleend. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep van eiseres ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 16 oktober 2020.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/568
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2020 op het beroep in de zaak tussen
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. R.M. Wiersma).
Als derde-partij hebben aan het geding deelgenomen:
[vergunninghouder 1]en
[vergunninghouder 2], vergunninghouders.
(gemachtigde: W.M. Lamens)

Inleiding

1. Eiseres woont aan de [adres 1] in [woonplaats] . Vergunninghouders zijn de eigenaren van het naastgelegen perceel op [adres 2] . Op 30 december 2019 heeft verweerder vergunninghouders een omgevingsvergunning verleend voor het pand op hun perceel. De vergunning ziet onder meer op het vergroten van de achterzijde van het pand tot een hoogte van 6 meter. Eiseres is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt. Haar achtertuin grenst aan de achterzijde van het pand en zij vreest dat zij daar straks geen zonlicht meer heeft. Bij besluit van 30 december 2019 heeft verweerder het bezwaar van eiseres echter ongegrond verklaard.
2. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is op 2 oktober 2020 bij de rechtbank op een zitting behandeld. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tot slot is vergunninghouder [vergunninghouder 2] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van vergunninghouders.

Beoordeling van de zaak

3. Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend voor de activiteit ‘bouwen’. In dat geval is artikel 2.10, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) het toepasselijke toetsingskader. Dit toetsingskader komt er, kort gezegd, op neer dat verweerder de omgevingsvergunning alleen toetst aan het Bouwbesluit, de bouwverordening, het bestemmingsplan en de redelijke eisen van welstand. Deze vier toetsingsgronden zijn limitatief en imperatief van aard. Dat houdt in dat verweerder de omgevingsvergunning móet weigeren als het bouwplan in strijd is met één of meer van deze toetsingsgronden en dat verweerder de omgevingsvergunning móet verlenen als géén sprake is van strijd met deze toetsingsgronden. Indien dat laatste het geval is, staat het verweerder niet vrij om een ruimer toetsingskader te hanteren en zal verweerder aan een belangenafweging (waaronder de belangen van eiseres) dus niet kunnen toekomen.
4. Eiseres voert aan dat geen sprake is van een bestaande bovenwoning in het pand. Ook heeft zij betoogd dat verweerder rekening had moeten houden met haar belang bij zonlicht in haar achtertuin. De rechtbank volgt eiseres niet in haar beroep. De omgevingsvergunning is niet in strijd gebleken met één van de genoemde toetsingsgronden, zodat verweerder de vergunning móest verlenen. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
Woning
5. Op grond van het bestemmingsplan ‘Overvecht - Noordelijke Standsrand’ de bestemming ‘Gemengd-6’ rust. Onder deze bestemming is wonen toegestaan. Voor het pand geldt een maximale bouwhoogte van 7 meter. De vergroting tot een hoogte van 6 meter, binnen het bouwvlak, past dus binnen de regels van het bestemmingsplan. Dat feitelijk al sprake moet zijn van een bestaande woning is geen vereiste. Verweerder heeft hierin terecht geen aanleiding gezien om de aanvraag te weigeren. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.
Zonlicht
6. Zoals gezegd, móet verweerder de gevraagde vergunning verlenen als die niet in strijd is met een van de genoemde toetsingsgronden. Het is verweerder dan niet toegestaan om de belangen van eiseres nog mee te wegen. De gedachte van de wetgever is hierbij geweest dat die belangafweging al heeft plaatsgevonden bij de vaststelling van het bestemmingsplan en de keuze die daarbij is gemaakt voor een maximale bouwhoogte van 7 meter. Ook deze beroepsgrond slaagt dus niet.

Conclusie

7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder de omgevingsvergunning terecht verleend. Het beroep van eiseres is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.E.H.G. Visser, rechter, in aanwezigheid van mr. N.K. de Bruin, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 oktober 2020.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum waarop de uitspraak is verzonden hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De uitspraak is verzonden op de stempeldatum die hierboven staat.