Overwegingen
Over het verzoek om vrijstelling van de inburgeringsplicht
1. Op 11 september 2018 heeft eiseres bij verweerder een verzoek om vrijstelling van de inburgeringsplicht ingediend. Eiseres heeft bij dat verzoek haar diploma (met vertaling) van de [staatsuniversiteit] gevoegd. Daaruit blijkt dat eiseres van 1988 tot 1993 aan de genoemde universiteit heeft gestudeerd en dat zij in 1993 is afgestudeerd met een specialisatie in Nederlandse taal en literatuur.
2. Verweerder heeft het verzoek afgewezen omdat eiseres niet beschikt over een document dat recht geeft op vrijstelling als bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet inburgering (Wi) in samenhang gezien met artikel 2.3, eerste lid, van het Besluit inburgering (Besluit). Het door eiseres behaalde en ingestuurde diploma kan niet worden aangemerkt als één van de diploma’s die op grond van artikel 2.3 van het Besluit recht geven op vrijstelling van de inburgeringsplicht.
3. Eiseres heeft hiertegen in beroep aangevoerd, voor zover hier van belang, dat haar diploma van de [staatsuniversiteit] uit 1993 door Nuffic als een Nederlands MA-diploma is gewaardeerd en dat de vaardigheden die zij bij het behalen van dat diploma heeft opgedaan gelijkwaardig zijn aan de in artikel 2.3, eerste lid, van het Besluit genoemde diploma’s. Tijdens de zitting op 10 december 2019 heeft eiseres aangegeven dat haar diploma moet worden gelijkgesteld met een diploma in de zin van artikel 2.3, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit.
4. Op grond van artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet inburgering (Wi), voor zover hier van belang, is niet inburgeringsplichtig degene die beschikt over een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aangewezen diploma, certificaat of ander document.
5. De diploma’s, getuigschriften, certificaten en andere documenten waarnaar artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wi verwijst, zijn opgenomen in artikel 2.3 van het Besluit. De volledige tekst van artikel 2.3 van het Besluit is als bijlage bij deze uitspraak gevoegd.
6. Uit artikel 2.3, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit volgt dat niet inburgeringsplichtig is degene die beschikt over een op wettelijke basis uitgereikt diploma of getuigschrift van afronding van een opleiding van wetenschappelijk onderwijs, hoger beroepsonderwijs, algemeen voortgezet onderwijs, of middelbaar beroepsonderwijs vanaf niveau 2, na onderwijs te hebben gevolgd in de Nederlandse taal.
7. Op de door eiseres ingediende aanvraag om vrijstelling staat dan ook nadrukkelijk vermeld welke documenten eiseres bij haar aanvraag moest overleggen. Er staat:
‘Hebt u een diploma van het hoger onderwijs? Dan moet u laten zien dat u de opleiding in de Nederlandse taal hebt gedaan. Stuur deze documenten mee:
-kopie van het diploma,
-een kopie van de cijferlijst/transcript/list of grades
-een verklaring van de school. In de verklaring moet staan dat u de opleiding in de Nederlandse taal hebt gedaan.
-een kopie van het diplomasupplement (als u dat hebt).’
8. Bij de heropeningsbeslissing van 20 december 2019 heeft de rechtbank eiseres in de gelegenheid gesteld om een verklaring van Nuffic te overleggen waaruit blijkt dat haar diploma van de [staatsuniversiteit] voor de opleiding/specialisatie Nederlandse taal en Literatuur als een Nederlands MA-diploma is aangemerkt. Verder moet eiseres een verklaring van ofwel Nuffic ofwel de [staatsuniversiteit] overleggen, waarin staat dat eiseres haar opleiding in de Nederlandse taal heeft gedaan. Als de opleiding deels in het Nederlands is gedaan, dient hierbij aangegeven te worden welk deel dat betreft.
9. Bij brief van 28 januari 2020 heeft eiseres de volgende stukken overgelegd:
- diplomawaardering van Nuffic;
- verklaring van Prof. dr. [naam] van de [staatsuniversiteit] van
6 januari 2020, vergezeld van een kopie van haar legitimatiebewijs. Zij verklaart (kortgezegd) dat eiseres haar opleiding deels in het Nederlands heeft gedaan.
10. Verweerder stelt zich in de reactie van 20 maart 2020 primair op het standpunt dat de Minister geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om de lijst van artikel 2.3, eerste lid, van het Besluit uit te breiden met een regeling zoals bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, van het Besluit. Ook is er geen hardheidsclausule in de Wi, dus verweerder dient uit te gaan van de aangewezen opleidingen die recht geven op vrijstelling als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van het Besluit. Er bestaat geen ruimte om voor het succesvol afronden van een andere opleiding een vrijstelling te verlenen. Voor het geval er wel ruimte bestaat voor een beoordeling van een andere studie, stelt verweerder zich op het standpunt dat het Nuffic-advies onvoldoende is om tot een vrijstelling te komen omdat Nuffic geen inhoudelijke vergelijking heeft gemaakt met de opleiding die wel recht geeft op vrijstelling van inburgering. De waardering van het eindniveau is niet relevant, want ook een andere opleiding aan de universiteit in [plaats] kan het eindniveau van Master hebben.
11. Bij brief van 4 september 2020 heeft eiseres nog aanvullende stukken overgelegd:
- een diploma staatsexamen Nederlands als tweede taal (10 december 2019);
- een overzicht inburgeringsgegevens d.d. 12 maart 2020;
- een overeenkomst van opdracht met Stichting [stichting] d.d. 1 september 2019.
12. Verweerder heeft op 7 oktober 2020 nog een herziene kennisgeving inburgeringsplicht toegezonden, waarin staat vermeld dat eiseres tot en met 10 maart 2021 de tijd heeft om in te burgeren, als ook een oproep voor het examenonderdeel Oriëntatie op de Nederlandse Arbeidsmarkt op 26 oktober 2020.
13. In geschil is of eiseres beschikt over een document dat recht geeft op vrijstelling als bedoeld in artikel 5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wi in samenhang gelezen met artikel 2.3, eerste lid, onder b, van het Besluit.
Conclusie van de rechtbank
14. De rechtbank is van oordeel dat eiseres voldoet aan de voorwaarden die recht geven op vrijstelling zoals bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, onder b, van het Besluit en overweegt daartoe, aan de hand van de door eiseres ingebrachte beroepsgronden, documenten en de behandeling op zitting, als volgt.
Overwegingen van de rechtbank
15. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat de diplomawaardering van Nuffic onvoldoende is omdat Nuffic geen inhoudelijke vergelijking heeft gemaakt met de opleiding die wel recht geeft op vrijstelling van inburgering. De rechtbank stelt vast dat in deze diplomawaardering van Nuffic staat vermeld dat door het behalen van haar diploma aan de [staatsuniversiteit] met als
specialisatie Nederlandse taal en literatuureiseres een niveau heeft bereikt dat in Nederlandse termen overeenkomt met de graad van master in het hoger beroepsonderwijs. Het verrichten van de door verweerder genoemde inhoudelijke vergelijking met een opleiding die wel recht geeft op vrijstelling volgt niet uit artikel 2.3, eerste lid, onder b, van het Besluit. Voldoende is dat een van de daar genoemde (in dit geval) diploma’s is behaald, na onderwijs te hebben gevolgd in de Nederlandse taal.
16. De rechtbank overweegt dat uit de verklaring van Nuffic, haar diploma van de [staatsuniversiteit] en haar cijferlijst blijkt dat eiseres de Nederlandse taal goed beheerst. Eiseres heeft haar diploma behaald voor het hoofdvak Nederlandse taal en literatuur. Zij afgestudeerd met een scriptie over het onderwerp: “Het geslacht van de-woorden in de Nederlandse taal van België” en zij heeft haar eindexamen Nederlands afgerond met de beoordeling ‘uitstekend’. De vakken op haar cijferlijst waarbij niet specifiek is benoemd dat die over het Nederlands gaan, zoals daar bijvoorbeeld zijn Inleiding taalwetenschap, Inleiding literatuurwetenschap en Historische taalkunde en Theoretische fonetiek, zijn gevolgd in het kader van het hoofdvak Nederlandse taal en literatuur. De rechtbank gaat er daarom van uit dat deze vakken zien op de Nederlandse taal.
17. Daarnaast hecht de rechtbank waarde aan de verklaring van Prof. dr. [naam] van de [staatsuniversiteit] van 6 januari 2020. Zij is hoogleraar Nederlandse taal- en letterkunde aan de [staatsuniversiteit] . Zij geeft aan dat eiseres haar opleiding deels in het Nederlands heeft gedaan, dat tijdens deze opleiding Nederlandstalig studiemateriaal wordt gebruikt en dat studenten verplicht zijn Nederlandse literatuur te lezen. Daarnaast heeft eiseres een semester aan de Universiteit van Amsterdam gestudeerd in het kader van een uitwisselingsprogramma waarbij zij alle vakken van de opleiding Neerlandistiek in het Nederlands heeft gevolgd. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij in dat semester de in dat half jaar aangeboden vakken heeft gevolgd en niet alle vakken van de hele opleiding Neerlandistiek. Dat eiseres noch de professor exact kunnen aangeven welke vakken in het Nederlands zijn gevolgd, is begrijpelijk nu het diploma 27 jaar geleden is behaald.
18. Bovendien heeft eiseres ter zitting er blijk van gegeven zich goed uit te kunnen drukken in het Nederlands. Ook woont zij al jaren in Nederland en is zij volledig ingeburgerd in de Nederlandse maatschappij en cultuur. Onlangs is ze zelfs benoemd tot directeur van de Stichting [stichting] .
19. Gelet op het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres onder de vrijstellingsgrond van artikel 2.3, eerste lid, onder b, van het Besluit valt. Wat verweerder aanvoert over het feit dat eiseres de opleiding niet geheel in het Nederlands heeft gevolgd en het standpunt blijft hanteren dat eiseres een aanzienlijk deel van de opleiding in het Nederlands moet hebben gevolgd, doet niet af aan het oordeel van de rechtbank. Deze voorwaarde volgt niet uit het eerste lid, onder b, van artikel 2.3 van het Besluit. Daarbij
overweegt de rechtbank dat een andere uitkomst onder de hiervoor genoemde specifieke omstandigheden in het licht van de Memorie van Toelichtingbij Afdeling 2, Hoofdstuk 2, van het Besluit in het geval van eiseres apert onredelijk is. Hierin staat immers dat de vrijstellingen genoemd in artikel 5 van de Wi uitwerking geven aan het uitgangspunt dat in het nieuwe inburgeringsstelsel moet worden voorkomen dat personen die niet inburgeringsbehoeftig zijn toch tot inburgering zouden worden verplicht. Deze situatie is in het geval van eiseres volgens de rechtbank overduidelijk aan de orde.
20. Dit betekent dat de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit I, dat gaat over het verzoek om vrijstelling van de inburgeringsplicht, gegrond zal verklaren wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het besluit zal vernietigen. De rechtbank ziet op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Zij zal het bezwaar gegrond verklaren, het primaire besluit I herroepen en eiseres alsnog vrijstellen van de inburgeringsplicht.
Over het verzoek om ontheffing.
21. Eiseres heeft in haar bezwaarschrift gericht tegen het primaire besluit I ook gevraagd om ontheffing van de inburgeringsplicht.
22. Verweerder heeft het verzoek om ontheffing afgewezen omdat eiseres niet ten minste 10 jaar onafgebroken als ingezetene ingeschreven is geweest, wat een van de in artikel 2.4a van de Regeling inburgering (de Regeling) genoemde cumulatieve voorwaarden voor ontheffing van de inburgeringsplicht is.
23. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres niet voldoet aan de formele voorwaarden voor ontheffing als genoemd in artikel 2.4a van de Regeling, omdat zij niet voldoet aan de eis dat zij tien jaar onafgebroken als ingezetene ingeschreven is geweest. Het standpunt van eiseres dat de Wi geen hardheidsclausule kent, maar dat het volgens eiseres in bijzondere gevallen mogelijk is om een uitzondering te maken op deze voorwaarden en dat zij voldoet aan voorwaarde b en c, heeft verweerder niet hoeven volgen. De voorwaarden zijn strikt geformuleerd en eiseres voldoet niet aan artikel 2.4a, onder a, van de Regeling, zodat eiseres niet in aanmerking komt voor ontheffing.
24. Het beroep tegen het bestreden besluit II is derhalve ongegrond.
25. Omdat voor eiseres ten onrechte geen uitzondering is gemaakt, terwijl de wet daartoe wel de mogelijkheid biedt, stelt eiseres dat zij genoodzaakt was een advocaat in de arm te nemen. Eiseres stelt dat zij is misleid, dat haar inburgeringsprocedure vertraging heeft opgelopen en dat zij nodeloos veel geld heeft uitgegeven. Eiseres wil dat verweerder de daadwerkelijke advocaatkosten vergoedt en heeft daartoe facturen overgelegd.
26. De rechtbank vat dit verzoek van eiseres op als een beroep op artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), op grond waarvan in bijzondere omstandigheden een bovenforfaitaire vergoeding mogelijk is. De wettekst is als bijlage bij uitspraak opgenomen.
27. Uit de nota van toelichting bij artikel 2, derde lid, van het Bpb (Stb. 1993, 763) moet het daarbij gaan om uitzonderlijke gevallen, waarin strikte toepassing van het forfaitaire vergoedingsstelsel onrechtvaardig uitpakt, bijvoorbeeld een geval waarin de burger door gebrekkige informatieverstrekking door de overheid op uitzonderlijk hoge kosten voor het verzamelen van het benodigde feitenmateriaal is gejaagd.