Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
[eiser sub 2],
1.De procedure
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van [eiser sub 1] en [eiser sub 2]
- de pleitnota van [gedaagde] .
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
980,00
Rechtbank Midden-Nederland
In deze zaak, die zich afspeelt in het kort geding, vorderen de eisers, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], dat de voorzieningenrechter de gedaagde verbiedt om het bedrijfspand executoriaal te verkopen en hem gebiedt de financieringsovereenkomst voort te zetten. De eisers zijn eigenaar van het bedrijfspand dat eerder in eigendom was van de gedaagde, die het pand in 2017 heeft verkocht aan [eiser sub 1]. De koopprijs van € 450.000 werd gefinancierd door middel van een lening, waarbij de gedaagde een recht van eerste hypotheek op het pand heeft verkregen. Na het faillissement van de huurder, Stichting [stichting], heeft de gedaagde de lening opgeëist en de executie van het pand aangezegd. De eisers hebben de achterstallige betalingen op het laatste moment voldaan, maar de gedaagde heeft inmiddels een bod gedaan op het pand van € 250.000.
De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de eisers afgewezen. De rechter oordeelt dat er geen sprake is van misbruik van recht door de gedaagde, ondanks de bezwaren van de eisers. De voorzieningenrechter stelt vast dat de gedaagde recht heeft op executie van het pand, gezien de betalingsachterstanden en de afspraken die zijn gemaakt in de hypotheekakte. De rechter wijst erop dat de gedaagde heeft verklaard de restschuld na de verkoop niet te zullen innen, wat de situatie voor de eisers verlicht. De voorzieningenrechter concludeert dat de gedaagde een te respecteren belang heeft bij de executie, en dat de vorderingen van de eisers niet kunnen worden toegewezen. De eisers worden veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde.