ECLI:NL:RBMNE:2020:4577

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 september 2020
Publicatiedatum
27 oktober 2020
Zaaknummer
20/452
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verzuim proceskostenvergoeding en wegingsfactor in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 11 september 2020 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijk beroep van eiser tegen de Heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht. Eiser had beroep ingesteld tegen het verzuim van verweerder om een juiste proceskostenvergoeding toe te kennen bij de uitspraak op bezwaar van 17 december 2019. Eiser verzocht om een vergoeding van de proceskosten berekend naar een wegingsfactor van 0,5, terwijl verweerder stelde dat een wegingsfactor van 0,25 passend was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het beroep niet ontvankelijk is, omdat verweerder zijn eerdere fout had hersteld en het juiste vergoedingsbedrag had toegekend. De rechtbank oordeelde dat de zaak niet complex was en dat de werklast voor de gemachtigde beperkt was. Daarom werd de wegingsfactor van 0,25 als redelijk beschouwd. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld tot betaling van € 65,25 aan proceskosten en het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser. De uitspraak is gedaan in aanwezigheid van de griffier en is niet in het openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem/Leeuwarden.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/452

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 september 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser,

(gemachtigde: G. Gieben ),
en
de Heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten en hoogheemraadschap Utrecht (BghU),verweerder,
(gemachtigde: mr. Y.M.S.M. Oevering-Raemaekers).

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep van eiser gericht tegen het verzuim van verweerder om hem een juist bedrag aan proceskostenvergoeding tot te kennen bij de uitspraak op bezwaar van 17 december 2019. Verder dient de vraag te worden beantwoord tot welk bedrag verweerder dient te worden veroordeeld ter vergoeding van de proceskosten van eiser in beroep.
Verweerder heeft op 25 februari 2020 gereageerd op het beroep van eiser en op 23 april 2020 op het verzoek tot vergoeding van de proceskosten in beroep.
Partijen hebben toestemming verleend het beroep buiten zitting af te doen. De rechtbank doet daarom uitspraak met toepassing van het bepaalde in artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Verweerder heeft op 17 december 2019 een besluit op het bezwaar van eiser genomen. Eiser is hiertegen in beroep gegaan. Op 13 maart 2020 heeft eiser de rechtbank meegedeeld dat hij tot overeenstemming is gekomen met verweerder over de inhoudelijke beroepsgrond. Verzoeker heeft hierbij verzocht om vergoeding van de proceskosten in beroep berekend naar de wegingsfactor 0,5.
2. Verweerder heeft bij brief van 23 april 2020 aangegeven het niet eens met te zijn met het toepassen van de wegingsfactor 0,5. Verweerder stelt dat een wegingsfactor van 0,25 in overeenstemming is met de vaste rechtspraak op dit punt.
3. Eiser heeft vervolgens bij brief van 18 juni 2020 onder verwijzing naar diverse uitspraken gemotiveerd waarom de wegingsfactor van 0,5 dient te worden gebruikt.
4. De rechtbank stelt vast dat het beroep niet ontvankelijk is, omdat verweerder is teruggekomen op de gemaakte fout en het (ook volgens eiser) juiste vergoedingsbedrag voor het door eiser in bezwaar ingediende taxatierapport heeft toegekend.
5. De rechtbank kan een partij de proceskosten van de tegenpartij laten betalen (artikel 8:75 Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb)).
6. De rechtbank is het met partijen eens dat eiser in aanmerking komt voor een vergoeding van zijn proceskosten in beroep.
7. Volgens verweerder is sprake van een weinig complex en/of bewerkelijk beroep en volstaat toekenning van een vergoeding voor het indienen van het beroepschrift met de wegingsfactor 0,25.
8. Eiser stelt dat het niet een dermate eenvoudige zaak betreft dat de wegingsfactor 0,25 volstaat. Dit zou anders zijn als het om het hanteren van bijvoorbeeld een fout rentepercentage zou gaan.
9. De rechtbank geeft verweerder gelijk omdat de uitspraak op bezwaar een beperkt en overzichtelijk gebrek heeft. Niet is gebleken dat partijen een inhoudelijk geschil hebben gehad over de juiste vergoeding. De werklast voor de gemachtigde kan niet anders dan beperkt zijn. Een hogere wegingsfactor dan 0,25 is daarom naar het oordeel van de rechtbank niet aan de orde. Uit de door eiser aangevoerde rechtspraak valt volgens de rechtbank geen andere conclusie te trekken.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 65,25, uitgaande van 1 punt à € 261,- voor het indienen van het beroepschrift met toepassing van de wegingsfactor 0,25.
11. Verweerder moet ook het betaalde griffierecht van €48,- aan verzoeker betalen (artikel 8:41 Awb).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 65,25 aan proceskosten. Verweerder moet dit bedrag betalen aan verzoeker.
Deze uitspraak is gedaan door R. in ’t Veld, rechter, in aanwezigheid van O. Asafiati, griffier
.De beslissing is uitgesproken op 11 september 2020. Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Voor zover nodig wordt deze uitspraak alsnog in het openbaar uitgesproken wanneer dat weer mogelijk is.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem/Leeuwarden.