ECLI:NL:RBMNE:2020:4677

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 september 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
AWB - 20 _ 228
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit eigen bijdrage zorg op grond van de Wet langdurige zorg

Op 3 september 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres, die zorg ontvangt op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz), en het CAK als verweerder. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de eigen bijdrage die door het CAK was vastgesteld. In eerste instantie was de eigen bijdrage vastgesteld op € 551,08 per maand, maar na bezwaar werd dit bedrag verlaagd naar € 0,00. Later werd de eigen bijdrage opnieuw vastgesteld op € 88,58 per maand. Eiseres stelde dat het CAK onzorgvuldig had gehandeld door besluiten niet aan haar gemachtigde te sturen en dat haar bezwaartermijn was onthouden. De rechtbank oordeelde dat het CAK terecht een beslissing op bezwaar had genomen en dat er geen sprake was van onbehoorlijk bestuur. De rechtbank concludeerde dat de beroepsgronden van eiseres niet slagen en verklaarde het beroep ongegrond. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/228

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 3 september 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M.G. van Westrenen),
en

CAK, verweerder.

Procesverloop / Inleiding

Eiseres krijgt zorg in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg (Wlz). Zij is op grond van de Wlz en het Besluit langdurige zorg (Blz) maandelijks een bijdrage verschuldigd voor de kosten van zorg (eigen bijdrage).
Bij besluit van 21 januari 2019 heeft verweerder de door eiseres te betalen eigen bijdrage per 1 januari 2019 vastgesteld op € 551,08 per maand.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 januari 2019.
Bij besluit van 7 juni 2019 heeft verweerder het besluit van 21 januari 2019 vervangen en de door eiseres te betalen eigen bijdrage per 1 januari 2019 vastgesteld op € 0,00 per maand.
Bij besluit van 4 oktober 2019 heeft verweerder het besluit van 7 juni 2019 vervangen en de door eiseres te betalen eigen bijdrage per 1 januari 2019 vastgesteld op € 88,58 per maand.
Het bezwaar van eiseres heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede betrekking op de besluiten van 7 juni 2019 en 4 oktober 2019.
Bij besluit van 2 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de besluiten van 21 januari 2019 en 7 juni 2019 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 4 oktober 2019 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit, voor zover daarin het bezwaar tegen het besluit van
4 oktober 2019 ongegrond is verklaard, beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen geïnformeerd over haar voornemen om de zaak buiten zitting af te doen. Als één van de partijen wel een zitting wilde, moesten zij dit binnen een gestelde termijn aan de rechtbank laten weten. Geen van de partijen heeft aangegeven dat zij een zitting noodzakelijk vinden. Partijen hebben wel een nadere schriftelijke reactie ingediend.
De rechtbank heeft vervolgens met toepassing van artikel 8:57, derde lid, van de Awb bepaald dat een zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

De rechtbank stelt vast dat het beroep van eiseres is gericht tegen de ongegrondverklaring van haar bezwaar tegen het besluit van 4 oktober 2019. In dat besluit heeft verweerder de door eiseres te betalen eigen bijdrage per 1 januari 2019 vastgesteld op € 88,58 per maand. Verweerder heeft aan dat standpunt ten grondslag gelegd dat de eigen bijdrage berekend moet worden op basis van de regels die zijn neergelegd in het Blz en de Regeling langdurige zorg (Rlz). Op basis van de inkomensgegevens van eiseres die verweerder van de Belastingdienst heeft ontvangen, is de eigen bijdrage van eiseres herzien en opnieuw vastgesteld.
Heeft verweerder het bezwaardossier ten onrechte voortijdig en eenzijdig gesloten?
Eiseres heeft aangevoerd dat het bezwaardossier eenzijdig is gesloten buiten eiseres om. Zij heeft hiervoor geen toestemming gegeven. Dit is gebeurd in strijd met opgewekt vertrouwen, aangezien verweerder op 7 en 16 augustus 2019 heeft toegezegd een beslissing op bezwaar te nemen. Dat verweerder alsnog een beslissing op bezwaar heeft genomen, doet vermoeden dat verweerder moedwillig heeft aangestuurd op informeel afdoen om de mogelijkheid van artikel 6:19 van de Awb open te houden.
3. Verweerder heeft in zijn verweerschrift toegelicht dat hij uit het telefoongesprek met de gemachtigde van eiseres op 22 mei 2019 begreep dat het bezwaardossier op informele wijze kon worden afgesloten. Op dat moment was immers geheel aan het bezwaar van eiseres tegemoet gekomen en verweerder had toegezegd de proceskosten te vergoeden. Nadat de gemachtigde van eiseres had meegedeeld dat hij wel een beslissing op bezwaar wil hebben, heeft verweerder alsnog een beslissing op bezwaar genomen.
4. De rechtbank oordeelt dat nu verweerder alsnog een beslissing op bezwaar heeft genomen, namelijk het bestreden besluit, er geen grond is om eiseres te volgen in haar stelling dat het bezwaardossier voortijdig en eenzijdig is gesloten. Het enkele vermoeden dat verweerder moedwillig heeft aangestuurd op formeel afdoen om de mogelijkheid van artikel 6:19 van de Awb open te houden, is ook onvoldoende om het bestreden besluit onrechtmatig te achten. Van strijd met het vertrouwensbeginsel is de rechtbank niet gebleken. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Het contact tussen verweerder en (de gemachtigde van) eiseres
5. Verder heeft eiseres erop gewezen dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door de besluiten van 7 juni 2019 en 4 oktober 2019, maar ook andere berichten, niet aan haar gemachtigde toe te sturen. Hierdoor is eiseres ten aanzien van het besluit van 7 juni 2019 een bezwaartermijn onthouden. Eiseres heeft daartegen geen bezwaar gemaakt dus verweerder stelt ten onrechte dat het bezwaar tegen het besluit van 7 juni 2019 niet-ontvankelijk is. Volgens eiseres is het ook onzorgvuldig dat verweerder tijdens het contact met haar gemachtigde in augustus 2019 niet heeft laten weten dat het besluit van 21 januari 2019 is vervangen door het besluit van 7 juni 2019. Hierdoor is eiseres misleid.
6. De rechtbank is het met eiseres eens dat het niet zorgvuldig is van verweerder om de besluiten van 7 juni 2019 en 4 oktober 2019 rechtstreeks naar eiseres te sturen en niet naar haar gemachtigde. Uit de wet [1] volgt immers dat het optreden van een gemachtigde tot gevolg heeft dat het contact met de belanghebbende in beginsel via de gemachtigde verloopt. In dit geval is echter niet gebleken dat de handelwijze van verweerder (negatieve) gevolgen voor eiseres heeft gehad. Het bezwaar van eiseres gericht tegen het besluit van 21 januari 2019 heeft immers van rechtswege mede betrekking op de besluiten van 7 juni 2019 en 4 oktober 2019 [2] . De rechtbank volgt eiseres dus niet in haar stelling dat haar een bezwaartermijn is onthouden. Overigens blijkt uit de stukken dat de gemachtigde van eiseres uiteindelijk wel kennis heeft genomen van de betreffende besluiten. Zo heeft verweerder op 16 augustus 2019 het besluit van 7 juni 2019 aan de gemachtigde van eiseres toegezonden. Van misleiding is derhalve geen sprake. Aan de vraag of verweerder het bezwaar tegen het besluit van 7 juni 2019 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, komt de rechtbank niet toe nu daartegen geen beroep is ingesteld.
Is sprake van onbehoorlijk bestuur?
7. Volgens eiseres is het opmerkelijk dat de belastingdienst in 2019 drie keer gegevens heeft doorgegeven. De situatie van eiseres is immers onveranderd. Eiseres heeft erop gewezen dat een beroepsprocedure loopt tegen de aanslag over 2017 van de belastingdienst. Daarmee hoopt eiseres helder te krijgen waarom zij ineens een hoge eigen bijdrage moet betalen en waarom dat in 2019 drie keer is gewijzigd.
Eiseres heeft aangevoerd dat het bestuurlijk onbehoorlijk is om haar op onregelmatige momenten te confronteren met wisselende eigen bijdragen en drie beslissingen op grond van artikel 6:19 van de Awb met elkaar in verband te brengen. Zo lang er geen gronden zijn voor een andere eigen bijdrage dan € 0,00 moet deze op dat niveau blijven.
8. De gewijzigde vaststelling van de eigen bijdrage vindt zijn grondslag in het bij verweerder bekend worden van gewijzigde inkomens- en vermogensgegevens van eiseres van de Belastingdienst. Gewijzigde inkomens- en vermogensgegevens kunnen leiden tot nieuwe besluiten van verweerder waarop artikel 6:19 van de Awb betrekking heeft. Dat is in het geval van eiseres ook gebeurd. Eiseres heeft niet onderbouwd dat verweerder de eigen bijdrage niet heeft vastgesteld in overeenstemming met de in het Blz neergelegde berekeningsregels. De enkele stelling dat er geen gronden zijn voor een andere bijdrage dan € 0,00 is daarvoor onvoldoende. Van onbehoorlijk bestuur aan de zijde van verweerder is de rechtbank niet gebleken.
Overige gronden
9. Eiseres heeft gesteld dat het standpunt van verweerder over de motivering, rechtszekerheid, zorgvuldigheid en het vertrouwen lijnrecht staat tegenover de opvattingen van eiseres. Eiseres heeft deze beroepsgrond echter niet nader onderbouwd. Deze beroepsgrond leidt dan ook niet tot het door eiseres beoogde doel.
10. Verder heeft eiseres erop gewezen dat verweerder een zeer uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging heeft gedaan dat een beslissing op het bezwaar tegen het besluit van 21 januari 2019 zal worden genomen. Nu verweerder bij het bestreden besluit inderdaad een beslissing op bezwaar heeft genomen, leidt ook deze grond nergens toe.
11. Ook wat eiseres verder heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is.
Conclusie
12. De beroepsgronden slagen niet, eiseres krijgt dus geen gelijk. Het beroep is ongegrond en de rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 3 september 2020 door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. van Ravenhorst, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak, voor zover nodig, alsnog in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd om De rechter is verhinderd omdeze uitspraak te ondertekenen deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Partijen kunnen hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep. Dat kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak.

Voetnoten

1.artikel 2:1 van de Awb
2.op grond van artikel 6:19 van de Awb