ECLI:NL:RBMNE:2020:4686

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 augustus 2020
Publicatiedatum
29 oktober 2020
Zaaknummer
8416036 UC EXPL 20-2392
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Auteursrechtelijke inbreuk en uitputting van auteursrechten in een geschil tussen een fotograaf en een groothandel

In deze zaak vordert [eiseres], een professioneel fotografe, dat [gedaagde sub 1] B.V. en [gedaagde sub 2] B.V. stoppen met het gebruik van haar auteursrechtelijk beschermde foto's in een grafisch ontwerp dat is gebruikt voor bestickering van vrachtwagens. [eiseres] stelt dat zij de auteursrechthebbende is van de foto's en dat er geen toestemming is gegeven voor het gebruik ervan. De kantonrechter oordeelt dat de drie foto's en het grafisch ontwerp auteursrechtelijk beschermde werken zijn, maar dat [eiseres] zich niet kan verzetten tegen het gebruik door [gedaagde sub 1] omdat het gebruik voortvloeit uit een eerdere eigendomsoverdracht aan [bedrijfsnaam]. De kantonrechter stelt vast dat de auteursrechten zijn uitgeput op basis van artikel 12b Auteurswet, wat betekent dat [gedaagde sub 1] de bestickerde voertuigen mocht gebruiken zonder toestemming van [eiseres]. De vorderingen van [eiseres] worden afgewezen, en zij wordt veroordeeld in de proceskosten van [gedaagde sub 1].

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8416036 UC EXPL 20-2392 ID/963
Vonnis van 5 augustus 2020
inzake
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [eiseres] ,
eisende partij,
gemachtigde: mr. M. Russchen,
tegen:
1. de besloten vennootschap
[gedaagde sub 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 1] ,
2. de besloten vennootschap
[gedaagde sub 2] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen [gedaagde sub 2] ,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. R.A.C. Stoop.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 11,
- de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 9, waarvan 6a-6c op usb-stick,
- de producties 12 tot en met 19 van [eiseres] ,
- de aanvullende proceskostenopgaven van partijen,
- de mondeling behandeling van 2 juli 2020, waarvan aantekening is gehouden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Waar gaat het over?

2.1.
[eiseres] is werkzaam als professioneel fotografe.
2.2.
[gedaagde sub 1] exploiteert een groothandel in groenten, fruit en exoten. [gedaagde sub 2] is bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde sub 1] .
2.3.
[eiseres] stelt dat zij de maakster en auteursrechthebbende is van drie foto’s die zijn gebruikt in een grafisch ontwerp, dat is gemaakt door een ontwerpbureau voor een reclamecampagne van [bedrijfsnaam] . Als onderdeel van deze campagne zijn vrachtwagens en andere voertuigen van [bedrijfsnaam] voorzien van bestickering met het grafisch ontwerp. [bedrijfsnaam] is eveneens actief in de groenten- en fruithandel. Volgens [eiseres] is zij door overdracht ook de rechthebbende geworden op de auteursrechten op het grafisch ontwerp.
2.4.
[eiseres] heeft geconstateerd dat [gedaagde sub 1] bestickering met het grafisch ontwerp in aangepaste vorm, maar met dezelfde foto’s als afbeelding op haar vrachtwagens (heeft) gebruikt. Volgens [eiseres] is voor dit gebruik geen toestemming gegeven en is het grafisch ontwerp bovendien verminkt en lijdt zij als gevolg van dit inbreukmakend handelen schade.
2.5.
[eiseres] vordert in deze procedure - kort gezegd - veroordeling van [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om 1) de inbreuk op de auteursrechten van [eiseres] te staken en 2) een accountant opgave te laten doen van de omvang en de duur van die inbreuk, 3) allebei op straffe van een dwangsom, en om 4) € 21.310,64 aan schadevergoeding te betalen plus 5/6) de volledige proceskosten ex artikel 1019h Rv en de nakosten, te vermeerderen met rente.

3.De beoordeling

3.1.
[eiseres] heeft haar vorderingen ook tegen [gedaagde sub 2] ingesteld. Ter zitting heeft zij die vorderingen ingetrokken. Daarop is tussen partijen overeengekomen dat het geding tussen [eiseres] en [gedaagde sub 2] werd doorgehaald. Daarom worden hierna nog slechts de vorderingen van [eiseres] tegen [gedaagde sub 1] besproken.
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat de drie foto’s en het grafisch ontwerp auteursrechtelijk beschermde werken zijn. Zij twisten wel over de vraag of [eiseres] de auteursrechthebbende daarop is. Dit geschilpunt kan in het midden blijven, omdat ook in geval de kantonrechter er veronderstellenderwijs vanuit gaat dat [eiseres] de rechthebbende is, de vorderingen 1 tot en met 4 moeten worden afgewezen. De kantonrechter zal dat hierna toelichten.
3.3.
Op grond van artikel 1 Auteurswet heeft de auteursrechthebbende als enige het recht om het werk openbaar te maken en te verveelvoudigen. Anderen mogen dat alleen met voorafgaande toestemming. In artikel 12b Auteurswet, dat een implementatie vormt van artikel 4 lid 2 Auteursrechtrichtlijn, is daarop echter een uitzondering gemaakt. In dat artikel is bepaald dat als een exemplaar van een auteursrechtelijk beschermd werk door of met toestemming van de rechthebbende in de Europese Economische Ruimte (EER) in het verkeer is gebracht door eigendomsoverdracht, het verder verhandelen daarvan geen inbreuk oplevert behalve bij verhuur en uitlening. De rechthebbende heeft de auteursrechten bij de eerste verspreiding kunnen uitoefenen en heeft zo een passende beloning voor het gebruik van het werk kunnen ontvangen. Daarna is het verspreidingsrecht van de rechthebbende uitgeput. Bij computerprogrammatuur (die niet op een materiële drager is vastgelegd) treedt deze uitputting ook in door downloading gekoppeld aan een in tijd onbeperkte gebruikslicentie. Voorwaarde is wel dat de oorspronkelijke verkrijger de eigen kopie onbruikbaar of ongedaan maakt (HvJ EU 3 juli 2012, ECLI:EU:C:2012:407, UsedSoft). Het digitaal verspreiden of ter download aanbieden van exemplaren van andere soorten werken in digitale vorm, zoals e-books, muziek of films wordt niet geraakt door deze uitputting, omdat dat in beginsel niet valt onder het verspreidingsrecht, maar onder het recht van mededeling aan het publiek van artikel 3 Auteursrechtrichtlijn (HvJ EU 19 december 2019, ECLI:EU:C:2019:1111, NUV/Tom Kabinet). Voor dat recht geldt de uitputtingsregel niet.
3.4.
Op grond van artikel 25 lid 1 Auteurswet komen aan de maker van een auteursrechtelijk beschermd werk ook persoonlijkheidsrechten toe, waaronder het recht zich te verzetten tegen elke misvorming, verminking of andere aantasting van het werk, die nadeel zou kunnen toebrengen aan zijn eer of de naam (sub d). Deze rechten zijn niet overdraagbaar.
3.5.
In dit geval heeft [bedrijfsnaam] het grafisch ontwerp, waarin de foto’s zijn verwerkt, tegen betaling geleverd gekregen en met toestemming van de toenmalige rechthebbende(n) in de vorm van bestickering op een aantal van haar voertuigen in het verkeer gebracht. [gedaagde sub 1] heeft onweersproken gesteld dat er met [bedrijfsnaam] geen beperkingen zijn overeengekomen ten aanzien van dit gebruik van het werk. Omdat het gaat om tastbare oftewel materiële exemplaren van het werk, brengt dit met zich dat [eiseres] zich - gelet op het bepaalde in artikel 12b Auteurswet - niet meer kan verzetten tegen verdere verhandeling daarvan. [gedaagde sub 1] heeft aangetoond dat zij de bestickerde voertuigen van [bedrijfsnaam] heeft gekocht. Volgens [gedaagde sub 1] heeft zij alleen gebruik gemaakt van die voertuigen, waarop de bestickering al aanwezig was, waarbij zij over de aanduidingen van [bedrijfsnaam] een sticker met haar eigen handelsnaam heeft aangebracht. Dat door deze wijziging sprake is van een nieuwe reproductie van het werk, is niet gesteld of gebleken. Dat [gedaagde sub 1] het grafisch ontwerp heeft verveelvoudigd door dit te gebruiken voor bedrukking van andere vrachtwagens, is door haar betwist en blijkt verder uit niets. Dit betekent dat [gedaagde sub 1] de bestickerde voertuigen mocht gebruiken zonder dat daarvoor toestemming van [eiseres] vereist was. Ook het beroep op artikel 25 lid 1 sub d Auteurswet gaat niet op. De persoonlijkheidsrechten op het grafisch ontwerp komen, ook na de vermeende overdracht van de auteursrechten op dat werk aan [eiseres] , nog steeds aan de maker van dat ontwerp toe. [eiseres] kan deze rechten dus niet op eigen naam uitoefenen.
3.6.
[eiseres] krijgt ongelijk en zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. [gedaagde sub 1] vordert primair om [eiseres] op basis van artikel 239 Rv in de daadwerkelijk gemaakte kosten te veroordelen, omdat er sprake is van een evident ongegronde vordering. [gedaagde sub 1] voert daartoe aan dat [eiseres] haar vordering heeft gebaseerd op feiten en omstandigheden waarvan zij de onjuistheid kende, zonder deugdelijk bewijs van haar stellingen te overleggen, zoals van het vermeende makerschap en de vermeende inbreuk. Dit terwijl [gedaagde sub 1] voorafgaand aan deze procedure al meerdere keren heeft gevraagd om bewijsstukken van de auteursrechten en heeft aangegeven dat zij geen andere voertuigen heeft voorzien van bestickering. Doordat [gedaagde sub 1] zich tegen dit alles moet verweren, is zij ten onrechte op hoge kosten gejaagd.
3.7.
Een vordering tot vergoeding van volledige proceskosten is volgens de Hoge Raad alleen toewijsbaar in geval van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven, bijvoorbeeld als eiser op voorhand had moeten begrijpen dat de vordering geen kans van slagen had en in geval van schending van de waarheidsplicht van artikel 21 Rv. Bij het aannemen daarvan past terughoudendheid om te voorkomen dat partijen worden belemmerd in hun toegang tot de rechter (HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828, Grand Café Duka/Achmea, HR 29 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA3516, Waterschappen/Milieutech en HR 15 september 2017, ECCLI:NL:2017:2360).
3.8.
De kantonrechter ziet in de door [gedaagde sub 1] aangevoerde omstandigheden geen aanleiding om [eiseres] in de daadwerkelijke proceskosten te veroordelen. Het stond [eiseres] in beginsel vrij om [gedaagde sub 1] te dagvaarden. In de dagvaarding heeft [eiseres] stellingen opgenomen die de vordering kunnen dragen en ter onderbouwing daarvan heeft zij bewijsstukken overgelegd. Ter zitting heeft de gemachtigde van [eiseres] toegelicht dat bij de dagvaarding de op dat moment beschikbare bewijsstukken zijn overgelegd. Nadien zijn, mede naar aanleiding van het uitgebreide verweer van [gedaagde sub 1] , nadere bewijsstukken overgelegd. Volgens de gemachtigde is er nog meer bewijsmateriaal voorhanden, maar is [eiseres] voor het verkrijgen daarvan afhankelijk van de medewerking van derden, onder wie de ontwerper. Daarbij speelt mee dat de ontwerper door [bedrijfsnaam] aansprakelijk is gesteld vanwege deze kwestie, nadat [bedrijfsnaam] door [gedaagde sub 1] aansprakelijk was gesteld. Dit vormt een voldoende plausibele verklaring. Verder geldt dat zelfs ingeval zou worden vastgesteld dat de stellingen van [eiseres] onvoldoende steun vinden in de stukken, dit niet betekent dat haar vordering evident ongegrond is. De kantonrechter vindt wel dat [eiseres] in de dagvaarding uitgebreider had moeten ingaan op de haar al bekende verweren van [gedaagde sub 1] . Alles overziend kan niet worden gezegd dat [eiseres] op zodanige wijze misbruik heeft gemaakt van haar processuele bevoegdheden dat dit rechtvaardigt dat de volledige proceskosten van [gedaagde sub 1] voor haar rekening komen.
3.9.
[gedaagde sub 1] vordert subsidiair veroordeling van [eiseres] in de proceskosten op basis van artikel 1019h Rv. Volgens de overlegde specificaties bedragen de advocaatkosten in totaal
€ 17.742,50. [eiseres] voert hiertegen verweer.
3.10.
Omdat het in deze zaak gaat om de handhaving van intellectuele eigendomsrechten is artikel 1019h Rv van toepassing. [eiseres] kon in redelijkheid overgaan tot dagvaarden, nadat een regeling buiten de rechter om niet mogelijk bleek. Bij de vaststelling van de redelijke en evenredige kosten ex artikel 1019h Rv gaat de kantonrechter uit van de Indicatietarieven in IE-zaken, versie 1 april 2017. Het gaat hier in de kern om een eenvoudige inbreukkwestie met een beperkt relevant feitencomplex. Daarvoor geldt het tarief dat hoort bij een eenvoudige bodemzaak van ten hoogste € 8.000,00. De enkele omstandigheid dat er uitgebreid inhoudelijk verweer is gevoerd en de zaak daardoor bewerkelijker is geworden, vormt geen reden om uit te gaan van het tarief dat hoort bij een normale bodemzaak (tot en met comparitie van antwoord) van ten hoogste € 17.500,00, maar wel om het maximale bedrag van € 8.000,00 toe te wijzen.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
wijst de vorderingen af,
4.2.
veroordeelt [eiseres] in de gedingkosten, aan de zijde van [gedaagde sub 1] , tot de uitspraak van dit vonnis, begroot op € 8.000,00 aan salaris gemachtigde,
4.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A. Steenbergen, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 augustus 2020.