ECLI:NL:RBMNE:2020:4717

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 november 2020
Publicatiedatum
2 november 2020
Zaaknummer
16/659797-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Langdurig seksueel misbruik van minderjarige dochter door vader

Op 3 november 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van langdurig seksueel misbruik van zijn minderjarige dochter. Het misbruik vond plaats van 2002 tot en met 2007, toen het slachtoffer slechts vijf jaar oud was. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster voldoende betrouwbaar was en dat deze steun vond in andere bewijsmiddelen, zoals de verklaringen van haar moeder en de verdachte zelf. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging en legde de verdachte een gevangenisstraf op van 33 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder verplichte behandeling. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidde tot een vermindering van de onvoorwaardelijke straf met drie maanden. De benadeelde partij, de dochter, vorderde een schadevergoeding van € 12.500, maar de rechtbank kende € 10.000 toe, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, dat PTSS had opgelopen door het misbruik.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/659797-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 november 2020
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1959] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 20 oktober 2020.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. F.E. van der Zee en van hetgeen verdachte en mr. J.A.P.F. Hoens advocaat te Utrecht, alsmede de benadeelde partij [slachtoffer] , bijgestaan door mr. P. van der Geest, advocaat te Utrecht naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2007 in Renswoude met zijn dochter, die toen de leeftijd van 12 jaar nog niet had bereikt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van haar lichaam;
Feit 2: in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2007 in Renswoude ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen en baseert zich daarvoor op de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden. Aangeefster heeft zowel in 2014 als in 2017 gedetailleerde, consistente verklaringen afgelegd waardoor die een betrouwbaar karakter hebben. De verklaring van aangeefster vindt steun in de verklaring van haar moeder en voor een deel ook in de verklaring van verdachte zelf.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integraal vrijspraak bepleit. De verklaring van aangeefster staat op zichzelf en voldoet niet aan de eisen die in de rechtspraak worden gesteld en kan om die reden niet worden aangemerkt als een wettig bewijsmiddel. Indien de rechtbank dat anders ziet, verzoekt de raadsman alsnog een rechtspsychologisch onderzoek te gelasten naar de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster en de rol die EMDR daarbij heeft of kan hebben gespeeld.
Mocht de rechtbank de verklaring van aangeefster wel aanmerken als een wettig bewijsmiddel en van oordeel zijn dat deze, zonder nader onderzoek daarnaar, voldoende betrouwbaar is, dan vindt de verklaring op cruciale punten onvoldoende steun in andere bewijsmiddelen, zodat verdachte alsnog integraal dient te worden vrijgesproken van de aan hem ten laste gelegde feiten.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Inleiding
Verdachte is ten laste gelegd dat hij in de periode van 2002 tot en met 2007 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn minderjarige dochter (aangeefster), welke handelingen mede hebben bestaan uit het binnendringen van haar lichaam. De dochter van verdachte zou vijf jaar oud zijn geweest toen de ontuchtige handelingen begonnen en tien jaar toen het stopte. Verdachte heeft bekend dat er ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden tussen hem en zijn dochter, maar dit zou hooguit twee of drie keer zijn gebeurd en niet hebben bestaan uit het binnendringen van haar lichaam.
De rechtbank moet vaststellen wat er precies is gebeurd. Daartoe dient te worden beoordeeld of de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn en of die verklaringen voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen.
De conclusie van de rechtbank is dat kan worden bewezen dat verdachte zich in de periode van 2002 tot en met 2007 schuldig heeft gemaakt aan ontucht met zijn dochter en dat deze ontuchtige handelingen – gelet op de verklaring van aangeefster – mede hebben bestaan uit het binnendringen van het lichaam.
De rechtbank vindt de verklaring van aangeefster dus voldoende betrouwbaar en vindt het niet noodzakelijk dat een rechtspsycholoog daar nader onderzoek naar zal doen.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangeefster steun vindt in andere bewijsmiddelen, namelijk in de verklaring van haar moeder en van verdachte zelf. De rechtbank legt hieronder eerst uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen. Daarna zal de rechtbank de bewijsmiddelen weergeven op basis waarvan de rechtbank tot deze conclusie komt.
Bewijs in zedenzaken
In zedenzaken is het bewijs, indien de verdachte (een deel van de feiten) ontkent, doorgaans beperkt omdat verklaringen van derden, gebaseerd op directe waarneming van de feiten, veelal ontbreken. Vaak zijn namelijk alleen het (veronderstelde) slachtoffer en de (veronderstelde) dader aanwezig geweest bij het (veronderstelde) misbruik. Dit brengt mee dat indien de verdachte ontkent, de bewezenverklaring voor een belangrijk deel zal volgen uit bewijsmiddelen met de aangever als bron. Uit het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering volgt dat het bewijs dat een verdachte een ten laste gelegd feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend kan worden aangenomen op de verklaring van één getuige of enkel op de verklaring van de aangever. Deze bepaling strekt ertoe dat zij de rechtbank verbiedt om tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Dit in de wet verankerde uitgangspunt laat naar geldend recht echter onverlet dat de bewezenverklaring van onderdelen van de tenlastelegging wel op de enkele verklaring van de aangever kunnen berusten.
De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Het overige bewijs kan bijvoorbeeld bestaan uit verklaringen de auditu (bijvoorbeeld met betrekking tot de ‘disclosure’). Nu de aangever in dergelijke zaken voornamelijk zelf de bron is van het bewijs, dient extra kritisch gekeken te worden naar de betrouwbaarheid van deze verklaring(en). Uit de jurisprudentie komen bij de beoordeling van de betrouwbaarheid criteria als consistentie (geen innerlijke tegenstrijdigheden) en authenticiteit (echtheid; oorspronkelijkheid) veelvuldig naar voren.
Betrouwbaarheid aangeefster
Aangeefster heeft op vier verschillende momenten een verklaring afgelegd over het door verdachte gepleegde misbruik. In 2014 heeft zij reeds tijdens het eerste informatief gesprek een uitgebreide en gedetailleerde verklaring afgelegd. De verklaringen die zij vervolgens in het tweede informatief gesprek, in haar aangifte en bij de rechter-commissaris heeft afgelegd komen overeen met die eerste verklaring. De rechtbank stelt vast dat aangeefster consistent is geweest in hetgeen zij over het misbruik heeft verklaard. Zowel ten aanzien van de handelingen die zouden hebben plaatsgevonden als de frequentie van het misbruik en de omstandigheden en locatie waar(onder) dat misbruik kon plaatsvinden zijn de verklaringen van aangeefster consistent. De verklaringen van aangeefster bevatten voorts geen innerlijke tegenstrijdigheden en zijn bovendien op onderdelen zeer gedetailleerd, wat de betrouwbaarheid van de verklaringen vergroot.
Invloed EMDR-therapie?
Door de raadsman is aangevoerd dat aangeefster EMDR-therapie heeft gehad en dat deze therapie pseudoherinneringen kan oproepen waardoor de verklaringen van aangeefster niet voldoende betrouwbaar zijn en om die reden niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat aangeefster in 2013 voor het eerst EMDR-therapie kreeg. Tijdens het eerste informatief gesprek in 2014 verklaarde aangeefster dat zij het misbruik slechts op grote lijnen met de therapeut had besproken. Tijdens het tweede informatief gesprek in 2017 herhaalde aangeefster dat zij geen details had verteld aan haar eerste behandelaar. In haar aangifte van december 2017 verklaarde aangeefster dat zij tijdens de eerste EMDR-sessies in 2013 ‘eigenlijk niks’ had verteld over het misbruik omdat zij dat toen nog veel te moeilijk vond. [1] Pas in 2016 en 2017 heeft aangeefster, bij een nieuwe behandelaar, alle details met betrekking tot het misbruik verteld. Nu de aangifte, die nadien is opgenomen, overeenkomt met hetgeen aangeefster reeds in 2014 had verklaard, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is van pseudoherinneringen.
De rechtbank is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat de verklaring van aangeefster voldoende betrouwbaar is en voor het bewijs kan worden gebruikt. De rechtbank acht het daarom ook niet noodzakelijk dat een rechtspsycholoog de betrouwbaarheid van de verklaring onderzoekt en zal het (voorwaardelijke) verzoek van de raadsman afwijzen.
Steunbewijs
De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat steunbewijs niet afkomstig mag zijn van dezelfde bron. Wel kunnen eigen waarnemingen van een de auditu-getuige voldoende steunbewijs opleveren. Waarnemingen van getuigen die niet het kernverwijt (bijvoorbeeld seksuele handelingen) bevestigen, kunnen binnen de context van de gebeurtenissen voldoende zelfstandig onderscheidend zijn om (in combinatie met andere omstandigheden) als steunbewijs te kunnen worden aangemerkt. De Hoge Raad vereist niet dat het springende punt zelf steun vindt in ander bewijsmateriaal, maar wel dat de gebruikte verklaring op specifieke punten steun vindt in ander bewijsmateriaal, zodat die verklaring niet ‘op zichzelf staat’, maar als het ware is ingebed in een concrete context die bevestiging vindt uit andere bron.
Aangeefster heeft verklaard dat het misbruik plaatsvond op momenten dat haar moeder avond- of nachtdienst had en verdachte alleen thuis was met de kinderen. Dit deel van de verklaring wordt ondersteund door de verklaring van de moeder van aangeefster, getuige [aangeefster] . Zij verklaarde dat zij in de ten laste gelegde periode avond- en nachtdiensten draaide en dat verdachte dan alleen thuis was met de kinderen. Ook verdachte verklaarde dat hij seksuele handelingen verrichtte bij zijn dochter als zijn vrouw nachtdienst had. Op die manier was de kans klein dat hij werd betrapt.
De verklaring van aangeefster wordt verder ondersteund door de verklaring van verdachte nu hij net als aangeefster verklaart dat hij haar porno heeft laten kijken. Verdachte verklaarde door middel van de pornofilms seksuele gedragingen uit te hebben willen lokken bij aangeefster. Verder verklaarde de verdachte dat hij onder de douche heeft gevraagd zijn piemel te likken, hetgeen aangeefster vervolgens ook heeft gedaan.
Daarmee is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van aangeefster op specifieke punten, namelijk met betrekking tot de context waarin het misbruik plaatsvond, maar ook met betrekking tot het misbruik zelf, voldoende steun vindt in ander bewijsmateriaal zodat aan het bewijsminimum is voldaan. De rechtbank zal de bewijsmiddelen die zich in het dossier bevinden en op basis waarvan de rechtbank tot een bewezenverklaring komt hieronder uitschrijven.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zij de gedeeltelijke ontkenning van de verdachte onbetrouwbaar acht nu de verdachte wisselend verklaart over zowel de frequentie van het misbruik als de locatie daarvan. Bij de politie verklaarde verdachte dat de seksuele handelingen slechts zouden hebben plaatsgevonden in de douche; ter terechtzitting verklaarde hij ook over de bank in de woonkamer. Voorts acht de rechtbank de verklaring van verdachte over de frequentie van het misbruik ongeloofwaardig nu hij zelf sprak over ‘een gewoonte’ waarbij er soms wekenlang niks gebeurde. Verdachte was naar eigen zeggen gedurende langere periodes in zijn huwelijk seksueel gefrustreerd en stond onder veel spanning hetgeen hem ertoe bewoog bevrediging te zoeken bij aangeefster omdat dat volgens hem de makkelijkste weg was. Gelet op deze verklaring acht de rechtbank de ontkenning van verdachte over de omvang van het misbruik ongeloofwaardig.
Bewijsmiddelen [2]
In een informatief gesprek zeden dat plaatsvond op 11 november 2014 heeft [slachtoffer] kort samengevat het volgende verklaard:
Het misbruik met mijn vader begon toen ik in groep twee of drie zat. Mijn moeder werkte toen vaak in de avonddienst en was daardoor ‘s avonds weinig thuis. Meestal gebeurde het als ik bij mijn vader op de bank ging zitten of liggen. Hij raakte me dan overal aan. Ik dacht er niet bij na, maar wist wel dat het niet echt normaal was wat er gebeurde. Het ging door tot ik in groep zes zat. [3] Het is iets van twintig keer gebeurd;
Hij raakte me aan hij mijn borsten en vagina. Ik heb nog nooit aan iemand de details verteld. Mijn moeder weet sinds een paar jaar dat er iets gebeurd is, maar zij weet alleen de grote lijnen. Mijn vader liet me vaak porno zien op de televisie. Mijn vader raakte mijn borsten, vagina, buik en rug aan, onder mijn kleding. Hij masturbeerde mij met zijn hand, hij zat echt met zijn hand bovenop mijn vagina. Als hij mijn borsten aanraakte, draaide hij rondjes met zijn handen op mijn blote borsten. Het ging bij mijn borsten en vagina elke keer op dezelfde manier. Ik denk dat het ongeveer twintig keer is gebeurd dat hij mij heeft aangeraakt. Soms liet hij voor dat hij mij aanraakte, eerst een pornofilm zien. De laatste keer dat het gebeurde was in de douche. Mijn vader zei dat ik hem moest nemen. Ik moest zijn piemel in mijn mond nemen en hem likken. Ik heb dat gedaan en dat was de laatste keer dat er iets gebeurde. Mijn moeder ging toen namelijk ergens anders werken waardoor ze vooral overdag werkte in plaats van ‘s avonds en ’s nachts. Hierdoor was mijn vader niet vaak meer met mij alleen en had hij geen gelegenheid meer. Als mijn vader mij aanraakte lag mijn zusje meestal al in bed. [4]
Op 7 november 2017 vond er met aangeefster een tweede informatief gesprek plaats. Daarin verklaarde aangeefster onder meer dat:
- zij in 2014 geen aangifte wilde doen, omdat ze er destijds nog niet aan toe was en er moeilijk over kon praten;
- haar vader het bij haar heeft gedaan tussen haar zesde en negende of tiende jaar;
- het altijd thuis gebeurde;
- haar vader zijn hand in haar broek deed en over haar vagina ging met zijn hand om haar klaar te laten komen;
- hij ook met zijn hand onder haar trui ging en haar borsten aanraakte;
- zij hem één keer heeft moeten pijpen onder de douche;
- hij toen zijn piemel in haar mond deed;
- hij haar ook veel porno liet zien;
- zij in 2013 therapie had en dat ze EMDR kreeg;
- zij toen geen details heeft verteld over het misbruik;
- zij van december 2016 tot en met mei 2017 weer therapie heeft gehad en nu wel de details aan haar psychologe heeft verteld;
- haar vader zeker tien tot vijftien keer zijn hand in haar broek deed en over haar vagina wreef om te proberen haar te laten klaarkomen;
- haar moeder veel avond- en nachtdiensten werkte en haar zusje op bed lag, waardoor haar vader de vrije hand had bij haar. [5]
Op 7 december 2017 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van seksueel misbruik door haar vader en toen heeft zij het volgende verklaard:
De eerste keer was groep 2 of groep 3, dat weet ik niet helemaal precies meer. De laatste keer was in groep 6. In twee verschillende huizen: de eerste keer [adres] [woonplaats] . Daar gebeurde het altijd in de woonkamer op de bank. Daarna gingen we verhuizen, dat was van groep 5 naar groep 6. Het adres was [adres] [woonplaats] . Daar gebeurde het ook op de bank in de woonkamer en die ene keer in de douche was daar ook. [6] Het was heel vaak dat hij zat of lag op de bank. Ik kwam er dan bij zitten. Dan deed hij al heel snel zijn hand onder mijn shirt. Dan ging hij met zijn hand over mijn borsten en over mijn buik. Daarna ging hij altijd met zijn hand in mijn broek zitten en met zijn hand over mijn vagina heen. Daarbij, tegelijkertijd of daarvoor liet hij vaak porno zien. De laatste keer onder de douche was in groep 6. Hij vroeg of ik zijn piemel in mijn mond wilde steken en er over heen wilde gaan. Ik deed dat en hij zei dat ik het goed deed. Hij zei dat het goed voelde. [7] Mijn moeder had maar af en toe een nachtdienst, dat was maar één keer per week en heel soms twee keer. Als mijn moeder dan wegging, dan gebeurde het. Ik denk dat ze rond half acht of acht uur dan wegging van huis. Vroeg in de morgen kwam ze dan weer thuis. Als mijn moeder moest werken, wist hij dat ze voorlopig niet thuiskwam. Hij zat op de bank, mijn zusje was naar bed. Ik kwam naast hem liggen. Hij zei vaak dat hij met zijn hand onder mijn shirt ging en dan zei hij wat hij voelde. Hij begon op mijn buik en ging dan langzaam naar mijn borsten. Hij ging over de tepels heen, want ik had nog geen borsten of BH. Hij wreef gewoon over de tepels heen en dan vertelde hij dat hij dat voelde. Langzaam ging hij met zijn hand naar onder, naar mijn broek toe. Hij ging met zijn hand in mijn broek. Hij maakte eerst zijn hand nat met speeksel, dat deed hij toen ook. Hij wreef langzaam over mijn vagina heen en hij vroeg of ik het lekker vond. Hij ging over en tussen mijn schaamlippen en over mijn clitoris. [8] Ik weet dat we samen onder de douche stonden. Na een tijdje vroeg hij rechtstreeks of ik zijn piemel in mijn mond wilde doen. Hij gaf aanwijzingen dat ik er over heen moest gaan met mijn mond. Hij begon toen best wel rare geluiden te maken en begon een beetje te schreeuwen. Ik wilde verder gaan, maar hij zei al heel snel "Stop". Ik had best wel veel sperma in mijn mond. Dat wist ik toen niet, dat het sperma was, dat begreep ik achteraf. Ik kon gewoon merken dat hij het heel fijn vond. [9]
De moeder van aangeefster [aangeefster] is als getuige gehoord en heeft het volgende verklaard:
Ik draaide een aantal jaren avond- en nachtdiensten, van 2002 tot ongeveer 2007. Ik had eens in de vijf weken een week van vijf avonddiensten. Eens in de acht of tien weken vier doordeweekse nachtdiensten. De weekenddiensten waren eens in de drie of vier weken. Dat was overdag, 's avonds of 's nachts. Als ik avonddiensten had, was [verdachte] op tijd thuis om de kinderen uit school op te vangen. [verdachte] paste ook 's nachts op als ik moest werken. [10]
V: Wanneer heeft [slachtoffer] u voor het eerst verteld dat zij door haar vader seksueel misbruikt werd?
A: Dat was eind 2011, begin 2012. Ze heeft eigenlijk niet verteld wat hij gedaan had. [slachtoffer] zat dicht tegen me aan. Ik vroeg haar eerst allerlei dingen eromheen. Ik heb haar vervolgens gevraagd of papa gingen gedaan had die niet mogen. Ik zal daarna absoluut ook gevraagd hebben of het seksuele dingen waren die niet mogen. Ze gaf alleen een korte knik. [slachtoffer] was toen heel gesloten.
V: Vroeg u naar de seksuele handelingen?
A: Dat moet haast wel. Ik weet niet meer wat ik vroeg. [slachtoffer] vertelde niets, Ik kon alleen aan haar lichaamstaal wat aflezen. Hoe kan ik dat omschrijven. Ik weet niet of ik dat goed kan omschrijven. Dat is hoe ik haar ken. Als dingen moeilijk zijn, kan ze zich niet uiten. [11] Ik zei tegen [verdachte] dat [slachtoffer] had gezegd dat hij dingen had gedaan die niet door de beugel konden. Ik zei ook dat ik geen reden had om aan haar te twijfelen. [verdachte] bevestigde het. [12]
V: Wat was de reden zij in 2013 therapie ging?
A: Het hele gebeuren met [verdachte] nam haar teveel in beslag.
V: Wat wist u toen af van dat hele gebeuren?
A: Ik wist alleen dat [slachtoffer] zei dat papa aan haar gezeten had en dat [verdachte] dat bevestigde. Ik wist dus heel weinig. [13]
V: Welke handelingen zou [verdachte] verricht hebben bij [slachtoffer] ?
A: Hij heeft samen met haar, toen zij klein was, porno gekeken en met zijn hand in haar broek gezeten en later moest [slachtoffer] , [verdachte] pijpen.
Verdachte heeft in zijn verhoor bij de politie het volgende verklaard:
V: Wat is er tussen u en [slachtoffer] gebeurd?
A: Wat ik zei van die erecties in de douche en als ik in bed lag. Ik denk dat ze mijn penis twee keer heeft gelikt. Niet langer dan 10 seconden. Ik denk dat ik haar ook een porno filmpje heb laten zien, waar ze niet van gecharmeerd was. [14]
V: En hoe ging dat likken onder de douche?
A: Ik had een erectie. Zij stond voor me. Ik zei tegen haar dat het wel lekker was als ze likt op een bepaalde plek en dat heeft ze een 10 seconden gedan. Ik zei dat ze moest stoppen. Ik wist dat het fout was en toen heb ik het onderbroken.
V: Wanneer gebeurde dat?
A: Volgens mij was 2003 of 2004. Ik weet het niet meer precies. [slachtoffer] was ongeveer 6.
V: Waar gebeurde dat?
A: In de douche. In bed is niks gebeurd. Alleen de erectie. Het was in Renswoude. Op de Graaf van [adres] .
V: Waardoor stopte het seksueel misbruik?
A: Ik denk de laatste keer in de douche met een erectie. Zij zei: “Stoppen pa.”
En toen was het ook over.
V: Waar was uw vrouw als u seksuele handelingen verrichtte bij [slachtoffer] ?
A: Ze had regelmatig avonddienst. Dus die was aan het werk. Of ze had nachtdienst.
Het gebeurde als zij er niet was. Dan word je niet betrapt. Dan is de kans klein.
V: Waar was uw andere dochter dan?
A: Die lag al op bed of was beneden. Die was niet in de buurt. [15]
V: Hoezo ga je een pornofilm aan je dochter op zo’n jonge leeftijd laten zien?
A: Dat is misschien de grooming dat je er iets van verwacht van handelingen bij mezelf. Ik weet het echt niet. Daar moet een reden zijn geweest om te kijken hoe ver je kunt gaan met je eigen kind. [16]

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2007 in de gemeente Renswoude, met [slachtoffer] , geboren op [1997] , (zijnde de dochter van verdachte) die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, meermalen handelingen heeft gepleegd die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten meermalen
- het brengen van een of meer vinger(s) tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en
- het met een of meer vinger(s) wrijven over de clitoris van die [slachtoffer] en
- het betasten van de borsten van die [slachtoffer] en
- het brengen van zijn, verdachtes penis in de mond van die [slachtoffer] en
- het (vervolgens) doen of laten pijpen van hem verdachte door die [slachtoffer]
2.
op meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2007 in de gemeente Renswoude, meermalen ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [slachtoffer] , geboren op [1997] , bestaande die ontucht hierin dat hij
- een of meer vinger(s) tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] heeft gebracht en
- het met een of meer vinger(s) heeft gewreven tussen/over de schaamlippen en over de clitoris van die [slachtoffer] en
- de borsten van die [slachtoffer] heeft betast en
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] heeft gebracht en
- ( vervolgens) zich heeft doen of laten pijpen door die [slachtoffer] .
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Eendaadse samenloop van:
feit 1:met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam
en
feit 2:ontucht plegen met zijn minderjarig kind.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van 36 maanden waarvan een gedeelte van 12 maanden voorwaardelijk met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd en een proeftijd van 5 jaren.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van de op te leggen straf verzocht aan verdachte een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en daarnaast eventueel een taakstraf.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zijn minderjarige dochter gedurende een periode van ruim vijf jaar seksueel misbruikt. Dit misbruik is begonnen toen aangeefster slechts vijf jaar oud was. De verdachte had als vader een van de belangrijkste bronnen van veiligheid en geborgenheid voor zijn dochter moeten zijn. In plaats daarvan misbruikte hij haar. Voor aangeefster moet dit vreselijk zijn geweest. De verdachte heeft misbruik gemaakt van het overwicht dat hij als volwassene en als vader op haar had. Hij heeft alleen maar oog gehad voor bevrediging van zijn eigen lustgevoelens, zonder zich te bekommeren om de schade die hij daarmee bij zijn dochter aanrichtte. Het misbruik is niet gestopt door toedoen van de verdachte, maar pas toen de moeder van aangeefster geen nacht- en avonddiensten meer draaide. Verdachte had toen geen gelegenheid meer om zijn dochter te misbruiken. Uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring volgt dat aangeefster PTSS heeft opgelopen ten gevolge van het misbruik en hiervoor haar hele leven therapie zal moeten krijgen. Ook voor de moeder en het zusje van aangeefster is het misbruik zeer ingrijpend geweest. De rechtbank neemt de verdachte dit alles bijzonder kwalijk.
Persoon van verdachte
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte van 3 september 2020 waaruit blijkt dat verdachte op 5 juni 1990 is veroordeeld voor aanranding tot een voorwaardelijke gevangenisstraf en een geldboete.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een psychologisch onderzoek Pro Justitia van 23 december 2019 opgemaakt door drs. D.W.M. Kragt, GZ-psycholoog. Kort samengevat komt hieruit naar voren dat verdachte kenmerken heeft van een autismespectrumstoornis. Voortvloeiend vanuit de kenmerken van deze stoornis is het benaderen van zijn dochter, die hij vertrouwt gezien zijn sociale onhandigheid en problemen in de communicatie, aanzienlijk gemakkelijker voor hem dan het benaderen van persoonlijk contact met een volwassene. Hetgeen hem er toe kan hebben gebracht zijn dochter te misbruiken. De verdachte bagatelliseert, externaliseert en/of minimaliseert het ten laste gelegde. In zijn visie kloppen de ten laste gelegde feiten niet. Daarbij lijkt hij niet stil te staan bij de gevolgen van zijn handelen. Verdachte is daarom gebaat bij behandeling/begeleiding van de bij hem aanwezige problematiek. De beïnvloedingsmogelijkheden zijn wel enigszins beperkt omdat het verdachte deels ontbreekt aan ziektebesef, hij weinig zelfinzicht heeft en er geen intrinsieke motivatie tot verandering is, overigens passend bij de problematiek van verdachte. Beschermend is dat verdachte, hoewel extrinsiek gemotiveerd, zichzelf heeft aangemeld voor behandeling bij De Waag en hier al enige tijd behandeling krijgt op het gebied van seksueel grensoverschrijdend gedrag. Om toekomstige problemen en recidive te voorkomen is het van belang dat betrokkene de behandeling bij De Waag, waar men deskundigheid heeft op meerdere gebieden waaronder seksueel grensoverschrijdend gedrag en autisme, continueert en inziet en accepteert dat hij ondersteuning en hulp nodig heeft.
De rechtbank heeft ten slotte acht geslagen op een advies van Reclassering Nederland, van 13 december 2019, opgemaakt door A. van Duijn. Hieruit volgt dat er geen sprake is van problemen op de verschillende leefgebieden. Wel constateert de reclassering dat kan worden gesproken van een delictpatroon nu verdachte eerder is veroordeeld voor aanranding en ook heeft toegegeven dat hij in de jaren ‘80 en ‘90 zijn nichtjes seksueel heeft misbruik. Wegens verjaring kan verdachte voor deze feiten niet meer worden vervolgd. De reclassering adviseert aan verdachte een deels voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering en een ambulante behandeling bij De Waag.
De strafmotiveringGezien de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een gevangenisstraf de enige passende reactie vormt. Gelet op de bij verdachte vastgestelde stoornis, alsmede zijn beperkte probleeminzicht, is de rechtbank van oordeel dat het daarnaast – ter voorkoming van recidive – van groot belang is dat de verdachte wordt behandeld. Daarom zal de rechtbank een gedeelte van de gevangenisstraf in voorwaardelijke vorm opleggen.
Alles afwegende, mede gelet op de straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat de eis van de officier van justitie een passende reactie is op de bewezen verklaarde feiten.
De rechtbank houdt er rekening mee dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM, is geschonden. Blijkens vaste jurisprudentie bedraagt de redelijke termijn van berechting een periode van 24 maanden. Deze termijn is aangevangen op 28 maart 2018. Op die datum is verdachte door de politie verhoord, aan welke handeling verdachte in redelijkheid de verwachting heeft kunnen ontlenen dat het Openbaar Ministerie een strafrechtelijke vervolging tegen hem zou instellen. De termijn eindigt met het wijzen van dit vonnis op 3 november 2020. Dit betekent dat de redelijke termijn met ruim 7 maanden is geschonden.
De rechtbank zal om die reden het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen straf verminderen met 3 maanden.
Derhalve zal de rechtbank aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen van 33 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd. De rechtbank is van oordeel dat een proeftijd van 3 jaar noodzakelijk is om de verdachte goed te kunnen behandelen en om recidive te voorkomen.

9.BENADEELDE PARTIJ

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vordert een bedrag van
€ 12.500. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade, ten gevolge van de aan verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vordering geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich (subsidiair) op het standpunt gesteld dat een bedrag tot € 7.500 in deze zaak passend is, gelet op wat in soortgelijke zaken wordt toegewezen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Vaststaat dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij aanspraak maakt op vergoeding van de immateriële schade op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b BW. Uit de bijlagen bij de vordering benadeelde partij volgt dat [slachtoffer] lijdt aan een in de psychiatrie erkend ziektebeeld en daarvoor wordt behandeld door middel van EMDR-therapie. De nadelige gevolgen voor haar dagelijks leven heeft zij uitgebreid beschreven.
De rechtbank waardeert de schade op € 10.000,- en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 december 2017, de datum waarop aangifte is gedaan tot de dag van volledige betaling. De rechtbank heeft voor de begroting van de schade aansluiting gezocht bij categorie 4 van de letselschadelijst geweldsmisdrijven (zeden).
De benadeelde partij heeft meer gevorderd dan de rechtbank zal toewijzen. De behandeling van de vordering levert voor dat deel een onevenredige belasting van het strafgeding op. De rechtbank zal daarom de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat de vordering voor dat deel slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 10.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 7 december 2017 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 85 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 55, 244, 249 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 33 maanden;
- bepaalt dat van de gevangenisstraf een
gedeelte van 12 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders gelast op grond van het feit dat verdachte de hierna te melden algemene en/of bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt daarbij een
proeftijd van 3 (drie) jarenvast;
- als voorwaarden gelden dat verdachte:
* zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
* medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- stelt als bijzondere voorwaarden dat verdachte gedurende de proeftijd
* zich zal melden bij Reclassering Nederland op het adres Zwarte Woud 2 te Utrecht, zolang de reclassering dit noodzakelijk vindt;
* zich onder behandeling zal stellen van de forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling is reeds gestart en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
- waarbij de reclassering opdracht wordt gegeven als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 10.000;
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 december 2017 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] aan de Staat € 10.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 december 2017 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 85 dagen gijzeling;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.J. van Rijssen voorzitter, mrs. J.W.B. Snijders Blok en
I. Jadib rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Jaâter griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 november 2020.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
Hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01januari 2002 tot en met 31 december 2007 in de gemeente Renswoude, althans in het arrondissement Midden-Nederland, met [slachtoffer] , geboren op [1997] , (zijnde de dochter van verdachte) die toen de leeftijd van twaalfjaren nog niet had bereikt, een of meermalen (telkens) handelingen heeft gepleegd die hebben bestaan uit of mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] . te weten meermalen, althans eenmaal
- het brengen van een of meer vinger(s) tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- het met een of meer vinger(s) wrijven over de clitoris, althans tussen/over de schaamlippen van die [slachtoffer] en/of
- het betasten van de borst(en) van die [slachtoffer] en/of
- het brengen/duwen van zijn, verdachtes penis in de mond van die [slachtoffer] en/of
- het (vervolgens) doen of laten pijpen van hem verdachte door die [slachtoffer] ;
(art 244 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 januari 2002 tot en met 31 december 2007 in de gemeente Renswoude, althans in het arrondissement Midden-Nederland een of meermalen (telkens), ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarig kind, [slachtoffer] , geboren op [1997] , bestaande die ontucht hierin dat hij
- een of meer vinger(s) tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of
- het met een of meer vinger(s) heeft gewreven tussen/over de schaamlippen en/of over de clitoris van die [slachtoffer] en/of
- de borst(en) van die [slachtoffer] heeft betast en/of
- zijn penis in de mond van die [slachtoffer] heeft gebracht/geduwd en/of
- ( vervolgens) zich heeft doen of laten pijpen door die [slachtoffer] ;
(art 249 lid 1 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 63.
2.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van 2 oktober 2018, genummerd 2014295120, opgemaakt door politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 107. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
3.Een proces-verbaal informatief gesprek zeden, pagina 41.
4.Een proces-verbaal informatief gesprek zeden, pagina 42.
5.Een proces-verbaal informatief gesprek zeden, pagina’s 48 en 49.
6.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 54.
7.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 56.
8.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 57.
9.Een proces-verbaal van aangifte, pagina 59.
10.Een proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 72.
11.Een proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 75.
12.Een proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 76.
13.Een proces-verbaal van verhoor getuige, pagina 73.
14.Een proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 19.
15.Een proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 20.
16.Een proces-verbaal van verhoor verdachte, pagina 23.